ECLI:NL:RBMNE:2023:1180
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde onroerende-zaakbelasting ongegrond verklaard
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 24 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 1] beoordeeld. Eiser ontving een aanslag voor de onroerende-zaakbelasting (OZB) voor zijn woning in [gemeente 2], waarbij de heffingsambtenaar de waarde op 1 januari 2021 vaststelde op € 566.000,-. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 559.000,-, maar eiser ging hiertegen in beroep, stellende dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 483.000,-. De rechtbank heeft op 3 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser fysiek aanwezig was en de gemachtigde van de heffingsambtenaar via MsTeams deelnam aan de zitting.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de vergelijking goed bruikbaar zijn en dat er voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser's argumenten, waaronder de vergelijking met andere woningen en de stelling dat de heffingsambtenaar geen rekening heeft gehouden met stichtings- en bouwkosten, worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde op de juiste wijze heeft vastgesteld en dat het beroep ongegrond is.
De uitspraak benadrukt het systeem van de Wet WOZ, waarbij de waarde van de woning jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld, onafhankelijk van voorgaande jaren. De rechtbank wijst erop dat de waarde moet worden bepaald aan de hand van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen rondom de waardepeildatum. Eiser's verzoek om een lagere WOZ-waarde wordt afgewezen, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.