8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op de [supermarkt] waarbij hij aan de jonge caissière een mes heeft getoond en al zwaaiend met dat mes een greep uit de kassalade heeft genomen. Bij het verlaten van de winkel bleef hij met het mes zwaaien en riep ‘Kom mij maar pakken’. Verdachte heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan omdat hij hulp wilde hebben. Hij heeft zich daarbij niet bekommerd om het (psychisch) welzijn van de omstanders. De rechtbank neemt verdachte dit feit zeer kwalijk. Het moeten erg angstige momenten zijn geweest voor de omstanders en de caissière in het bijzonder en het tast het gevoel van veiligheid in de maatschappij aan.
Daarnaast heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een ophoudcel en een politieauto door spuug en bloed achter te laten in de auto en de ophoudcel en in de andere ophoudcel te urineren en poepen. Dit zijn hele smerige feiten.
Ook heeft verdachte de vloer van een zogenaamde zachte cel vernield en heeft hij zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid. Ook dit betreffen vervelende feiten waar veel hinder van wordt ondervonden. De wederspannigheid richt zich bovendien tegen opsporingsambtenaren die aan het werk zijn. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij in het bijzonder door de wederspannigheid maar ook door zijn gedrag in diverse politiecellen en een politieauto, opsporingsambtenaren die hun publieke taak uitoefenen respectloos bejegend.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 december 2022, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens wederspannigheid.
De rechtbank houdt er tevens rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 7 juni 2022, 28 juli 2022, 29 september 2022 en 4 oktober 2022 strafbeschikkingen heeft gehad van respectievelijk € 410,-, € 150,-, € 400,- en € 410,-. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Over verdachte is een reclasseringsadvies van 1 februari 2023 uitgebracht door Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Zij geven in het advies aan dat verdachte tijdens zijn detentie een verblijfsdocument op grond van het EU recht zorg voor minderjarig kind uitgereikt heeft gekregen. Dit document is geldig tot 23 oktober 2024. Verdachte komt uit Mali en heeft een belast verleden. Op jonge leeftijd is hij zijn ouders verloren. Daardoor heeft hij geen stabiele gezinssituatie gekend en heeft hij geen scholing genoten. Sinds 2021 is verdachte dakloos. Hierdoor was het voor hem niet mogelijk een baan te behouden en ook had hij geen uitkering. Deze situatie van dakloosheid is direct delictgerelateerd. Inmiddels is verdachte bij Vast en Verder aangemeld voor een woning. Tijdens het consult strafrechtspleging door het NIFP kwam verdachte psychisch kwetsbaar over, maar waren er geen aanwijzingen voor actuele ernstige psychiatrische problematiek. Verdachte uit hulpvragen en hij is gemotiveerd om mee te werken aan interventies. De reclassering schat het recidiverisico in op laag-gemiddeld. Zij adviseren een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod en dagbesteding.
De straf
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar standpunt dat feit 1 een diefstal met geweld betreft in plaats van een overval. Anders dan de raadsvrouw veronderstelt is het om tot de aanduiding ‘overval’ te komen niet nodig dat de tenlastelegging wordt toegesneden op artikel 317 Sr (afpersing). Bij diefstal met geweld, zoals bedoeld in de LOVS oriëntatiepunten, moet worden gedacht aan een diefstal waarbij (pas) na betrapping geweld wordt gebruikt. Verdachte had echter het mes meegenomen naar de [supermarkt] met het doel om met behulp van dit mes de diefstal te plegen. Het te gebruiken geweld, het dreigen met het mes, is van tevoren bedacht door verdachte. In dat geval is sprake van een overval.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een overval op een winkel met licht geweld of bedreiging uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar. De rechtbank neemt dat als uitgangspunt. Zonder afbreuk te doen aan de ernst van het feit en aan de uitwerking die deze gebeurtenis moet hebben gehad op de aanwezigen, stelt de rechtbank vast dat de mate van voorbereiding en dreiging met geweld door verdachte in vergelijkende zin met andere overvallen beperkt is gebleven. De rechtbank ziet hierin aanleiding in strafverminderende zin af te wijken van het uitgangspunt. Daarbij weegt ook mee dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte én zijn hulpvraag aanleiding geven om verdachte de kans te geven om op niet al te lange termijn aan de slag te gaan om zijn leven weer op de rit te krijgen. Naast een deels onvoorwaardelijke detentie acht de rechtbank dit laatste van groot belang om recidive te voorkomen.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht het, zoals gezegd, daarnaast van belang dat verdachte door middel van een stok achter de deur ervan wordt weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen. Daarbij zal verdachte zich moeten houden aan verschillende bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht, een behandelverplichting en het verblijven bij begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank wijkt bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte zo snel mogelijk de geadviseerde behandeling ondergaat waardoor het toezicht een grotere kans van slagen heeft.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.