ECLI:NL:RBMNE:2023:1206

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
531559
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overname van aandelen in Pharmaceutical Marketing Services Holding B.V. op grond van artikel 2:343 BW

In deze zaak vordert eiser, een aandeelhouder van Pharmaceutical Marketing Services Holding B.V. (PMS Holding), dat gedaagde, de mede-aandeelhouder, wordt veroordeeld om zijn aandelen over te nemen. Eiser heeft 5% van de aandelen in PMS Holding, terwijl gedaagde 85% bezit. Eiser stelt dat hij door de gedragingen van gedaagde in zijn rechten is geschaad, waardoor het voortduren van zijn aandeelhouderschap niet meer van hem kan worden gevergd. De rechtbank oordeelt dat gedaagde de aandelen van eiser moet overnemen, maar tegen een lagere prijs dan door eiser gevorderd. De rechtbank stelt vast dat gedaagde verantwoordelijk is voor de verkoop van aandelen in een dochtervennootschap zonder medeweten van eiser, wat heeft geleid tot een aanzienlijke waardevermindering van de aandelen van eiser. De rechtbank komt tot de conclusie dat de gedragingen van gedaagde zodanig zijn dat eiser recht heeft op een billijke verhoging van de prijs voor zijn aandelen. De rechtbank bepaalt de prijs op € 30.000, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 2004. Eiser wordt veroordeeld tot levering van zijn aandelen aan gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/531559 / HA ZA 21-803
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] (Estland),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S. Mol te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] (Duitsland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.P. Kamerbeek te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de spreekaantekeningen van de advocaten die zijn voorgelezen tijdens de mondelinge behandeling van 31 januari 2023.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandelingen heeft de griffier aantekeningen gemaakt van wat er tijdens die zitting is besproken. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter meegedeeld dat dit vonnis op 15 maart 2023 zal worden gewezen.

2.Waar het over gaat

Kern
2.1.
In deze procedure gaat het om een geschil tussen twee aandeelhouders van Pharmaceutical Marketing Services Holding B.V. , statutair gevestigd in Lexmond (hierna: PMS Holding ). [eiser] heeft 5% van de aandelen in die vennootschap en [gedaagde] 85%. De resterende 10% wordt gehouden door de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [eiser] wil dat [gedaagde] op grond van artikel 2:343 BW wordt veroordeeld om zijn 5%-aandelen over te nemen. PMS Holding is al jaren een lege, inactieve vennootschap. [eiser] vindt dat hij recht heeft op een prijs voor zijn aandelen van bijna € 1 miljoen. Dat is volgens [eiser] een billijke verhoging in de zin van het vierde lid van artikel 2:343 BW. [gedaagde] is van mening dat er geen redenen zijn om hem te verplichten om de aandelen van [eiser] over te nemen.
2.2.
De uitkomst van dit vonnis is dat [gedaagde] de aandelen van [eiser] moet overnemen, maar dan tegen een veel lagere prijs dan [eiser] heeft gevorderd. Hieronder volgt eerst een samenvatting van een aantal relevante feiten en omstandigheden. Daarna worden de standpunten van [eiser] en [gedaagde] samengevat. En onder De beoordeling wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot haar beslissingen is gekomen.
Wat er is gebeurd
2.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben samengewerkt in de Sirowa-groep , die bestond uit vennootschappen in (onder andere) Estland, Letland en Litouwen. Aan het hoofd van de Sirowa-groep stond sinds 31 december 1998 de Nederlandse vennootschap Sirowa International Holding B.V. (hierna: Sirowa Holding ). [gedaagde] had 95% van de aandelen in Sirowa Holding en [eiser] had de andere 5%. De Sirowa-groep werkte in opdracht van een aantal (grote) farmaceutische producenten. In opdracht van die bedrijven verkochten de Sirowa -werkmaatschappijen via groothandels hun producten in Estland, Letland en Litouwen, en deden zij in die landen de marketing voor die producten. Ook verrichtten de Sirowa -werkmaatschappijen marktanalyses voor farmaceutische producenten. Aan het einde van de vorige eeuw werd de farmaceutische markt in de Baltische staten gereguleerd, als gevolg waarvan de Sirowa-groep te maken kreeg met wettelijk vastgestelde, gemaximeerde marges op farmaceutische producten. Naar aanleiding daarvan werden alle marketingactiviteiten afgesplitst van de Sirowa-groep en ondergebracht in een nieuwe structuur. Aan het hoofd van die nieuwe structuur kwam PMS Holding te staan, opgericht in 2000. Onder PMS Holding kwamen nieuw opgerichte vennootschappen te hangen, waarin de marketingactiviteiten - die zich voorheen in de Sirowa -werkmaatschappijen bevonden - werden ondergebracht. Deze Baltische dochtervennootschappen van PMS Holding worden hierna PMS Tallinn , PMS Riga en PMS Vilnius genoemd.
2.4.
[gedaagde] was de CEO van de Sirowa-groep . De rest van het topmanagement van de Sirowa-groep bestond uit [eiser] , [naam 1] , de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ). [eiser] was verantwoordelijk voor de activiteiten van Sirowa in Estland en was bestuurder en bedrijfsleider van PMS Tallinn . Daarnaast was [eiser] ook toezichthouder bij PMS Riga .
2.5.
Tot 4 november 2008 bestond het bestuur van PMS Holding uit:
  • [gedaagde] (sinds 25 februari 2000)
  • [eiser] (van 30 juni 2000 tot 8 januari 2004)
  • [naam 1] (van 4 augustus 2000 tot 4 november 2008)
  • de heer [naam 4] (van 5 augustus 2000 tot 30 september 2006)
  • [naam 3] (begin- en einddatum niet bij de rechtbank bekend).
Sinds 4 november 2008 is [gedaagde] de enige bestuurder van PMS Holding .
2.6.
Naast haar Baltische werkmaatschappijen had PMS Holding nog een andere dochtervennootschap: Marketing Services LLC N.V. , een vennootschap naar Antilliaans recht, gevestigd op Curaçao (hierna: MS ). MS werd (voornamelijk) gebruikt voor fiscale doeleinden, maar verrichtte ook diensten aan enkele farmaceutische producenten. Sinds de verwerving van de aandelen in MS in 2000 waren de bestuurders van MS : [eiser] , [gedaagde] , [naam 3] en [naam 4] . Op 14 november 2003 is [eiser] afgetreden als bestuurder van MS .
2.7.
In de loop van 2003 raakte de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] verstoord. Naar aanleiding daarvan heeft [eiser] al zijn werkzaamheden en bestuursfuncties voor de Sirowa-groep en voor de PMS-groep beëindigd. [eiser] en [gedaagde] zijn toen met elkaar in overleg gegaan om te kijken hoe zij als aandeelhouders uit elkaar zouden kunnen gaan. Naar aanleiding van dat overleg hebben zij op 29 november 2003 een Letter of Intent ondertekend (hierna: de LOI). In de LOI is de bedoeling vastgelegd dat [gedaagde] de aandelen van [eiser] in Sirowa Holding en PMS Holding zal kopen voor in totaal
€ 350.000. Daarvan zag € 320.000 op de ‘net value’ van de aandelen van [eiser] in Sirowa Holding , en € 30.000 op de ‘net value’ van de aandelen van [eiser] in PMS Holding . De intenties uit de LOI zijn nooit uitgevoerd.
2.8.
Sinds ongeveer 2005 procederen [eiser] en [gedaagde] in verschillende landen (direct of indirect) tegen elkaar. [eiser] heeft bij de rechter in Letland geprobeerd nakoming van de LOI af te dwingen, maar die vordering is afgewezen omdat de Letse rechter van oordeel was dat de LOI geen afdwingbare verbintenissen inhield. In een andere procedure in Letland heeft [eiser] betaling van PMS Holding gevorderd in verband met de overdracht in 2000 door [eiser] aan PMS Holding van zijn aandelen (100%) in de door hem opgerichte vennootschap PMS Riga . Dat heeft geleid tot een arrest van 26 maart 2014 van het Hoger Gerechtshof van Letland, waarin PMS Holding is veroordeeld om
€ 72.250,42 aan [eiser] te betalen. PMS Holding heeft dit bedrag nooit aan [eiser] betaald. Op 17 september 2021 bedroeg de vordering van [eiser] op PMS Holding in totaal € 112.722,90 (€ 72.250,42 vermeerderd met rente en proceskosten).
2.9.
In Nederland hebben [eiser] en [gedaagde] bij de Ondernemingskamer, onderdeel van het Hof Amsterdam, geprocedeerd (hierna: de OK). Als houder van 95% van de aandelen in Sirowa Holding had [gedaagde] op de voet van artikel 2:201a BW gevorderd dat de OK [eiser] zou veroordelen om zijn 5% van de aandelen in Sirowa Holding aan [gedaagde] over te dragen tegen een prijs van € 21,15 per aandeel. In een eindarrest van
5 februari 2019 heeft de OK [eiser] veroordeeld om zijn aandelen in Sirowa Holding aan [gedaagde] over te dragen voor € 142,10 per aandeel, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 juli 2016 (de datum van het eerder in die procedure gewezen tussenarrest van de OK). Het bedrag van € 142,10 per aandeel komt neer op een totale prijs van € 341.040 voor het aandelenpakket van [eiser] in Sirowa Holding (van 2.400 aandelen). De OK is tot die prijs gekomen door een billijke verhoging toe te passen, analoog aan artikel 2:343 lid 4 BW. De OK heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien [eiser] wordt veroordeeld tot levering van zijn aandelen tegen een prijs die uitgaat van een waardering die in sterke mate is beïnvloed door benadelende handelingen van [gedaagde] . In een arrest van 6 november 2020 heeft de Hoge Raad deze beslissingen van de OK in stand gelaten.
2.10.
Nadat [eiser] vervolgens bij [gedaagde] aanspraak maakte op nakoming van het hiervoor genoemde eindarrest van de OK, heeft [gedaagde] in Estland op grond van een aantal door hem gepretendeerde vorderingen op [eiser] het persoonlijke faillissement van [eiser] aangevraagd. Nadat [eiser] akkoord is gegaan met betaling van deze vorderingen door middel van verrekening met zijn vordering op [gedaagde] voor de betaling van de aandelen van [eiser] in Sirowa Holding , heeft [eiser] die aandelen aan [gedaagde] geleverd en heeft [gedaagde] de faillissementsaanvraag ingetrokken.
2.11.
Daarna is [eiser] begonnen met deze procedure tegen [gedaagde] . [eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de aandelen van [eiser] in PMS Holding over te nemen voor een prijs van in totaal € 984.473,26. Volgens [eiser] is hij door gedragingen van [gedaagde] zodanig in zijn rechten of belangen geschaad, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. [eiser] neemt de volgende standpunten in.
De verwijten van [eiser]
2.12.
[gedaagde] heeft [eiser] zwaar financieel benadeeld. In 2000 had PMS Holding een winst van ruim € 1 miljoen, en in 2001 een winst van nog maar € 246.000. In de jaren 2002 tot en met 2004 leed PMS Holding verlies. De verklaring voor de winstdaling in 2001 en de verliezen in 2002 tot en met 2004 is dat [gedaagde] grote bedragen uit PMS Holding heeft laten verdwijnen, met gebruikmaking van verschillende offshore companies:
Zonder medeweten en toestemming van [eiser] heeft PMS Holding eind 2003 haar aandelen in MS zonder enige zekerheid voor € 777.730 verkocht aan iemand die aan [gedaagde] gelieerd is. Van dit bedrag is € 709.230 nooit aan PMS Holding betaald en dat bedrag is in 2004 als ‘bad debt’ afgeschreven. [gedaagde] heeft zich op geen enkele manier ingespannen om ervoor te zorgen dat de koopprijs voor de aandelen in MS werd voldaan, en de vordering is zonder enige onderbouwing afgeschreven.
Onder de noemers ‘Marketing information and analyses services’ en ‘Professional services’ is naar alle waarschijnlijkheid in totaal € 8.429.704 overgeboekt naar - aan [gedaagde] gelieerde - offshore companies. Het gaat om kosten voor ‘zogenaamde’ diensten die zonder enige zakelijke rechtvaardiging uit PMS Holding zijn verdwenen.
In 2005 heeft PMS Holding zonder enige uitleg aan [eiser] een vordering van
€ 408.253 op een opdrachtgever (een grote farmaceutische producent) afgeschreven als ‘bad debt’.
Daarnaast heeft [gedaagde] ook met de volgende gedragingen de rechten of belangen van [eiser] geschaad:
[eiser] heeft als bestuurder van PMS Holding nooit enige vergoeding ontvangen en hij heeft ook nooit dividend van PMS Holding ontvangen, terwijl de andere bestuurders tussen 2001 en 2005 in totaal € 1.699.853 aan beloningen hebben ontvangen.
[gedaagde] is ervoor verantwoordelijk dat PMS Holding de door het Hoger Gerechtshof in Letland toegewezen vordering van [eiser] (€ 72.250,42) nooit heeft betaald.
In 2005 zijn activa van de PMS-werkmaatschappijen overgedragen aan vennootschappen van de Sirowa-groep tegen een te lage, niet marktconforme prijs.
Bij de aanvraag van het persoonlijke faillissement van [eiser] heeft [gedaagde] verzwegen dat [eiser] een vordering op hem had als gevolg van de OK-uitspraak over de aandelen in Sirowa Holding , die zijn vordering ruimschoots overtrof.
2.13.
[eiser] en [gedaagde] zijn het erover eens dat de aandelen in PMS Holding niks meer waard zijn. Maar volgens [eiser] moet op grond van het vierde lid van artikel 2:343 BW een billijke verhoging worden toegepast in verband met de in 2.12 onder a) tot en met c) genoemde gedragingen van [gedaagde] . Volgens [eiser] hebben die gedragingen ertoe geleid dat de aandelen in PMS Holding € 17.435.007,19 minder waard zijn geworden, en moet deze waardevermindering geheel voor rekening van [gedaagde] komen. Het bedrag van € 17.435.007,19 is als volgt opgebouwd. De optelsom van de in 2.12 onder a) tot en met c) vermelde bedragen is € 9.547.187. De wettelijke rente daarover per 17 september 2021 bedraagt € 8.000.543,09. Op het totaal daarvan moet volgens [eiser] eerst € 112.721,90 (zie 2.8) in mindering worden gebracht en dan kom je uit op € 17.435.007,19. [eiser] heeft recht op 5% van € 17.435.007,19. Dat is € 871.250,36. Dit bedrag moet volgens [eiser] weer worden vermeerderd met € 112.722,90 (zie 2.8). De optelsom van deze laatste twee bedragen is € 984.473,26. Dat is volgens [eiser] een billijke prijs voor zijn aandelen in PMS Holding .
Het verweer van [gedaagde]
2.14.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] neemt de volgende standpunten in:
  • [eiser] heeft zijn recht verwerkt om deze vorderingen in te stellen.
  • Er is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 2:343 BW voor toewijzing van de vordering tot uittreding.
  • [gedaagde] wil de aandelen van [eiser] wel overnemen, maar dan tegen € 0. Er zijn namelijk geen redenen voor een billijke verhoging. [eiser] heeft wezenlijke informatie voor de rechtbank verzwegen en daaraan kan de rechtbank op grond van artikel 21 Rv gevolgen verbinden in het nadeel van [eiser] .
2.15.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

De rechtbank is bevoegd
3.1.
Het gaat hier om een vordering op grond van artikel 2:343 BW van een aandeelhouder in een Nederlandse vennootschap ( PMS Holding ) tegen een mede- aandeelhouder , waarbij die twee aandeelhouders buiten Nederland wonen. Zo’n vordering moet op grond van artikel 2:343 lid 2 BW in combinatie met artikel 2:336 lid 3 BW worden ingesteld bij de rechter in het arrondissement waarin de desbetreffende vennootschap is gevestigd. Omdat PMS Holding in Lexmond is gevestigd, is de rechtbank Midden-Nederland bevoegd. Dezelfde rechtbank is bevoegd om de gestelde benadelende gedragingen van die mede- aandeelhouder te beoordelen, ook als de beide aandeelhouders buiten Nederland wonen (zie artikel 2:343 lid 2 BW in combinatie met artikel 2:336 lid 5 BW).
Geen rechtsverwerking
3.2.
[eiser] heeft niet zijn recht verwerkt om de hierboven vermelde vorderingen tegen [gedaagde] in te stellen. [gedaagde] heeft niets gesteld waaruit volgt dat [eiser] bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat hij geen gebruik zal maken van zijn recht op uittreding (zoals is bedoeld in artikel 2:343 BW). De rechtbank gaat er vanuit dat [gedaagde] wel is benadeeld in zijn mogelijkheden om bepaalde stellingen van [eiser] te betwisten, maar oordeelt dat dit niet een zodanig onredelijke benadeling oplevert dat [eiser] zijn recht heeft verspeeld om zijn vorderingen tegen [gedaagde] in te stellen. Uit de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde stukken (producties) blijkt namelijk dat [gedaagde] nog de beschikking heeft over een groot aantal relevante documenten uit de periode 2000 tot en met 2005. Ook blijkt uit die producties dat [gedaagde] nog in staat is om van diverse personen recente schriftelijke verklaringen te krijgen ter onderbouwing van zijn betwistingen. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] dus wel inhoudelijk beoordelen, maar houdt - uitsluitend indien en voor zover nodig - in het voordeel van [gedaagde] rekening met het lange tijdsverloop door geen al te hoge eisen te stellen aan de motiveringsplicht van [gedaagde] .
[gedaagde] moet de aandelen van [eiser] overnemen
Toetsingskader
3.3.
Op grond van artikel 2:343 BW kan een aandeelhouder in een besloten vennootschap vorderen dat een mede- aandeelhouder wordt veroordeeld om de door hem gehouden aandelen over te nemen indien hij door gedragingen van die mede- aandeelhouder zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. Dit wordt ook wel een vordering tot uittreding genoemd. Op grond van het vierde lid van artikel 2:343 kan de rechter bij het bepalen van de prijs voor de aandelen een billijke verhoging toepassen. Daarbij mag de rechter benadelende gedragingen betrekken waarvoor eventuele vorderingen tot schadevergoeding al verjaard zijn. Dat volgt uit de arresten van de OK en de Hoge Raad in de Sirowa -zaak (zie 2.8).
Inleiding bij de inhoudelijke beoordeling
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de aandelen van [eiser] in PMS Holding moet overnemen. Doordat [gedaagde] namens PMS Holding de aandelen in MS heeft verkocht en de koopsom heeft afgeboekt, en de manier waarop dat is gebeurd, zijn de rechten of belangen van [eiser] namelijk zodanig geschaad, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. De andere door [eiser] aangevoerde gedragingen van [gedaagde] dragen niet bij aan die conclusie. Dit wordt hieronder toegelicht.
De verkoop door PMS Holding van de aandelen in MS
3.5.
Op 31 oktober 2003 heeft PMS Holding haar aandelen in MS voor € 777.730 verkocht aan de heer [naam 5] , woonachtig in Colombia (hierna: [naam 5] ). Daarbij heeft PMS Holding geen zekerheidsrechten bedongen voor het geval [naam 5] de koopprijs niet betaalt. In de jaarrekening 2004 van PMS Holding is op deze vordering
€ 709.230 afgeschreven. Het restant van deze vordering (€ 68.500) is in de jaarrekening 2005 afgeboekt.
3.6.
Op 31 oktober 2003 was [eiser] (naast [gedaagde] ) nog bestuurder van PMS Holding en van MS . [gedaagde] heeft een kopie in het geding gebracht van twee Engelstalige documenten die gezamenlijk betrekking hebben op de koopovereenkomst tussen PMS Holding en [naam 5] . Die documenten worden hierna gezamenlijk de koopovereenkomst genoemd. Op het ene document is de naam van [eiser] twee keer vermeld: als bestuurder van PMS Holding en als bestuurder van MS . Op het andere document is de naam [eiser] vermeld als bestuurder van PMS Holding . Bij zijn naam staan drie handtekeningen die volgens [gedaagde] van [eiser] zijn. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] ook aangevoerd dat [naam 5] een niet aan hem gelieerde partij is.
3.7.
In de dagvaarding heeft [eiser] hierover het volgende betoogd. Hij wist jarenlang niet wie de koper was van de aandelen in MS , wat de reden was voor de verkoop en waarom het grootste deel van de koopsom is afgeboekt. Tijdens vergaderingen van aandeelhouders in 2008 heeft [eiser] daarover vragen gesteld aan [gedaagde] , maar die werden niet beantwoord. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiser] in aanvulling daarop aangevoerd dat hij de koopovereenkomst niet heeft ondertekend (de handtekeningen zijn vals), en dat [naam 5] de zwager is van [gedaagde] . Op vragen van de rechtbank heeft de advocaat van [gedaagde] vervolgens geantwoord dat [naam 5] inderdaad de zwager is van [gedaagde] en dat [naam 5] daarom kan worden beschouwd als een aan [gedaagde] gelieerde partij.
3.8.
De rechtbank licht hieronder toe waarom zij ervan uitgaat dat:
  • [eiser] op 31 oktober 2003 niet mede namens PMS Holding de koopovereenkomst heeft ondertekend, en dat hij er pas jaren later achter is gekomen dat [naam 5] de koper van de aandelen in MS is,
  • [gedaagde] , door namens PMS Holding de aandelen MS in 2003 aan [naam 5] te verkopen en de koopsom in 2004 en 2005 volledig af te boeken, de rechten en belangen van [eiser] heeft geschaad.
3.9.
De rechtbank hecht geen waarde aan de door [gedaagde] overgelegde kopie van de koopovereenkomst, voor zover het gaat om de vermelding van de naam van [eiser] en de handtekeningen. Op grond van artikel 21 Rv zal de rechtbank, in afwijking van de normale gang van zaken, geen handschriftdeskundige benoemen om onderzoek te doen naar de handtekeningen op de koopovereenkomst met [naam 5] . Door in de conclusie van antwoord
- in strijd met de waarheid - het standpunt in te nemen dat [naam 5] een niet aan hem gelieerde partij is, heeft [gedaagde] de rechtbank op een belangrijk onderdeel op het verkeerde been willen zetten. De rechtbank stelt bovendien vast dat het niet de eerste keer is dat [gedaagde] tijdens een procedure in strijd met de waarheid het standpunt inneemt dat hij niet gelieerd is aan een (rechts-)persoon. Uit randnummer 2.27 van het OK-eindarrest blijkt namelijk dat [gedaagde] in die procedure had gesteld dat hij op geen enkele wijze gelieerd was aan (onder andere) MS . Deze handelwijze van [gedaagde] is een grove schending van de op hem rustende verplichting om de rechter over relevante feiten en omstandigheden naar waarheid te informeren.
3.10.
Een andere belangrijke reden om geen handschriftonderzoek te gelasten is dat de rechtbank voldoende aannemelijk vindt dat [eiser] op 31 oktober 2003 niet mede namens PMS Holding de aandelen MS aan [naam 5] heeft verkocht en dat [eiser] op
31 oktober 2003, en gedurende een aantal jaren daarna, niet heeft geweten dat de aandelen MS waren verkocht aan [naam 5] .
3.11.
Volgens [eiser] heeft hij uit grote onvrede over zijn samenwerking met [gedaagde] op 29 oktober 2003, dus kort voor de dagtekening van de koopovereenkomst, al zijn werkzaamheden voor PMS Holding en de Sirowa-groep feitelijk beëindigd. De rechtbank vindt dat aannemelijk. [eiser] heeft gewezen op een door hem geschreven brief van 29 oktober 2003 (productie 29 conclusie van antwoord, laatste bladzijde). Volgens [eiser] heeft hij door middel van die brief, die in het Ests is, zijn arbeidsovereenkomst met Sirowa Tallinn met onmiddellijke ingang opgezegd. [gedaagde] heeft dat niet weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze stelling van [eiser] . Daarnaast blijkt uit de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) van PMS Holding van 15 juli 2008 en 4 november 2008 dat [eiser] toen heeft gevraagd aan wie de aandelen MS waren verkocht, en dat [eiser] daarop vervolgens geen antwoord heeft gekregen (productie 12 dagvaarding en productie 28 conclusie van antwoord). Uit de notulen van de AVA van PMS Holding van 4 november 2008 blijkt dat [eiser] toen niet alleen heeft gevraagd aan wie de aandelen MS waren verkocht, maar ook waarom de afboeking van ‘EUR 700k’ zo kort na de verkoop van de aandelen MS werd beschouwd als ‘bad debt’, welke acties zijn ondernomen om de afschrijving te voorkomen, en wie hiervoor verantwoordelijk was. Het antwoord van [gedaagde] op deze vragen was als volgt:
‘Mr. [gedaagde] replies that the company had agreed on split payment with the buyer, an investor, but following the transaction the buyer was not continuing the business, and was not willing anymore to pay the full amount to the company. Finally, after a lot of discussion, and since the buyer was outside any Dutch jurisdiction, after a very reasonable time period the write off took place. The Board regards it to be unfortunate that the amount could not be collected in full.’
3.12.
Als [eiser] mede namens PMS Holding de aandelen MS aan [naam 5] zou hebben verkocht, zou [gedaagde] op de vraag van [eiser] aan wie die aandelen waren verkocht een heel ander antwoord hebben gegeven dan ‘an investor’. Namelijk dat die vraag onzinnig was omdat [eiser] dat zelf weet doordat hij die aandelen mede namens PMS Holding heeft verkocht (of een antwoord van gelijke strekking).
3.13.
Kortom, de rechtbank gaat ervanuit dat [gedaagde] namens PMS Holding de aandelen MS zonder medewerking, zonder medeweten en zonder instemming (achteraf) van [eiser] heeft verkocht aan zijn zwager [naam 5] .
3.14.
Ook al bestond het bestuur van PMS Holding in 2003 tot en met 2005 uit meer personen dan alleen [gedaagde] , de rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde] de hoofdverantwoordelijke is voor de verkoop aan [naam 5] en de volledige afschrijving van de vordering op [naam 5] . Ook neemt de rechtbank aan dat dit niet was gebeurd als [gedaagde] het niet had gewild, en wel op grond van het volgende:
  • [gedaagde] was de CEO van PMS Holding
  • [gedaagde] hield (en houdt) 85% van de aandelen in PMS Holding
  • [naam 5] is de zwager van [gedaagde]
  • heeft in strijd met de waarheid in de conclusie van antwoord het standpunt ingenomen dat [naam 5] een niet aan hem gelieerde partij is
  • [gedaagde] stelt niet dat hij in verband met zijn tegenstrijdige belang niet heeft deelgenomen aan de besluitvorming over deze transactie en de afboekingen, en dat blijkt ook nergens uit.
3.15.
Bij deze voor [eiser] benadelende gedragingen had [gedaagde] niet alleen de hoedanigheid van bestuurder van PMS Holding , maar ook die van aandeelhouder in die vennootschap. [eiser] is door deze verkoop en de daarop gevolgde volledige afschrijving van de koopsom in zijn rechten en belangen geschaad. Dat baseert de rechtbank op de volgende omstandigheden:
  • [gedaagde] stelt niet dat de aandelen MS feitelijk waardeloos waren, en de rechtbank heeft ook geen aanknopingspunt om ervan uit te gaan dat die aandelen op het moment van verkoop en levering aan [naam 5] waardeloos waren.
  • [gedaagde] heeft niet toegelicht 1) waarom de aandelen juist aan [naam 5] zijn verkocht en niet aan een partij die niet aan [gedaagde] is gelieerd, 2) waarom PMS Holding geen zekerheidsrecht van [naam 5] heeft bedongen, en 3) waarom de aandelen zijn geleverd zonder zelfs maar een gedeeltelijke betaling bij levering te eisen.
  • In de conclusie van antwoord staat dat een procedure tegen [naam 5] in Colombia om allerlei redenen niet opportuun werd geacht. Een begrijpelijke - zakelijk verantwoorde - reden heeft [gedaagde] daarvoor niet gegeven. [gedaagde] stelt niet eens dat hij namens PMS Holding pogingen heeft gedaan om [naam 5] te bewegen om de koopprijs alsnog te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling deelde de advocaat van [naam 5] mee dat hij ook geen stukken kan overleggen waaruit enige incassopoging blijkt.
3.16.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] de aandelen van [eiser] in PMS Holding moet overnemen. Doordat [gedaagde] namens PMS Holding de aandelen in MS heeft verkocht en de koopsom heeft afgeboekt, en de manier waarop dat is gebeurd, zijn de rechten of belangen van [eiser] namelijk zodanig geschaad, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd.
3.17.
Op de gevolgen hiervan voor de prijs van de aandelen gaat de rechtbank later in.
De andere door [eiser] aangevoerde gronden voor toewijzing van de vordering tot uittreding
3.18.
De rechtbank is van oordeel dat de andere feiten en omstandigheden die [eiser] ten grondslag heeft gelegd aan zijn vordering tot uittreding, niet tot de conclusie leiden dat [eiser] daardoor zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. Dit wordt hieronder toegelicht. Daarom hebben die feiten en omstandigheden ook geen invloed op het vaststellen van de prijs van de aandelen van [eiser] in PMS Holding .
De kosten voor Marketing en Professional services
3.19.
In de jaarrekeningen 2001 tot en met 2004 van PMS Holding staan de posten ‘Marketing information and analyses services’ (hierna afgekort tot Marketing services) en ‘Professional services’. In totaal gaat het om ruim € 8,4 miljoen.
3.20.
Aan de hand van jaarrekeningen van PMS Holding en van stukken uit de administraties van PMS Tallinn , PMS Riga en PMS Vilnius heeft [gedaagde] bij wijze van voorbeeld de post Marketing services ter hoogte van € 1.245.284 uit de geconsolideerde jaarrekening 2002 van PMS Holding (productie 11 dagvaarding) toegelicht. Marketing services is in die jaarrekening vermeld onder punt 13 ‘Cost of sales’. Als productie 47 heeft [gedaagde] stukken overgelegd uit de administraties van PMS Tallinn , PMS Riga en PMS Vilnius , waarop is vermeld dat deze vennootschappen in 2002 Marketing services hebben ingekocht bij Sirowa -werkmaatschappijen ter hoogte van respectievelijk € 683.704,
€ 159.779 en € 401.801. In totaal is dat € 1.245.284. De jaarrekening 2002 van PMS Holding sluit op dit onderdeel dus precies aan bij de administraties van haar dochtervennootschappen. Bij gebreke van een aanwijzing voor het tegendeel gaat de rechtbank ervan uit de hiervoor genoemde bedragen als omzet zijn geboekt in de jaarrekeningen van de Sirowa -werkmaatschappijen .
3.21.
In de jaarrekening 2002 van PMS Holding staat (op bladzijde 18) dat de post Marketing services in 2001 in totaal € 456.370 bedroeg. De post Professional services bedroeg in 2001 € 929.352 en in 2002 € 853.180. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] het standpunt ingenomen dat de post Professional services tot het moment van de verkoop en levering van de aandelen MS aan [naam 5] betrekking had op diensten die in opdracht van de PMS-werkmaatschappijen door MS werden verricht. [eiser] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling niet weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze stelling van [gedaagde] .
3.22.
De stelling van [eiser] , dat hij met de hierboven vermelde cijfers/informatie, en de manier waarop die boekhoudkundig werden verwerkt, pas bekend is geworden toen hij geen bestuurder meer was van PMS Holding en PMS Tallinn , vindt de rechtbank ongeloofwaardig. [eiser] is op 29 oktober 2003 feitelijk opgestapt als bestuurder en werknemer van de PMS-groep en de Sirowa-groep , maar voor de jaren tot en met 2002 moeten relevante boekingen al in die jaren zijn verwerkt in de administraties van de PMS werkmaatschappijen, waaronder PMS Tallinn . Bovendien is de jaarrekening 2002 van PMS Holding vastgesteld op 30 juni 2003. Dat blijkt uit bladzijde 5 van die jaarrekening. Op die datum was [eiser] nog bestuurder van PMS Holding en PMS Tallinn . Daarom moet [eiser] van het voorgaande op de hoogte zijn geweest.
3.23.
In de dagvaarding heeft [eiser] over de reden voor het optuigen van de PMS-constructie het volgende aangevoerd. De Sirowa-groep importeerde farmaceutische producten en verkocht deze voornamelijk aan groothandels, die op hun beurt de producten doorverkochten aan apotheken. Vanwege lokale wettelijke beperkingen met betrekking tot de toegestane winstmarges bij de verkoop van farmaceutische producten, nam de Sirowa-groep voor de buitenwereld de desbetreffende producten van de producenten af tegen hogere prijzen dan de werkelijke prijs. De werkelijke, door de Sirowa-groep betaalde prijs kwam tot stand doordat die producenten een deel van de door hen - van de Sirowa -vennootschappen - ontvangen bedragen aan de PMS-groep betaalden. Dit gebeurde doordat de PMS-groep aan die producenten bedragen in rekening brachten onder de noemer van Marketing services. Daardoor kon in de PMS-groep winst worden behaald die in de Sirowa-groep niet mocht worden behaald.
3.24.
Met andere woorden, volgens [eiser] was sprake van een schijnconstructie waarbij in werkelijkheid geen marketingdiensten aan farmaceutische producenten werden verricht.
3.25.
Volgens [gedaagde] was geen sprake van een schijnconstructie. Hij betoogt dat de Sirowa -werkmaatschappijen wel marketingactiviteiten verrichtten in opdracht van farmaceutische producenten. Die marketingdiensten werden via de PMS-werkmaatschappijen aan de farmaceutische producenten in rekening gebracht.
3.26.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser] het in 3.23 vermelde betoog enigszins afgezwakt met de opmerking dat er wel enige marketingdiensten werden verricht. De rechtbank begrijp daaruit dat volgens [eiser] in ieder geval een deel van de post Marketing services geen betrekking had op daadwerkelijk geleverde marketingdiensten, maar werd gebruikt om te verdoezelen dat per saldo meer winst werd gemaakt op de verkoop van farmaceutische producten dan wettelijk was toegestaan.
3.27.
De rechtbank sluit niet uit dat dit klopt, want [gedaagde] heeft erkend dat op enig moment in de Baltische staten een limiet werd gesteld op de winst die mocht worden behaald met de verkoop van farmaceutische producten, terwijl de PMS-structuur is beëindigd zodra die wettelijke limiet werd opgeheven. Maar als de rechtbank er (veronderstellenderwijs) vanuit gaat dat klopt wat [eiser] hierover zegt, helpt hem dat niet bij zijn vordering tot uittreding. Bij die gang van zaken is namelijk geen sprake van gedragingen van [gedaagde] waardoor [eiser] in zijn rechten of belangen is geschaad. Want voor zover kosten die bij PMS Holding zijn geboekt als Marketing services, te hoog zijn geweest, staat daar tegenover dat die bedragen in de Sirowa-groep als omzet zijn geboekt. En omdat [eiser] tot voor kort ook 5% had van de aandelen in de Sirowa-groep , is hij in zoverre niet benadeeld. Dat voordeel is namelijk verwerkt in de door de OK vastgestelde, en door [eiser] ontvangen, prijs voor zijn aandelen in Sirowa Holding .
3.28.
[eiser] heeft geen enkel aanknopingspunt gegeven waardoor de rechtbank ervan uit moet gaan dat (een deel van) de hiervoor bedoelde bedragen die zijn ontvangen door de Sirowa -werkmaatschappijen , door [gedaagde] zijn weggesluisd naar offshore companies. Maar áls dat zo is, dan beschouwt de rechtbank dat niet als een gedraging van [gedaagde] waardoor [eiser] zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in PMS Holding niet meer van hem kan worden gevergd. Dat (veronderstelde) wegsluizen moet dan namelijk ook al zijn gebeurd in 2000 tot en met 2002, en dus met medeweten en medewerking van [eiser] , die toen nog bestuurder was van PMS Holding en PMS Tallinn . Daarom moet het voor [eiser] duidelijk zijn geweest dat deze praktijk, als die er is geweest, na zijn vertrek bij de PMS-groep en de Sirowa-groep zou worden voortgezet.
De afboeking van vordering (€ 408.000,-) als ‘bad debt’
3.29.
In 2005 heeft PMS Riga een vordering op een grote farmaceutische producent van ruim € 408.000 afgeschreven als ‘bad debt’. Volgens [eiser] is dit gebeurd zonder enige verklaring of rechtvaardiging en moet dit daarom worden beschouwd als een gedraging van [gedaagde] waardoor [eiser] in zijn rechten of belangen is geschaad. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet omdat de rechtbank over de reden voor deze afboeking onvoldoende informatie heeft, en die omstandigheid voor risico van [eiser] komt. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de reden voor deze afboeking niet meer weet maar dat die vermoedelijk verband houdt met de opzegging van een overeenkomst door die farmaceutische producent, of met de beëindiging van de PMS-structuur in 2005. De rechtbank is van oordeel dat op dit punt niet van [gedaagde] kan worden gevergd dat hij meer informatie geeft. Het lange tijdsverloop sinds deze afboeking, en de omstandigheid dat zowel de controlerend accountant in Riga als die van PMS Holding geen kritische opmerking bij deze afboeking hebben geplaatst, pakken in het nadeel van [eiser] uit.
Geen dividend als aandeelhouder van PMS / geen beloning als bestuurder van PMS
3.30.
Vast staat dat PMS Holding nooit dividend heeft uitgekeerd, ook niet aan de mede- aandeelhouders van [eiser] ( [gedaagde] en [naam 1] ). Volgens [eiser] is hij wel benadeeld doordat de andere bestuurders van PMS Holding in de jaren 2001 tot en met 2005 in totaal bijna € 1,7 miljoen aan beloningen hebben ontvangen. De rechtbank gaat hieraan voorbij. [eiser] heeft namelijk niet onderbouwd dat hij hierdoor is benadeeld. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] in die jaren riante beloningen heeft ontvangen van vennootschappen in de Sirowa-groep . [eiser] heeft dat vervolgens niet ontkend. Integendeel, tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiser] aangevoerd dat hij het grootste deel van zijn tijd betrokken was bij de business van de Sirowa-groep , en dat hij daar een arbeidscontract mee had (spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser] , randnummer 13). Bovendien heeft [eiser] niet gesteld dat de andere bestuurders , naast hun beloning uit PMS Holding , ook beloningen van Sirowa -vennootschappen hebben ontvangen.
PMS Holding heeft nooit € 72.250,42 aan [eiser] betaald na overdracht van aandelen PMS Riga
3.31.
De rechtbank beschouwt de omstandigheid dat PMS Holding nooit € 72.150,42 aan [eiser] heeft betaald niet als een gedraging van [gedaagde] waardoor [eiser] in zijn hoedanigheid van aandeelhouder in PMS Holding in zijn rechten of belangen is benadeeld. Deze vordering van [eiser] heeft namelijk betrekking op de overdracht in 2000 door [eiser] aan PMS Holding van zijn aandelen in PMS Riga . Dit is een verbintenisrechtelijke kwestie waarbij niet relevant is dat [eiser] aandeelhouder was (en is) in PMS Holding .
De overdracht van activa van de PMS-groep naar de Sirowa-groep
3.32.
Tijdens de mondelinge behandeling kwam [eiser] met een nieuwe stelling, namelijk dat hij door [gedaagde] is benadeeld doordat activa van de PMS-groep in 2005/2006 voor een niet marktconforme, te lage, prijs aan de Sirowa-groep zijn overgedragen. Nog afgezien van de omstandigheid dat [eiser] die stelling niet concreet heeft uitgewerkt en onderbouwd, ziet de rechtbank niet in hoe [eiser] hierdoor kan zijn benadeeld. [eiser] had immers tot voor kort ook 5% van de aandelen in Sirowa Holding . Het eventuele voordeel dat de Sirowa-groep heeft behaald door de verkrijging van activa van de PMS-groep tegen te lage, niet marktconforme prijzen, is verdisconteerd in de prijs van [eiser] ’ aandelen in Sirowa Holding , die door de OK is vastgesteld en die [eiser] inmiddels heeft ontvangen.
De aanvraag van het faillissement van [eiser] door [gedaagde]
3.33.
Nadat de Hoge Raad in de Sirowa -zaak arrest had gewezen, heeft [gedaagde] het persoonlijke faillissement van [eiser] aangevraagd. [gedaagde] heeft daarbij verzwegen dat [eiser] een nog hogere, verrekenbare tegenvordering op [gedaagde] had. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [gedaagde] erkend dat deze faillissementsaanvraag als een drukmiddel tegen [eiser] is gebruikt. Deze handelwijze van [gedaagde] moet worden beschouwd als een benadeling in de rechten en belangen van [eiser] in zijn hoedanigheid van voormalig aandeelhouder van de Sirowa-groep , maar niet in zijn hoedanigheid van aandeelhouder in de PMS-groep . Het illustreert wel dat de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] zo ernstig verstoord is, dat de band tussen hen die nog bestaat via de aandelen in PMS Holding zo snel mogelijk moet worden verbroken.
De prijs die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen / billijke verhoging
3.34.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] de aandelen van [eiser] in PMS Holding moet overnemen, moet de prijs voor die aandelen worden bepaald. Het wettelijk uitgangspunt is dat daarvoor een deskundige moet worden benoemd (zie artikel 2:343 lid 2 BW in combinatie met artikel 2:339 BW), maar de rechtbank wijkt daarvan in dit geval af en stelt de prijs zelf vast. Dit wordt hieronder toegelicht.
3.35.
Bovenop de werkelijke waarde van de aandelen van € 0 heeft [eiser] recht op een verhoging. De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat [eiser] financieel is benadeeld door de verkoop van de aandelen MS door [gedaagde] aan zijn zwager [naam 5] en de daarop gevolgde volledige afboeking van de koopsom van € 777.730. De rechtbank verwijst hiervoor naar 3.15. De rechtbank zal geen deskundige benoemen om de gevolgen van die afboeking voor de waarde van de aandelen van [eiser] vast te stellen. De gang van zaken bij de overdracht van de aandelen MS (verkoop aan de zwager van [gedaagde] zonder zekerheidsrecht en zonder enige voorafgaande betaling, geen enkele aantoonbare poging tot incasso, gevolgd door volledige afschrijving) leidt tot teveel onzekerheid over de werkelijke waarde van de aandelen MS . Die werkelijke waarde kan nu niet meer worden vastgesteld, ook niet door een deskundige, omdat de benadelende verkoop 20 jaar geleden is geschied en PMS sinds 2005/2006 een inactieve, lege vennootschap is.
3.36.
Bij gebrek aan een concreet aanknopingspunt stelt de rechtbank de prijs die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen voor zijn aandelen in PMS Holding vast aan de hand van de LOI. [eiser] en [gedaagde] waren het er op het moment van de ondertekening van de van LOI (op 29 november 2003) namelijk over eens dat de aandelen van [eiser] in PMS Holding netto € 30.000 waard waren. Op dat moment wist [eiser] nog niet dat de aandelen MS aan [naam 5] waren verkocht, en was de vordering op [naam 5] (de koopsom) nog niet afgeboekt. Vanwege deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiser] recht heeft op een billijke verhoging bestaande uit € 30.000, vermeerderd met een verondersteld rendement ter van de hoogte van de wettelijke rente (zoals is bedoeld in artikel 6:119 BW) tot de datum van de overdracht van de aandelen aan [gedaagde] . Als startdatum van de wettelijke rente hanteert de rechtbank 1 februari 2004. Uit de tekst van de LOI blijkt namelijk dat het de bedoeling was dat [gedaagde] de totale koopsom voor de aandelen van [eiser] in PMS Holding en Sirowa Holding (van € 350.000) in drie termijnen aan [eiser] zou voldoen, en dat de eerste termijn van € 150.000 in januari 2004 zou worden betaald. De omstandigheid dat de LOI geen afdwingbare verbintenissen inhield, doet er in dit verband niet toe. Het gaat namelijk niet om het vaststellen van een recht op schadevergoeding, maar om wat de rechtbank billijk vindt als prijs voor de aandelen.
Veroordeling van [eiser] tot levering van zijn aandelen
3.37.
De veroordeling van [gedaagde] tot overname van de aandelen van [eiser] in PMS Holding moet gepaard gaan met de veroordeling van [eiser] tot levering van die aandelen aan [gedaagde] . Dat volgt uit het vijfde lid van artikel 2:343 BW. De rechtbank zal [eiser] daartoe veroordelen.
Geen door de rechtbank vast te stellen termijn voor levering
3.38.
Uit artikel 2:343 lid 1 BW in combinatie met het eerste lid van artikel 2:343a BW volgt dat de rechtbank geen termijn hoeft vast te stellen waarbinnen de aandelen moeten worden overgedragen en de prijs daarvoor moet worden betaald. Die termijn hangt namelijk af van het moment waarop dit vonnis aan [gedaagde] wordt betekend. Dat ligt in de handen van [eiser] .
Proceskosten
3.39.
Ieder van partijen moet zijn eigen proceskosten dragen. Hoewel [eiser] gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, zal de rechtbank [gedaagde] niet veroordelen om aan [eiser] een vergoeding te betalen voor zijn proceskosten. In de eerste plaats omdat de prijs die de rechtbank voor de aandelen van [eiser] heeft vastgesteld veel lager is dan door [eiser] is gevorderd. En in de tweede plaats vanwege de schending van artikel 21 Rv door [eiser] , omdat ook [eiser] een relevant feit voor de rechtbank heeft verzwegen. Namelijk dat de resultaten van PMS Holding niet alleen nadelig zijn beïnvloed doordat de posten Marketing services en Professional services ten laste van PMS Holding werden gebracht, maar ook doordat omstreeks 2001 binnen de Sirowa-groep en de PMS-groep een einde is gekomen aan een grote stroom zwart geld. Tot omstreeks 2001 werd binnen die groepen een aanzienlijk deel van de salarissen zwart uitbetaald. [eiser] wist dat en was voor die praktijk medeverantwoordelijk. Doordat hieraan omstreeks 2001 een einde is gekomen stegen de loonkosten in de PMS-groep op papier structureel met meer dan € 1 miljoen per jaar. [gedaagde] heeft dit uitgelegd in zijn conclusie van antwoord, en tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiser] erkend dat deze praktijk tot ongeveer 2001 heeft bestaan. Met andere woorden, [eiser] heeft de rechtbank bewust onjuist geïnformeerd door te stellen dat de winstdaling in 2001 en de verliezen in 2002 tot en met 2004 slechts drie oorzaken had, namelijk de marketingkosten, de afschrijving van de vordering op de koper van de aandelen MS , en de afschrijving van de vordering op een grote farmaceutische producent.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.40.
[gedaagde] heeft de rechtbank verzocht om een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vanwege het grote restitutierisico. De rechtbank wijst dat verzoek af omdat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft meegedeeld dat hij [eiser] € 30.000 voor zijn aandelen wil betalen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om de door [eiser] gehouden aandelen in Pharmaceutical Marketing Services Holding B.V. over te nemen tegen betaling van een prijs bestaande uit a) € 30.000 en b) de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over € 30.000 vanaf 1 februari 2004 tot de dag van de overdracht van deze aandelen,
4.2.
veroordeelt [eiser] tot levering van zijn aandelen in Pharmaceutical Marketing Services Holding B.V. aan [gedaagde] tegen ontvangst van de in 4.1 genoemde prijs,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
compenseert de proceskosten, zodat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen, mr. J.K.J. van den Boom en
mr. J.C. van Eijk-Graveland en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.
JvdB/4223