ECLI:NL:RBMNE:2023:1222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/5054
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 21 maart 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst/Toeslagen had niet tijdig beslist op dit bezwaar. Eiser had zijn bezwaar op 4 maart 2022 ingediend, maar de beslissing was pas na een ingebrekestelling op 24 oktober 2022 aanhangig gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden en dat er geen zitting nodig was. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst/Toeslagen een termijn van tien weken had verzocht om een nieuw besluit te nemen, maar oordeelde dat deze termijn te lang was. Uiteindelijk werd de termijn vastgesteld op de standaard wettelijke termijn van twee weken na verzending van de uitspraak. De rechtbank legde een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn nog werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens werd bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier mr. H.J.J.M. Kock.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [A] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 4 maart 2022, ontvangen op 17 maart 2022, tegen de lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 23 december 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft geen reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 24 oktober 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
3. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 20 december 2022 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [2] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk tien weken, zo nodig verlengd met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. [3] Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen deze termijn rechtvaardigt. Ook heeft verweerder verzocht te bepalen dat de termijn verlengd kan worden met de periode dat de behandeling van het bezwaar geen voortgang kan hebben door toedoen van eiser. Dit om te voorkomen dat verweerder een gerechtelijke dwangsom verbeurt door omstandigheden die buiten de eigen invloedsfeer liggen.
6. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken over de bezwaarprocedure veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
7. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om die termijn, zoals verweerder verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Deze periode is volgens de procesbeschrijving van verweerder namelijk al verrekend in de voorgeschreven wettelijke termijn van twaalf weken vanaf ontvangst van het bezwaarschrift en de rechtbank constateert dat verweerder op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan over die termijn al ruim heen is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om deze termijn afhankelijk te maken van de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. De rechtbank gaat er vanuit dat het proces om een besluit te nemen al loopt en niet pas gaat beginnen nadat deze uitspraak is gedaan. Tenslotte ziet de rechtbank geen aanleiding de termijn zo mogelijk te verlengen met de periode dat de behandeling van het bezwaar geen voortgang kan hebben door toedoen van eiser. Het bezwaarschrift van eiser bevat bezwaargronden, daarin kan geen vertraging meer zijn gelegen. Daarnaast heeft verweerder al ruimschoots de tijd gehad eiser eventueel in de gelegenheid te stellen nadere informatie te overleggen.
8. De rechtbank stelt vast dat de termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift in dit geval al is verstreken. Daarom bepaalt de rechtbank de termijn in dit geval op de standaard wettelijke termijn van twee weken na verzending van de uitspraak.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.