In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. Eiseres ontving een aanslag voor de onroerendezaakbelasting (OZB) voor haar woning, waarbij de heffingsambtenaar de waarde op 1 januari 2021 vaststelde op € 896.000,-. Eiseres ging in beroep tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar door de heffingsambtenaar op 15 juli 2022. Tijdens de hybride zitting op 10 februari 2023, waar eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren, werd de waarde van de woning ter discussie gesteld. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de woning wordt vergeleken met twee referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar inzichtelijk heeft gemaakt hoe rekening is gehouden met de verschillen. Eiseres betwist de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen en de waardebepaling, maar de rechtbank volgt de argumenten van de heffingsambtenaar. De rechtbank stelt vast dat de waarde van de woning jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld op basis van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen, en dat de WOZ-waarde niet afhankelijk is van eerdere waarderingen.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.