ECLI:NL:RBMNE:2023:1082

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/1462
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van parkeervergunningen in het kader van een overgangsregeling voor bewoners

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in een wijk waar betaald parkeren is ingevoerd, een aanvraag ingediend voor een parkeervergunning. Eiser ontving een tweede bewonersvergunning, maar was van mening dat hij recht had op een eerste bewonersvergunning, die goedkoper is. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft het verzoek van eiser afgewezen en de afwijzing van de eerste bewonersvergunning gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 behandeld. Eiser stelde dat hij als enige bewoner van zijn adres recht had op een eerste bewonersvergunning, aangezien hij geen toegang had tot de gezamenlijke parkeervoorziening van het appartementencomplex waarin hij woont. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser een tweede bewonersvergunning had gekregen in plaats van een eerste. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat het college niet had aangetoond dat de toekenning van de tweede vergunning gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het besluit van het college vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1462

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. R. Stekelenburg)

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college

(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).

Inleiding

Nadat in de wijk waar eiser woont betaald parkeren is ingevoerd, heeft eiser een parkeervergunning aangevraagd. Aan eiser is een zogenoemde tweede bewonersvergunning verleend. Hier is eiser het niet mee eens. Hij wil een eerste bewonersvergunning, omdat deze goedkoper is.
Met het bestreden besluit van 27 januari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de eerste bewonersvergunning gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.
De rechtbank heeft het onderzoek aan het eind van de zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen een aantal vragen van de rechtbank schriftelijk te beantwoorden. Bij brief van 24 november 2022 heeft het college dat gedaan. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 12 december 2022. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft geen van de partijen verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Eiser heeft op 15 september 2021 een parkeervergunning aangevraagd. Eiser woont op het adres [adres] in [woonplaats] . Dit is in een appartementencomplex met een eigen parkeervoorziening. Het adres waar eiser woont is daarom opgenomen in de Adressenlijst uitsluiting parkeervergunningen. Het gevolg hiervan is dat het adres is uitgesloten van het ontvangen van een bewonersvergunning. Vanwege de invoering van betaald parkeren in de wijk is de huidige bewoners in het kader van een overgangsregeling de mogelijkheid geboden om een tweede bewonersvergunning aan te vragen.
Eiser is het er niet mee eens dat hij een tweede bewonersvergunning heeft gekregen. Hij is de enige bewoner op zijn adres en zou dus een eerste bewonersvergunning moeten krijgen. Hij beschikt ook niet over een parkeerplaats in de parkeergarage onder het appartementencomplex waar hij woont. Het besluit om hem een tweede bewonersvergunning te verlenen is niet geschikt en noodzakelijk om het doel, welk dat dan ook mag zijn, te bereiken. Volstaan had kunnen worden met een minder vergaande maatregel en de maatregel is niet evenwichtig omdat eiser hierdoor op kosten wordt gejaagd.
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij aan eiser een tweede bewonersvergunning heeft verleend en niet een eerste. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op grond van artikel 3 van de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2014 (de Verordening) kan het college parkeervergunningen verlenen. Daarbij kan het college een uitgiftequotum vaststellen. Artikel 4, eerste lid, van de Nadere regel uitgifte parkeervergunningen en garageplaatsen gemeente Utrecht (Nadere regel) bepaalt dat er per deelrayon uitgiftequota zijn voor bewoners.
Op grond van artikel 6, vierde lid, van de Nadere regel kan het college adressen aanwijzen waar bewoners en bedrijven niet in aanmerking komen voor een eerste of volgende parkeervergunning, en deze adressen plaatsen op de Adressenlijst uitsluiting parkeervergunning(en) als - voor zover hier relevant -:
a. bij deze adressen een gezamenlijke parkeervoorziening is gerealiseerd op eigen terrein, waar op grond van de Nota Parkeernormen voldoende ruimte is voor het parkeren van eerste en/of volgende auto’s.
De rechtbank stelt vast dat het adres van eiser op de Adressenlijst bij Overzicht C is geplaatst. De Toelichting bij het overzicht vermeldt dat dit het geval is, omdat er beschikt wordt over een parkeervoorziening voor meerdere voertuigen en dat voor deze adressen geen parkeervergunning kan worden uitgegeven. Bij het appartementencomplex waarin eiser woont, is een gedeelde parkeervoorziening gerealiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende onderbouwd dat deze parkeervoorziening voldoet aan de parkeernormen, in tegenstelling tot wat eiser stelt.
Vast staat verder dat eiser niet beschikt over een eigen parkeerplaats in de onder het appartementencomplex gelegen parkeergarage. Hij heeft een huurwoning en alleen voor de koopwoningen in het appartementencomplex zijn parkeerplaatsen gerealiseerd. Het is echter vaste jurisprudentie van deze rechtbank dat niet relevant is of eiser daadwerkelijk toegang heeft tot de bij het appartementencomplex gerealiseerde parkeervoorziening en of hij daarvoor ooit wel of niet in aanmerking had kunnen komen.
Het criterium is immers of bij het adres van eiser een gezamenlijke parkeervoorziening is gerealiseerd op eigen terrein, waar op grond van de Nota Parkeernormen voldoende ruimte is voor het parkeren van eerste en/of volgende auto’s. Dit betekent dat het college het adres van eiser kon uitsluiten van de uitgifte van eerste en volgende parkeervergunningen.
Het college heeft er echter voor gekozen om uit coulance een overgangsregeling in het leven te roepen voor de huidige bewoners en hen eenmalig in de gelegenheid te stellen een tweede bewonersvergunning aan te vragen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, vierde lid, van de Nadere regel, aldus het college. Daarin staat dat het college adressen kan uitsluiten en zij is dus ook bevoegd tijdelijk nog vergunninguitgifte toe te staan voor deze adressen. Sinds 16 augustus 2022 is deze overgangsregeling uitgewerkt in artikel 3, vijfde lid, van de Nadere regel, maar daaraan kan de rechtbank niet toetsen omdat deze regeling dateert van na het bestreden besluit.
De rechtbank onderschrijft dat het college de bevoegdheid heeft om bij wijze van overgangsregeling nog vergunningen uit te geven. De overgangsregeling is niet uitgewerkt in beleidsregels, wat betekent dat het college de keuze om een tweede bewonersvergunning te verlenen moet motiveren in het individuele besluit. Dat heeft het college niet gedaan. In de Toelichting bij de Nadere regel staat dat de mogelijkheid om adressen uit te sluiten van een parkeervergunning dient om te voorkomen dat bewoners, bijvoorbeeld om financiële redenen, kiezen voor een parkeervergunning op straat, met als gevolg dat de parkeervoorziening op eigen terrein leeg staat. Daarvan kan in het geval van eiser geen sprake zijn, omdat hij niet beschikt en ook niet kan of had kunnen beschikken over een parkeervoorziening op eigen terrein. Daarbij komt dat eiser de enige bewoner is op zijn adres en over één auto beschikt. Zonder nadere motivering valt dan niet direct in te zien waarom aan hem geen eerste bewonersvergunning wordt verleend. Verder staat in de Toelichting dat de toewijzing van tweede parkeervergunningen pas mogelijk is als alle (tijdig aangevraagde) eerste vergunningen zijn uitgegeven. In het bestreden besluit is het college hier niet op ingegaan, dus het is onduidelijk of dat het geval is.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Er zijn geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 januari 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.