Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
1.De procedure
[gedaagde] aanvullende producties 8 tot en met 16 en 17 ingediend. Op 25 oktober 2022 heeft hij aanvullende productie 18 ingediend. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben vervolgens op 26 oktober 2022 aanvullende producties 45 tot en met 47 ingediend. [gedaagde] heeft daarna op 28 oktober 2022 een aanvullende productie 19 ingediend.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn verschenen met hun gemachtigde. [gedaagde] is verschenen met zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Partijen hebben hierbij gebruik gemaakt van aantekeningen, waarvan zij een afschrift aan de kantonrechter, de griffier en hun wederpartij hebben overhandigd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de zitting is besproken.
2.De feiten
In eerste instantie hadden zij een onderhuurcontract met de heer [A] (hierna: [A] ), (destijds) eigenaar van het [café] dat op de begane grond van dit pand werd geëxploiteerd.
[gedaagde] verhuurde, als mede-eigenaar van dit pand, het gehele pand aan [café] / [A] .
Op 24 februari 2016 heeft [gedaagde] op verzoek van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de huurovereenkomsten tussen enerzijds [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en anderzijds [A] overgenomen.
In de huurovereenkomsten staat dat [eiser sub 1] een kamer op de derde verdieping aan de voorzijde van de woning huurt en [eiser sub 2] een kamer op de tweede verdieping aan de voorzijde van de woning huurt. Verder staat in de huurovereenkomsten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met
[gedaagde] , voor zover van belang, het volgende:
- medegebruik/gebruik eigen keuken (…)
- medegebruik/gebruik eigen douche/bad (…)
- medegebruik/gebruik eigen wc
vóór het einde van de overeenkomst van de vertrekkende huurder[
onderstreping door de kantonrechter].
Op de eerste verdieping bevindt zich een kamer en een keuken. De kamer op de eerste verdieping is eerder verhuurd geweest aan de broer van [eiser sub 2] en vervolgens aan de heer [B] (hierna: [B] ). [B] heeft zijn huurovereenkomst per 1 februari 2020 opgezegd. Deze kamer staat sinds 5 januari 2020 leeg en wordt sinds 1 februari 2020 niet verhuurd. Op de derde verdieping bevindt zich naast de door [eiser sub 1] gehuurde kamer een afsluitbare kamer met een trap naar het dak (hierna: de kamer op de derde verdieping).
Wat vorderen partijen over een weer en wat vinden zij van de vorderingen van hun wederpartij?
€ 100,00 per dag;
veroordelingvan [gedaagde] om voorafgaand aan de verhuur van deze kamer [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gelegenheid te bieden om de kamer te huren overeenkomstig dit artikel met een (maximale) huurprijs volgens de puntentelling voor onzelfstandige woonruimte, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag;
en
– zo begrijpt de kantonrechter en hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tijdens de mondelinge behandeling bevestigd –
veroordelingvan [gedaagde] om voorafgaand aan de verhuur van deze kamer [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gelegenheid te bieden om een kandidaat – gezien artikel 18 van de huurovereenkomsten begrijpt de kantonrechter: derden – voor te dragen die slechts op zwaarwegende gronden door de verhuurder kan worden afgewezen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag;
en
[gedaagde] te veroordelen tot het, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, verhuren van deze kamer aan [eiser sub 1] met een (maximale) huurprijs volgens de puntentelling voor onzelfstandige woonruimte, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag;
en
– zo begrijpt de kantonrechter en hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tijdens de mondelinge behandeling bevestigd –
veroordelingvan [gedaagde] om voorafgaand aan de verhuur van deze kamer [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gelegenheid te bieden om de kamer te huren overeenkomstig dit artikel met een (maximale) huurprijs volgens de puntentelling voor onzelfstandige woonruimte, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag;
veroordelingvan [gedaagde] om voorafgaand aan de verhuur van deze kamer aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gelegenheid te bieden om een kandidaat – gezien artikel 18 van de huurovereenkomsten begrijpt de kantonrechter: derden – voor te dragen die slechts op zwaarwegende gronden door de verhuurder kan worden afgewezen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag;
Zij maken aanspraak op de wettelijke rente omdat [gedaagde] inzake deze terugbetalingsverplichting in verzuim is geraakt. Zij maken aanspraak op de buitengerechtelijke kosten omdat zij hun vorderingen ter incasso uit handen hebben moeten geven.
Voor de vorderingen ten aanzien van de kamers op de eerste en derde verdieping voeren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan dat [gedaagde] zich meerdere keren niet aan de huurovereenkomst heeft gehouden.
Hij heeft, zonder overleg, de kamer op de eerste verdieping verhuurd aan [B] en toen hij vertrok zou er ook al een nieuwe huurder voor deze kamer zijn, terwijl [eiser sub 1] en [eiser sub 2] beide keren een beroep hebben gedaan op artikel 17 van de huurovereenkomst volgens de vereisten van dat artikel.
Verder heeft [gedaagde] het slot van de kamer op de derde verdieping op 25 september 2020 vervangen en daarmee heeft hij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de toegang tot deze gemeenschappelijke ruimte ontnomen.
4.De beoordeling
[gedaagde] tot betaling van € 3.002,87 respectievelijk € 2.543,19 worden toegewezen en de vordering in reconventie van [gedaagde] , zoals weergegeven onder 3.3. sub 1., wordt afgewezen.
niet gedaan. Sinds 6 juni 2020 verkeert [gedaagde] wat betreft deze terugbetalingsverplichtingen dan ook in verzuim. Dat het vorderen van de wettelijke rente in strijd is met de redelijkheid en billijkheid
omdat[eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet akkoord zijn gegaan met het voorstel van [gedaagde] tot verrekening en/of tot een betalingsregeling en zij een periode stil hebben gezeten, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, volgt de kantonrechter niet.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in strijd handelen met de redelijkheid en billijkheid en hiermee misbruik maken van hun recht door apart buitengerechtelijke incassokosten te vorderen terwijl zij door tussenkomst van hun gemachtigde gezamenlijk hebben gecorrespondeerd. Dit standpunt volgt de kantonrechter niet. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben ieder een eigen vordering op [gedaagde] . Uit een arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 volgt dat voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet relevant is welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht. De maximale hoogte van de vergoeding is gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde hoofdsom en niet aan de aard en omvang van de verrichte incassowerkzaamheden (zie ECLI:NL:HR:2014:1405, r.o. 3.6) De gevorderde bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten zijn echter wel hoger dan het wettelijke tarief. De kantonrechter wijst de bedragen dan ook toe tot dit tarief; voor [eiser sub 1] komt dit neer op € 514,60 en voor [eiser sub 2] komt dit neer op € 458,98.
[gedaagde] om voorafgaand aan de verhuur van deze kamer aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gelegenheid te bieden om deze kamer te huren. Zij hebben aangevoerd dat zij [gedaagde] twee keer overeenkomstig artikel 17 van de huurovereenkomsten, hebben laten weten dat zij [eiser sub 2] bindend voordragen als huurder van deze kamer, namelijk op 6 januari 2019 en op 5 januari 2020. [gedaagde] heeft dit echter beide keren genegeerd.
het einde van de overeenkomstvan de vertrekkende huurder (de broer van [eiser sub 2] ), gezamenlijk aan [gedaagde] laten weten dat zij één van hen, in dit geval [eiser sub 2] , bindend voordragen als huurder.
Echter, [gedaagde] heeft destijds aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] laten weten dat hij per 1 mei 2019 een andere huurder gevonden had, namelijk [B] . [B] is vervolgens in de kamer getrokken. Uit de niet weersproken stellingen van partijen volgt dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in deze situatie hebben berust. Aan deze situatie kunnen zij op dit moment dan ook geen rechten meer ontlenen.
één van henvoordragenals huurder van de kamer op de eerste verdieping. Zij berichten aan [gedaagde] dat zij de kamer samen hebben overgenomen en hun spullen in de kamer gezet; zij hebben niet een van hen beiden als huurder voor de kamer voorgedragen.
[gedaagde] onder 3.3. sub 2. het volgende. Als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 5 januari 2020 wel voldaan zouden hebben aan alle vereisten uit artikel 17 van de huurovereenkomsten, betekent dit niet dat [gedaagde] de kamer ook aan een van hen had moeten verhuren. Het recht dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zouden hebben geldt alleen als de kamer op de eerste verdieping
weerverhuurd zal worden. Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, houdt artikel 17 van de huurovereenkomsten geen verplichting tot verhuur door [gedaagde] in. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] huren allebei alleen een kamer in het pand met bepaalde gezamenlijke voorzieningen en
[gedaagde] heeft als verhuurder de vrijheid om te kiezen of hij een andere vrijgekomen kamer in het pand waarvan de huurovereenkomst is geëindigd, wel of niet
weerverhuurt. De vordering in reconventie van [gedaagde] onder 3.3. sub 2., een verklaring van recht dat artikel 17 van de huurovereenkomst geen verhuurplicht van de verhuurder inhoudt, wordt gelet hierop toegewezen.
als zodanigis dermate open en onvoldoende bepaald, dat de kantonrechter deze vordering niet kan toewijzen. Immers, wat onder “zwaarwegende gronden” moet worden verstaan is door partijen contractueel niet geconcretiseerd en evenmin staat dit op voorhand voldoende vast. Deze vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wordt daarom afgewezen.
het mindere/een deelvan de onder 3.1. sub 5. gevorderde veroordeling toewijsbaar is, te weten de veroordeling van [gedaagde] om voorafgaand aan de verhuur van de kamer op de eerste verdieping aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gelegenheid te bieden om derden als huurder van die kamer voor te dragen, op verbeurte van een dwangsom. Dit deel van de vordering is duidelijk genoeg. Als [gedaagde] het voornemen heeft om de kamer op de eerste verdieping
weer te verhuren –waartoe hij niet verplicht is, omdat op hem geen verhuurplicht rust – dient hij aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de gelegenheid te bieden om derden als huurder van die kamer voor te dragen. Doet hij dat niet dan verbeurt hij een dwangsom.
het einde van de huurdaarvan is leeggekomen, zoals bedoeld in artikel 18 in samenhang bezien met de artikelen 16 en 17 van de huurovereenkomsten. Voorts is van belang dat vaststaat dat [gedaagde] in het verleden de contractuele rechten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ter zake van de voordracht van een huurder voor een kamer, niet heeft gerespecteerd.
heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft hierbij verwezen naar artikel 1 lid 1 en lid 3 van de huurovereenkomsten met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
[gedaagde] blijkt dus niet i) dat zij nog een gezamenlijke ruimte op de derde verdieping huren en/of ii) dat aan hen het medegebruik van de kamer op de derde verdieping is verleend. Dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de kamer op de derde verdieping wel altijd als een (gezamenlijke) (woon)ruimte hebben gebruikt brengt hierin geen verandering.
partijendaarna een uitbreiding van de huurovereenkomsten zijn
overeengekomenin die zin dat de kamer op de derde verdieping wel een gemeenschappelijke ruimte is geworden en tot het gehuurde is gaan behoren. Anders dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betogen, biedt de beslissing van de huurcommissie hiervoor geen grond. De huurcommissie is, zoals reeds in onder 4.4. overwogen, alleen bevoegd om te beslissen over de huurprijs (en andere vergoedingen) en niet over de verdere inhoud van de huurovereenkomsten. De uitlatingen die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en (de gemachtigde van)
[gedaagde] hebben gedaan tijdens de zitting bij de huurcommissie over het gebruik van deze ruimte op de derde verdieping – waarvan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een audio-opname hebben overgelegd – maakt dit ook niet anders. Die uitlatingen laten immers onverlet, dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden dat
partijenmet elkaar (
nader) zijn
overeengekomen dat [gedaagde] het medegebruik van de kamer op de derde kamer aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verleent.
waarvan de huurovereenkomst is geëindigdzoals bedoeld in de artikelen 17 en 18 van de huurovereenkomsten en reeds daarom dienen de vorderingen onder 3.1. sub 7., 8. en 9. van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te worden afgewezen.
5.De beslissing
[gedaagde] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.500,00;