ECLI:NL:RBMNE:2023:1141

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22 / 3932
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming en proceskostenveroordeling inzake kinderopvangtoeslag en dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 7 maart 2023, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Belastingdienst/Toeslagen op zijn aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiser had op 11 maart 2021 een aanvraag ingediend, maar de Belastingdienst heeft hier niet tijdig op gereageerd. Eiser heeft op 16 mei 2022 een ingebrekestelling ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling niet prematuur was, aangezien de beslistermijn inmiddels was overschreden.

De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst in gebreke is gebleven en dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank draagt de Belastingdienst op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 418,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 50,- moet worden vergoed.

De rechtbank benadrukt dat de vertraging in de afhandeling van aanvragen voor kinderopvangtoeslag algemeen bekend is en dat dit niet ten nadele van eiser mag komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [A] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 11 maart 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 20 december 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3] Is de ingebrekestelling prematuur gedaan?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. De beslistermijn eindigde op 11 maart 2022 en de ingebrekestelling is door verweerder ontvangen op 10 maart 2022, dus voor het einde van de beslistermijn. Eiser heeft bij zijn beroep echter ook een ingebrekestelling overgelegd die namens eiser door zijn gemachtigde is gestuurd naar verweerder op 16 mei 2022.
4. Uitgaande van die ingebrekestelling is van een premature ingebrekestelling geen sprake. De rechtbank ziet echter – ook als zou worden uitgegaan van de eerste ingebrekestelling – geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het gaat in deze zaak over herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft inmiddels 56.000 van dergelijke aanmeldingen ontvangen. Algemeen bekend is dat dit tot vertraging in de afhandeling van zaken leidt en tot overschrijding van beslistermijnen. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank het niet juist om eiser in dit stadium, waarin de beslistermijn inmiddels bijna een jaar is overschreden, tegen te werpen dat hij de ingebrekestelling “te vroeg” heeft gedaan. Daar komt bij dat verweerder op basis van deze ingebrekestelling heeft besloten om een definitieve dwangsom toe te kennen.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 14 augustus 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk dertien weken. [5] Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen deze termijn rechtvaardigt.
8. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval.
9. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken zonder dat de onderbouwing een voldoende verklaring geeft voor dit verschil, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen.
10. De rechtbank stelt vast dat de termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift in dit geval binnen twee weken na de datum van deze uitspraak verstrijkt. Daarom bepaalt de rechtbank de termijn in dit geval op de standaard wettelijke termijn van twee weken na verzending van de uitspraak.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [6] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
12. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [7]
13. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 28 september 2022 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
Proceskosten en griffierecht
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
7.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.