ECLI:NL:RBMNE:2023:1096

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
16/187868-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling in vereniging met geweldpleging

Op 24 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die op 12 juli 2021 in Breukelen samen met anderen betrokken was bij een gewelddadig voorval tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een terechtzitting op 10 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. F.A. Rethmeier, en de raadsman, mr. D.R. Kops, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen beoordeeld, evenals camerabeelden van het incident. De aangever verklaarde dat hij door de verdachte en medeverdachten werd geslagen en geschopt, en dat hij een nekklem had ervaren. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de dood van de aangever heeft willen veroorzaken, maar dat er wel sprake was van zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling en openlijk geweld bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en psychologische problematiek. De rechtbank besloot tot toepassing van het jeugdstrafrecht, gezien de leeftijd van de verdachte en de aanbevelingen van deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/187868-21; 16/143524-20 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.A. Rethmeier en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

feit 1, primair:
op 12 juli 2021 te Breukelen samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven;
subsidiair:
op 12 juli 2021 te Breukelen samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:
op 12 juli 2021 te Breukelen openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en acht het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat onduidelijk is gebleven wat in de onderhavige zaak onder een nekklem moet worden verstaan, hoe deze is aangelegd, hoe lang deze heeft geduurd en met welke kracht deze is uitgevoerd. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever. Uit de bewegende camerabeelden kan daarnaast niet worden geconcludeerd dat aangever een of meerdere keren tegen zijn hoofd is geschopt. De getuigenverklaringen bieden daar tevens onvoldoende bewijs voor en het hoofdletsel kan net zo goed veroorzaakt zijn door een vuistslag of een val tegen de grond.
Ten slotte kan niet vastgesteld worden of de schoppen en/of klappen tegen het hoofd van dusdanige kracht waren dat daarmee de aanmerkelijke kans ontstond dat letsel zou worden veroorzaakt waaraan aangever zou komen te overlijden.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1, subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde, maar merkt daarbij op dat er bij een bewezenverklaring sprake is van eendaadse samenloop.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: [Straat] , [plaats] .
Pleegdatum/tijd: op maandag 12 juli 2021 om 21:59 uur.
Gisteravond stond ik bij de ingang van mijn eigen flat.
De groep jongens stond bij de flat tegenover mij in een hoekje.
Er stonden heel veel mensen. In ieder geval [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [2]
Eerst duwde [medeverdachte 1] mij. Hij duwde mij met zijn twee handen tegen mijn borst aan naar achteren. Toen liep ik weer naar voren en opeens kwam [verdachte] heel snel naar mij toe. Ik zag dat hij met zijn vuist gebald op mij af kwam. Ik voelde dat hij mij met zijn vuist sloeg op mijn linkerslaap. Dit deed heel veel pijn op mijn hoofd. Het heeft mij verdoofd. Vervolgens werd ik achter elkaar geslagen. Ik zag dat ik werd geslagen door [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ik zag dat ze me sloegen me hun vuisten. Ik voelde echt teveel tegelijk, eentje op mijn voet, eentje op mijn rug, eentje op mijn hoofd.
Ik voelde dat ik naar de grond werd geduwd en kwam op de grond terecht met mijn linkerschouder. Toen ik op de grond lag, werd ik bij mijn nek gepakt. Ik had op dat moment mijn ogen open en zag dat dit werd gedaan door [verdachte] . Hij pakte mij met een wurggreep. Ik kon niet meer ademhalen en voelde dat mijn bloed stopte met stromen naar mijn hoofd. [3]
In de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] staat onder meer het volgende:
Uitwendig waargenomen letsel:
blauwe plek linker bovenkaak
linker schouder uit de kom
blauwe plek rechter schouder
pijn linker schouder (na de luxatie/uit de kom gaan). [4]
De rechtbank heeft ter terechtzitting het volgende waargenomen op camerabeelden van het voorval:
Bij het portiek van de flat aan de [Straat] staan meerdere personen. Aangever loopt heen en weer voor deze groep. Medeverdachte [medeverdachte 2] geeft aangever een harde duw. Verdachte geeft een vuistslag tegen het hoofd van de aangever en doet dit nog een keer. Medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) geeft een harde schop tegen de benen van de aangever waardoor aangever uit balans raakt. Aangever komt op zijn hurken op het trottoir terecht. [medeverdachte 2] schopt aangever tegen zijn benen, waardoor aangever op de grond valt. [medeverdachte 1] schopt/trapt richting het hoofd van de aangever en slaat/stompt richting het hoofd van de aangever. Verdachte schopt/trapt richting het hoofd en tegen het lichaam van de aangever en slaat/stompt tegen het hoofd van de aangever. De aangever en [verdachte] geraken buiten beeld. De aangever ligt daarbij op de grond. [5]
Verdachte [verdachte] heeft onder meer het volgende verklaard over de vechtpartij met aangever op 12 juli 2021:
Toen werd het zwart voor mijn ogen en ben ik met hem gaan vechten. Ik heb hem een paar klappen gegeven. Vervolgens heb ik hem op de grond gegooid en toen heb ik hem van achteren om zijn nek gepakt. Hij stond tegenover mij, omdat ik al klappen had uitgedeeld en hij nog bleef staan, gaf ik hem nog een paar klappen met mijn vuisten op zijn hoofd. Ik heb hem ook nog onderuit geschopt. [6]
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op het trottoir van de [Straat] in de richting van het hoofd van de aangever en tegen zijn lichaam hebben geschopt. Daarnaast hebben zij de aangever tegen zijn hoofd geslagen. Vervolgens zijn de aangever en verdachte [verdachte] op de weg beland waarbij [verdachte] met zijn armen de nek van de aangever heeft afgeklemd. De rechtbank acht niet bewezen dat de aangever tegen zijn hoofd is geschopt. In de eerste plaats heeft de aangever dat zelf niet verklaard en daarnaast is dat ook niet waar te nemen op de beelden. De verklaring van getuige [getuige] die de officier van justitie heeft genoemd, is hiervoor onvoldoende, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de getuige weliswaar heeft verklaard dat zij zag dat de medeverdachte tegen het hoofd van de aangever trapte, maar dat niet kan worden vastgesteld of de aangever ook daadwerkelijk geraakt werd, gelet op de andere bewijsmiddelen, zoals hiervoor vermeld. Daarom acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen wel bewezen dat verdachten in de richting van het hoofd hebben geschopt.
Het in de richting van het hoofd schoppen kan onder omstandigheden een poging tot doodslag opleveren. Daar is echter voor vereist dat het schoppen op een dusdanige wijze heeft plaatsgevonden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk is geworden hoe hard de verdachten schopten en met welke afstand of snelheid, of het door de verdachten gedragen schoeisel geschikt was om potentieel fataal letsel toe te brengen en wat de medische gevolgen voor de aangever zouden kunnen zijn. De rechtbank acht daarom ook niet bewezen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat de aangever – indien hij door de schoppen zou zijn geraakt – zou komen te overlijden. Ook ten aanzien van de ‘nekklem’ acht de rechtbank niet bewezen dat dit met een zodanige kracht of lange duur heeft plaatsgevonden, dat de aangever hierdoor zou kunnen komen te overlijden.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben wel in een plotselinge gezamenlijke explosie van geweld, meerdere malen in de richting van het hoofd en tegen het bovenlichaam van de aangever geschopt en hem met de vuist tegen zijn hoofd geslagen. Daarnaast heeft verdachte ook de nek van de aangever afgeklemd. Het hoofd en het bovenlichaam zijn de kwetsbaarste onderdelen van het menselijk lichaam, waarin de meest vitale organen zich bevinden. Daarnaast hebben de verdachten het geweld uitgeoefend op het moment dat de aangever in beweging was dan wel overeind probeerde te komen en zij dus niet konden inschatten waar hun trappen en klappen terecht zouden kunnen komen. Schoppen die tegen het lichaam zijn gekomen hadden evengoed op kwetsbare plekken van het hoofd kunnen belanden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachten met hun geweldshandelingen bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Ten aanzien van de ‘nekklem’ is de rechtbank van oordeel dat het moment waarop verdachte de nekklem heeft gezet een nieuwe geweldssituatie betrof, waar medeverdachte [medeverdachte 1] geen wezenlijke bijdrage aan heeft geleverd.
De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat bij verdachte ten aanzien van de ‘nekklem’ geen sprake is van medeplegen, maar wel bij de andere geweldshandelingen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1, subsidiair:
op 12 juli 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( onder meer terwijl hij op de grond lag) meermalen, (met kracht) in de richting van het hoofd en tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt/geschopt, en
- meermalen, (met kracht) op de slaap en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
op 12 juli 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met kracht die [slachtoffer] bij de nek/hals heeft vastgepakt en die [slachtoffer] naar de grond heeft getrokken/geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (gedurende langere tijd) in een nekklem heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 12 juli 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, openlijk, te weten, op of aan de [Straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] :
- meermalen te duwen tegen het lichaam, en
- meermalen te slaan/stompen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam, en
- meermalen tegen de benen te schoppen en/of te trappen (waardoor die [slachtoffer] ten val komt);
- naar de grond te trekken en/of te duwen, en
- ( terwijl hij op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, in de richting van het hoofd en tegen de rug en/of het lichaam te trappen en/of te schoppen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
eendaadse samenloop van:
feit 1, subsidiair: medeplegen van poging tot zware mishandeling
en
poging tot zware mishandeling;
en
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij Inforsa en begeleid wonen, waarbij de begeleiding uitgevoerd wordt door de reguliere reclassering in plaats van de jeugdreclassering;
- een werkstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie te volgen in de strafeis, het jeugdstrafrecht toe te passen en geen hogere straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee geweldsdelicten tegen slachtoffer [slachtoffer] . Samen met de medeverdachte heeft hij op klaarlichte dag in het openbaar, in het bijzijn van veel andere personen, met een explosie van geweld en zonder directe aanleiding een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer. Het is niet aan de verdachte te danken geweest dat het slachtoffer, die onder meer richting hoofd werd getrapt/gestompt, geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Toen verdachte door ingrijpen van omstanders was gestopt, is hij weggegaan, en heeft hij aangever laten liggen op straat zonder verder naar hem om te kijken. Uit de geneeskundige verklaring en de foto’s blijkt dat hij hierbij letsel heeft opgelopen en uit zijn verklaringen en vordering tot schadevergoeding blijkt dat hij tot op de dag van vandaag last ondervindt van hetgeen de verdachte hem heeft aangedaan. Dergelijke feiten hebben niet alleen gevolgen voor de directe slachtoffers, maar leveren, vanwege het feit dat zij in het openbaar zijn gepleegd ook gevoelens van angst en onveiligheid op in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 februari 2023 blijkt dat verdachte eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dat in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een psychologisch Pro Justitia onderzoek van 8 december 2021, opgemaakt door M.F. Raven, GZ-psycholoog. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een matig ernstige stoornis in cannabisgebruik, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en een ouder-kindrelatieprobleem. Deze problematiek is van invloed geweest op zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde en daarmee is zijn keuzevrijheid ingeperkt. Basaal wantrouwen, opgekropte woede over het onrecht dat hem is aangedaan, prikkelbaarheid en overgevoeligheid voor (vermeend) onrecht dragen er aan bij dat bij verdachte spanning snel oploopt en hij boos wordt wanneer hij zich niet gehoord en/of onmachtig voelt. Verdachte meende het op te moeten nemen voor zijn vrienden en had hierdoor minder controle over zijn emoties, cognities en gedrag en kon in het gevecht zijn agressie niet meer beheersen. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Het recidiverisico voor een soortgelijk delict wordt ingeschat op hoog indien verdachte niet wordt behandeld. Er is bij verdachte verder sprake van een achterblijvende identiteitsontwikkeling. Hij loopt in zijn ontwikkeling achter in het remmen van impulsen, het reguleren van emoties en empathisch vermogen. Hij laat zich makkelijk door vrienden beïnvloeden. Alles overziend wordt geadviseerd het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Inforsa, opgemaakt op 26 januari 2023 door O.W. Kruidhof, reclasseringswerker. De reclassering ziet interventiemogelijkheden om de problematiek van verdachte aan te pakken en hiermee een duurzame gedragsverandering te bewerkstelligen, maar er wordt sterk getwijfeld aan de motivatie van verdachte en daarmee ook aan de haalbaarheid. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte inmiddels al ongeveer anderhalf jaar onder toezicht heeft gestaan van de ‘volwassen’ reclassering en het opnieuw moeten wennen aan nieuwe hulpverleners wantrouwen kan doen ontstaan bij verdachte waardoor de hulpverlening weer vertraagd wordt. Indien hij zich voldoende gemotiveerd toont, adviseert de reclassering een meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen als bijzondere voorwaarden op te leggen.
Conclusie
De rechtbank volgt het advies van de psycholoog en zal bij de strafoplegging toepassing geven aan het jeugdstrafrecht. De rechtbank houdt bij een strafoplegging ook rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. In jeugdstrafzaken heeft als uitgangspunt te gelden dat binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen dient te zijn. De redelijke termijn in deze zaak is op 13 juli 2021 aangevangen met het op die datum afgenomen verdachtenverhoor. De rechtbank wijst op 24 februari 2023 vonnis, ruim 19 maanden na dit moment. De redelijke termijn is daarmee met 3 maanden overschreden zonder dat hiervoor een goede reden bestaat. In die tijd heeft verdachte ook met een enkelband gelopen en zich aan een kader van schorsingsvoorwaarden moeten houden die hem ook in zijn vrijheid hebben beperkt. De rechtbank is van oordeel dat er nog wel een straf dient te volgen die recht doet aan de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer en zal daarom een werkstraf opleggen, maar de rechtbank zal geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die het reeds ondergane voorarrest overstijgt. Gelet op het feit dat bij verdachte nog wel sprake is van forse problematiek en omdat er sprake is van een hoog recidiverisico, acht de rechtbank het noodzakelijk om een forse voorwaardelijke jeugddetentie te koppelen aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting namens verdachte aangegeven dat verdachte wel degelijk gemotiveerd is voor hulpverlening.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daaraan een meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen als bijzondere voorwaarden gekoppeld passend en geboden. Daarnaast legt de rechtbank verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren, zodat hij de consequenties van zijn handelen ervaart.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.770,-. Dit bedrag bestaat uit € 770,- materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 5.465,37 aan proceskosten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot een bedrag van € 2.135,- toe te wijzen en de proceskosten af te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het eigen risico. Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de immateriële schade te matigen tot € 1.000,-, de proceskosten af te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. De rechtbank acht de materiële schade – voor zover deze ziet op het eigen risico van € 385,- voor het jaar 2021 – een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst de materiële schade voor dit bedrag toe. De rechtbank acht het gevorderde eigen risico voor 2023 onvoldoende onderbouwd en verklaart de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, nu hij door het oplopen van lichamelijk letsel in de persoon is aangetast. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 10.000,- onvoldoende onderbouwd en zal zelf de schade schatten op basis van hetgeen zij kan vaststellen uit het dossier, de vordering en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 1.385,- hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 1.385,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Het uitgangspunt is dat de kosten voor rechtsbijstand die de benadeelde partij heeft moeten maken in strafzaken op dezelfde wijze worden begroot als dat gebeurt in civiele zaken, wat doorgaans neerkomt op het hanteren van het liquidatietarief. De rechtbank is van oordeel dat het door de advocaat van de benadeelde partij ingediende urenoverzicht onvoldoende onderbouwing biedt om af te wijken van het liquidatietarief. De rechtbank zal daarom daar ook niet van afwijken. De rechtbank begroot de kosten tot op heden conform het liquidatietarief kanton op (1 punt x € 396,-) € 396,-.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de kinderrechter te Midden-Nederland, locatie Utrecht van 8 september 2020 (parketnummer 16/143524-20) is verdachte een voorwaardelijke werkstraf opgelegd. Deze voorwaardelijke straf is reeds op 5 oktober 2021 ten uitvoer gelegd. De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14c, 36f, 45, 47, 55, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
2 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa in samenhang met artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Utrechtsweg 11-13 te Amersfoort. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door het FAZ/FACT Inforsa of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* verblijft in nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- waarbij GGZ Reclassering Inforsa Utrecht opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa in samenhang met artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een
werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.385,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2021 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.385,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling niet aan te vullen met gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 396,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 juli 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- ( onder meer terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt/geschopt, en/of
- met kracht die [slachtoffer] bij de nek/hals heeft vastgepakt en die [slachtoffer] naar de grond heeft getrokken/geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (gedurende langere tijd) in een nekklem heeft gehouden, en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) op de slaap en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juli 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( onder meer terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt/geschopt, en/of
- met kracht die [slachtoffer] bij de nek/hals heeft vastgepakt en die [slachtoffer] naar de grond heeft getrokken/geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (gedurende langere tijd) in een nekklem heeft gehouden, en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) op de slaap en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 12 juli 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de [Straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] :
- meermalen, althans eenmaal te duwen tegen en/of trekken aan het lichaam, en/of
- meermalen, althans eenmaal, te slaan/stompen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam, en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen de benen te schoppen en/of te trappen (waardoor die [slachtoffer] ten val komt);
- naar de grond te trekken en/of te duwen, en/of
- ( met kracht) bij de nek/hals vast te pakken en/of (gedurende langere tijd) in een klem te houden, en/of
- ( terwijl hij op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of de rug en/of het lichaam te trappen en/of te schoppen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 juli 2021, genummerd PL0900-2021223664, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 170. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 11.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 12.
4.Een schriftelijk bescheid inhoudende een geneeskundige verklaring, pagina 169.
5.Een eigen waarneming ter terechtzitting d.d. 10 februari 2023.
6.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 132.