ECLI:NL:RBMNE:2023:1138

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
10327257 UV EXPL 23-38
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand en contractuele boetes

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, die de verhuurders zijn van een bedrijfsruimte, en gedaagde, de huurder. De eisers hebben gedaagde aangeklaagd wegens huurachterstand en het niet naleven van de huurovereenkomst. Gedaagde huurt sinds 1 maart 2013 een bedrijfsruimte voor € 1.875,-- per maand, maar heeft sinds mei 2021 een huurachterstand opgebouwd van € 17.865,-- tot en met februari 2023. Daarnaast heeft gedaagde zijn onderneming sinds mei 2022 gestaakt en het gehuurde niet als winkel gebruikt, wat in strijd is met de huurovereenkomst. Eisers hebben gedaagde bij brief van 7 december 2022 in gebreke gesteld, maar gedaagde heeft niet voldaan aan de sommatie om de huur te betalen en de exploitatie van zijn onderneming te hervatten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eisers toewijsbaar zijn. Gedaagde is veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimte binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, en tot betaling van de achterstallige huur van € 19.740,--, contractuele boetes van € 27.800,-- en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.153,92. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet kan opschorten met de huurbetalingen op basis van het verzoek om toestemming voor de overname van zijn bedrijf door een derde, aangezien eisers daar niet toe verplicht zijn. De vordering tot ontruiming is gerechtvaardigd gezien de huurachterstand van meer dan negen maanden, wat voldoende grond biedt voor ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de gevorderde dwangsom afgewezen, omdat het niet aannemelijk is dat gedaagde deze kan betalen, en de machtiging voor zelfuitvoering van de ontruiming is ook afgewezen, omdat deze al voortvloeit uit de wet.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders onder de huurovereenkomst en de gevolgen van het niet nakomen daarvan, evenals de mogelijkheden voor verhuurders om juridische stappen te ondernemen bij huurachterstand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10327257 UV EXPL 23-38 MS/1270
Kort geding vonnis van 22 maart 2023
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1]
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook gezamenlijk te noemen [eisers] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.J. Verweij,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eisers] heeft een dagvaarding met producties ingediend.
1.2.
Op 8 maart 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eisers] is verschenen met haar gemachtigde mr. R.J. Verweij. [gedaagde] is ook verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 22 maart 2023 uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 maart 2013 van de vader van [eisers] een bedrijfsruimte aan de [adres] in [plaats] . [eisers] heeft haar vader opgevolgd als verhuurder van deze bedrijfsruimte. De huur bedraagt momenteel € 1.875,-- exclusief btw per maand.
2.2.
In artikel 4.4 van de huurovereenkomst is - kort samengevat - bepaald dat de huur bij vooruitbetaling verschuldigd is en vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft moet zijn voldaan.
In artikel 5.1 van de huurovereenkomst is bepaald dat huurder verplicht is het gehuurde te gebruiken voor de uitoefening van een winkel en het daartoe ingericht te houden.
In artikel 5.7 van de huurovereenkomst is bepaald dat huurder het gehuurde zonder uitdrukkelijke toestemming van verhuurder noch geheel noch gedeeltelijk door derden mag laten gebruiken of aan derden in onderhuur afstaan.
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. In deze algemene bepalingen staat onder meer het volgende:
“Gebruik
6.1
Huurder zal het gehuurde - gedurende de gehele duur van de huurovereenkomst - daadwerkelijk, geheel, behoorlijk en zelf gebruiken overeenkomstig de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming. (…)”
“Gedragsregels, voorschriften en verbodsbepalingen
9.7
Huurder zal het gehuurde overeenkomstig de aard van het door hem daarin uitgeoefende bedrijf binnen de door de bevoegde instantie vastgestelde openingstijden voor het publiek geopend houden en daarin daadwerkelijk zijn bedrijf uitoefenen: (…)”

Onderhuur
12.1
12.1Behoudens voorafgaande toestemming van verhuurder is het huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan (…).
12.2
Ingeval huurder handelt in strijd met bovenstaande bepaling, verbeurt huurder aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan tweemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag (…).”
“Betalingen
(…)
26.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”
“Boetebepaling
34.Indien huurder zich, na door verhuurder behoorlijk in gebreke te zijn gesteld, niet houdt aan de in de huurovereenkomst en in deze algemene bepalingen opgenomen voorschriften verbeurt huurder aan verhuurder, voor zover geen specifieke boete is overeengekomen, een direct opeisbare boete van € 250,00 per kalenderdag voor elke kalenderdag dat huurder in verzuim is. (…)”
2.4.
[eisers] heeft [gedaagde] bij brief van 7 december 2022 in gebreke gesteld. Zij heeft [gedaagde] erop gewezen dat sprake is van een huurachterstand en dat hij in strijd handelt met de bepalingen van de huurovereenkomst en de algemene bepalingen doordat hij zijn onderneming in het gehuurde heeft gestaakt, er sprake is van onderhuur en hij het gehuurde niet behoorlijk gebruikt doordat er huisraad op het dak ligt. [eisers] maakt wegens de te late betaling van de huur en de onderhuur aanspraak op contractuele boetes. Zij heeft [gedaagde] verder gesommeerd de exploitatie van zijn onderneming binnen zeven dagen te hervatten en binnen zeven dagen het huisraad van het dak te verwijderen. Daarbij is vermeld dat [gedaagde] boetes verbeurt als hij niet aan deze sommatie voldoet.
2.5.
[gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan en heeft de bedragen waarop [eisers] in haar brief van 7 december 2022 aanspraak heeft gemaakt niet betaald.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

de vorderingen van [eisers] en de onderbouwing daarvan

3.1.
[eisers] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot volledige en behoorlijke ontruiming van de door hem gehuurde bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te [plaats] (gemeente Utrechtse Heuvelrug), binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, met al diegenen die en datgene dat zich daarin of daarop vanwege [gedaagde] bevindt, onder achterlating van de inventaris die eigendom is van [eisers] en met afgifte van de sleutels van de bedrijfsruimte, en bezemschoon in behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eisers] te stellen en vervolgens ontruimd te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 75.000,-- indien [gedaagde] in gebreke blijft tijdig aan deze veroordeling te voldoen, zulks met machtiging aan [eisers] bij gebreke van volledige voldoening hieraan deze ontruiming en dit ontruimd houden zelf te bewerkstelligen op kosten van [gedaagde] ;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis van:
a. de op grond van de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde verschuldigde huurpenningen tot en met februari 2023 van € 17.865,--;
b. verbeurde contractuele boetes ten bedrage van € 55.040,90 althans te veroordelen tot betaling van door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedragen;
c. wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van elke huurtermijn;
d. de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.153,92.
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de nog openvallende huurtermijnen vanaf 1 maart 2023 tot en met de dag dat het gehuurde is ontruimd en opgeleverd;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eisers] stelt ter onderbouwing van haar vorderingen dat [gedaagde] jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen van de huurovereenkomst doordat hij sinds mei 2021 een huurachterstand heeft laten ontstaan die tot en met februari 2023 € 17.865,-- bedraagt en ondanks diverse aanmaningen niet tot betaling van deze huurachterstand is overgegaan. [eisers] stelt dat [gedaagde] zijn onderneming sinds mei 2022 heeft gestaakt en daarmee ook niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van de huurovereenkomst om het gehuurde te gebruiken voor de uitoefening van zijn bedrijf en het gehuurde daartoe ingericht te houden. Verder heeft [gedaagde] het gehuurde onderverhuurd terwijl dat op grond van de huurovereenkomst niet is toegestaan. Ten slotte ligt er allerlei huisraad op het dak van het gehuurde. [gedaagde] heeft daarmee niet voldaan aan zijn verplichting om het gehuurde behoorlijk te gebruiken.
spoedeisendheid
3.3.
De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
toetsingskader
3.4.
De door [eisers] gevraagde voorziening strekt onder meer tot betaling van een geldsom en tot ontruiming. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is alleen dan aanleiding, als het bestaan (en de omvang) van de vordering voldoende aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. Een vordering tot ontruiming is in kort geding slechts toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij of zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
de gevorderde hoofdsom
3.5.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat de huurachterstand tot en met februari 2023 € 17.865,-- bedraagt. Hij geeft als reden voor het niet betalen van de huur, dat [eisers] weigert mee te werken aan zijn verzoek om hem toestemming te geven voor overname van zijn bedrijf door een ander in het gehuurde.
3.6.
De kantonrechter merkt hierover op dat [eisers] op grond van de huurovereenkomst niet verplicht is om toestemming te geven voor de overname van het bedrijf van [gedaagde] door een derde of indeplaatsstelling van [gedaagde] als huurder door een derde. Dit betekent dat [gedaagde] zijn verplichting om aan [eisers] huur te betalen niet om deze reden kan opschorten. De vordering tot betaling van de achterstallige huur wordt daarom toegewezen. [eisers] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [gedaagde] de huur over maart 2023 ook nog niet heeft betaald. Dit is door [gedaagde] niet weersproken. De vordering tot betaling van de achterstallig huur staat daarom voldoende vast en zal worden toegewezen tot en met maart 2023. Dit is een bedrag van € 19.740,--. De gevorderde handelsrente op grond van artikel 6:119a BW vanaf de vervaldag van de huurtermijnen zal ook worden toegewezen.
toekomstige huurtermijnen
3.7.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen de nog openvallende huurtermijnen te voldoen tot aan de dag van de ontruiming is ook toewijsbaar.
ontruiming
3.8.
[eisers] vordert in deze procedure ontruiming van het gehuurde. Een huurachterstand van – ten tijde van dagvaarden – € 17.865,-- komt overeen met een huurbetalingsverplichting van meer dan negen maanden. Volgens vaste rechtspraak leidt een betalingsachterstand van drie maanden in het algemeen al tot een ontbinding van de huurovereenkomst. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is dat de kantonrechter in een bodemprocedure zal overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst wegens een tekortkoming in de nakoming. Dit brengt mee dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is. Van [eisers] kan in de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
3.9.
De ontruimingstermijn zal op veertien dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld. Ten aanzien van de gevorderde dwangsom wordt overwogen dat gebleken is dat de onderneming van [gedaagde] , [bedrijf 1] B.V., op 17 januari 2023 in staat van faillissement is verklaard. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat binnenkort met behulp van [bedrijf 2] ook zijn persoonlijk faillissement zal worden aangevraagd. De kantonrechter ziet geen reden om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat [gedaagde] een verbeurde dwangsom zal kunnen betalen, zodat een dwangsom ook geen prikkel tot nakoming zal kunnen opleveren. De gevorderde dwangsom wordt daarom afgewezen.
3.10.
De door [eisers] gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
contractuele boetes
3.11.
[eisers] vordert betaling van een bedrag van € 55.040,90 aan contractuele boetes. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
a. € 11.790,90 wegens de te late betaling van de huur;
b. € 12.250,-- wegens het staken van de onderneming van [gedaagde] in het gehuurde;
c. € 18.750,-- wegens onderverhuur;
d. € 12.250,-- wegens onbehoorlijk gebruik van het gehuurde.
a. de late betaling van de huur:
3.12.
[eisers] stelt dat [gedaagde] over een periode van 33 maanden - vanaf mei 2021 tot en met februari 2023 - de huur niet tijdig heeft betaald en daarom op grond van artikel 23.2 (de kantonrechter neemt aan dat bedoeld is: artikel 26.2) van de algemene bepalingen een contractuele boete van € 357,30 per maand moet betalen. [eisers] heeft ter onderbouwing van deze vordering als productie 4 een overzicht van huurbetalingen over de periode januari 2021 tot en met februari 2023 in het geding gebracht.
3.13.
De kantonrechter merkt op dat uit het overzicht van [eisers] niet blijkt dat er gedurende 33 maanden sprake is geweest van een huurachterstand. Blijkens het overzicht is dit alleen het geval geweest in de maanden mei, juni, september en oktober 2021, augustus tot en met december 2022 en januari en februari 2023. Dit zijn in totaal 11 maanden. Nu [eisers] haar stelling dat over 33 maanden sprake is geweest van een huurachterstand niet op een andere manier heeft onderbouwd, worden alleen de contractuele boetes over de 11 hiervoor genoemde maanden toegewezen.
3.14.
[eisers] legt artikel 26.2 van de algemene bepalingen kennelijk zo uit dat de boete (2% van het verschuldigde per kalendermaand, met een minimum van € 300,00) voor elke maand huur, over elke maand dat deze niet is betaald, opnieuw verschuldigd is. Zij berekent op basis hiervan de contractuele boete op 2% van de huurachterstand tot en met februari 2023 van € 17.865,-- en vermenigvuldigt dit met het aantal maanden waarin er een huurachterstand was. De kantonrechter vindt deze uitleg niet aannemelijk en is van oordeel dat de bepaling zo moet worden uitgelegd dat [gedaagde] voor elke maand huurachterstand die niet is betaald, slechts eenmaal de boete verschuldigd is. De hoogte van de boete wordt vastgesteld op het minimumbedrag van € 300,--, omdat dit een hoger bedrag is van 2% van de maandelijkse huur van € 1.875,-- (€ 37,50). Dat betekent dat [gedaagde] , die in verzuim is met het betalen van de huur over 11 maanden, een boete van € 3.300,-- (11 maanden x € 300,-- verschuldigd is. Dit bedrag zal worden toegewezen.
b. het staken van de onderneming:
3.15.
[eisers] stelt dat [gedaagde] in strijd handelt met de huurovereenkomst en met de artikelen 6.1 en 9.7 van de algemene bepalingen omdat hij de bedrijfsruimte sinds mei 2022 niet langer als zodanig gebruikt en zijn onderneming heeft gestaakt. Zij heeft [gedaagde] bij brief van 7 december 2022 gesommeerd de exploitatie binnen zeven dagen te hervatten en heeft op grond van artikel 34 van de algemene bepalingen aanspraak gemaakt op een contractuele boete van € 250,-- per kalenderdag als [gedaagde] niet aan deze sommatie zou voldoen. [gedaagde] heeft de exploitatie niet hervat. [eisers] stelt dat hij daarom over 49 dagen (de periode vanaf 14 december 2022 tot 1 februari 2023) een boete van in totaal € 12.250,-- heeft verbeurd.
3.16.
[gedaagde] betwist niet dat hij zijn onderneming in het gehuurde in mei 2022 heeft gestaakt en het gehuurde daarna niet meer als winkel heeft gebruikt. Hij heeft hiermee niet voldaan aan het bepaalde in artikel 5 van de huurovereenkomst en de artikelen 6.1 en 9.7 van de algemene bepalingen. Nu hij door [eisers] bij brief van 7 december 2022 in gebreke is gesteld en niet aan de sommatie om de exploitatie binnen zeven dagen te hervatten heeft voldaan, is hij op grond van artikel 34 van de algemene bepalingen vanaf 14 december 2022 de contractuele boete van € 250,-- per kalenderdag verschuldigd dat hij in verzuim is. Dit zijn tot 1 februari 2023 49 kalenderdagen. De gevorderde boete over deze kalenderdagen van in totaal € 12.250,-- is daarom toewijsbaar.
c. de onderverhuur:
3.17.
[eisers] stelt dat zij in augustus 2022 heeft geconstateerd dat [gedaagde] het gehuurde heeft onderverhuurd en dat dit in strijd is met de huurovereenkomst en artikel 12 van de algemene bepalingen omdat zij daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Zij stelt dat [gedaagde] op grond hiervan over 184 dagen (berekend vanaf 1 augustus 2022 tot 1 februari 2023) boetes heeft verbeurd en vordert een voorschot op deze boetes van € 18.750,--.
3.18.
[gedaagde] erkent dat hij het gehuurde onderverhuurt, maar stelt dat hij dit al 8 jaar doet met toestemming van de vader van [eisers] . [eisers] heeft ontkend dat de onderhuur haar bekend was. Zij heeft de stelling van [gedaagde] dat haar vader toestemming voor de onderhuur heeft gegeven echter niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat geen toestemming voor de onderhuur is gegeven en dat [gedaagde] in strijd handelt met artikel 5.7 van de huurovereenkomst en artikel 12.1 van de algemene bepalingen. De gevorderde boetes wegens onderverhuur zijn daarom niet toewijsbaar.
d. onbehoorlijk gebruik van het gehuurde:
3.19.
[eisers] stelt dat [gedaagde] het gehuurde niet behoorlijk gebruikt omdat er huisraad op het dak ligt. Zij heeft [gedaagde] op 7 december 2022 gesommeerd deze huisraad binnen zeven dagen op te ruimen en heeft op grond van artikel 34 van de algemene bepalingen aanspraak gemaakt op een contractuele boete van € 250,-- per kalenderdag als [gedaagde] niet aan deze sommatie zou voldoen. [eisers] stelt dat [gedaagde] niet aan deze sommatie heeft voldaan en dat hij daarom vanaf 49 dagen, berekend vanaf 14 december 2022 tot 1 februari 2023, boetes heeft verbeurd van in totaal € 12.250,--
3.20.
[gedaagde] betwist niet dat er huisraad op het dak van het gehuurde ligt. Op foto’s die [eisers] in het geding heeft gebracht is ook te zien dat er verschillende spullen op het dak liggen, waaronder twee banken en een matras. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 6.1 van de algemene bepalingen om het gehuurde behoorlijk te gebruiken. De kantonrechter weegt daarbij ook mee dat de goederen op het dak een verhoogd risico voor brandschade opleveren. Nu [gedaagde] door [eisers] bij brief van 7 december 2022 in gebreke is gesteld en hij niet aan de sommatie om de huisraad van het dak te verwijderen heeft voldaan, is hij op grond van artikel 34 van de algemene bepalingen vanaf 14 december 2022 de contractuele boete van € 250,-- per kalenderdag verschuldigd dat hij in verzuim is. Dit zijn tot 1 februari 2023 49 kalenderdagen. De gevorderde boete over deze kalenderdagen van in totaal € 12.250,-- is daarom toewijsbaar.
conclusie
3.21.
Op grond van het voorgaande luidt de conclusie dat [gedaagde] aan boetes in totaal een bedrag van € 27.800,-- aan [eisers] moet betalen.
buitengerechtelijke incassokosten
3.22.
[eisers] heeft een bedrag van € 1.153,92 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] in redelijkheid buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken om haar vordering voldaan te krijgen. De hoogte van het gevorderde bedrag is op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar.
proceskosten
3.23.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 128,31
- griffierecht € 1.384,--
- salaris gemachtigde €
793,--
Totaal € 2.305,31
3.24.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

4.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot volledige en behoorlijke ontruiming van de door hem gehuurde bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te [plaats] (gemeente Utrechtse Heuvelrug) binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, met al diegenen die en datgene dat zich daarin of daarop vanwege [gedaagde] bevindt, onder achterlating van de inventaris die eigendom is van [eisers] en met afgifte van de sleutels van de bedrijfsruimte, en bezemschoon in behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eisers] te stellen en vervolgens ontruimd te houden;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis van de achterstallige huurpenningen tot en met maart 2023 van € 19.740,--, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldag van de afzonderlijke huurtermijnen tot het moment van betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis van de verbeurde contractuele boetes ten bedrage van € 27.800,--;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.153,92;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de nog openvallende huurtermijnen van
€ 1.875,-- per maand vanaf 1 april 2023 tot en met de dag dat het gehuurde is ontruimd en opgeleverd;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eisers] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.305,31, waarin begrepen € 793,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eisers] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,-- , vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.