ECLI:NL:RBMNE:2023:1040

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 858
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor kelderverdieping

Op 2 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die in de nabijheid van een woning woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het verdiepen en vergroten van de kelder van haar woning. De vergunninghoudster had op 26 januari 2023 een aanvraag ingediend, waarna het college van burgemeester en wethouders van Blaricum op 17 februari 2023 de vergunning verleende. Verzoeker vorderde een voorlopige voorziening omdat hij vreesde voor schade aan zijn woning door de werkzaamheden.

Tijdens de zitting op 2 maart 2023, waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter de gang van zaken besproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunninghoudster met de werkzaamheden was begonnen voordat de omgevingsvergunning was verleend, wat als onbehoorlijk werd beschouwd. Echter, dit was niet relevant voor de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning beoordeeld en geconcludeerd dat deze in stand kan blijven. De voorzieningenrechter gaf aan dat de belangen van vergunninghoudster om door te bouwen tijdens de bezwaarprocedure zwaarder wegen dan de belangen van verzoeker. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. Partijen werden erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/858
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 maart 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F.K. van Wijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum(het college), verweerder
(gemachtigden: S. Paffen en mr. M. Bastet).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster] , te [woonplaats] (vergunninghoudster),
(gemachtigde: R. de Winter).

Procesverloop

Vergunninghoudster is eigenaar van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] . Vergunninghoudster wil de bestaande kelder van de woning vergroten. In januari 2023 is daartoe gestart met (graaf)werkzaamheden. Verzoeker woont in de naastgelegen [woning] aan de [adres 2] . Omdat bij navraag door verzoeker bij de gemeente Blaricum bleek dat geen omgevingsvergunning was verleend om de kelder te vergroten, heeft vergunninghoudster op 26 januari 2023 een aanvraag ingediend voor het verdiepen en vergroten van de bestaande kelder.
Met het besluit van 17 februari 2023 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghoudster de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2023. Verzoeker is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [technisch medewerker] (technisch medewerker handhaving bij gemeente). Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Ook was de aannemer van vergunninghoudster, [aannemer] , aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat zij de gang van zaken, zoals die door
verzoeker is geschetst en op de zitting is besproken op het onbehoorlijke af vindt, omdat vergunninghoudster met de werkzaamheden is begonnen vóórdat de benodigde omgevingsvergunning was aangevraagd en verleend. Bovendien heeft geen vooroverleg met verzoeker plaatsgevonden, wat in een situatie als deze, waarin wordt gegraven op zeer korte afstand van verzoekers woning, toch verwacht mocht worden. Nu werd verzoeker plotseling geconfronteerd met de graafwerkzaamheden. Dit is echter geen criterium bij de beoordeling die de voorzieningenrechter moet maken.
Beoordelingskader
2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel
alleen aanleiding als de verleende omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of de verleende omgevingsvergunning rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoeker om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en vergunninghoudster om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
3. Verzoeker voert aan dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven wegens strijd
met de planvoorschriften over de bestemming Waarde - Archeologie – 1 in artikel 20 van het geldende bestemmingsplan [gebied] 2013. Volgens verzoeker is sprake van een uitbreiding van de oppervlakte van de kelder, wat op grond van artikel 20.2, onder b, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften niet is toegestaan.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bouwplan, daargelaten of sprake is van
een uitbreiding van de oppervlakte, in elk geval past onder artikel 20.2, onder b, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften. Daarin is geregeld dat ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, een nieuw bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m² mag worden gebouwd.
5. Verzoeker voert verder aan dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 8.1 en 8.2 van
het Bouwbesluit 2012. De gemetselde fundering van zijn woning staat op een zandlaag. Vanwege de diepte waarop afgegraven wordt en de korte afstand tot zijn woning vreest verzoeker voor schade aan zijn woning. De constructieberekening van [bedrijf] BV heeft alleen betrekking op de kelder van de woning van vergunninghoudster. Er blijkt niet uit hoe schade aan verzoekers woning wordt voorkomen.
6. Het college moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorschriften uit het
Bouwbesluit [1] . Het college heeft op de zitting toegelicht dat twee inspecteurs van de afdeling Vergunning en Handhaving ter plaatse zijn geweest en geen gevaar voor de veiligheid van de woning van verzoeker hebben geconstateerd. Het college heeft op basis van deze bevindingen aannemelijk geacht dat aan de eisen van het Bouwbesluit wordt voldaan. De voorzieningenrechter kan dit volgen. Dat neemt overigens niet weg dat vergunninghoudster een zelfstandige verantwoordelijkheid heeft om aan de eisen van het Bouwbesluit te voldoen.
7. Dat betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de
omgevingsvergunning in bezwaar in stand kan blijven.
Belangenafweging
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat gelet op het hiervoor gegeven voorlopig
rechtmatigheidsoordeel er minder ruimte is in deze procedure om verzoekers belangen af te wegen tegen de belangen van het college en vergunninghoudster. De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen reden waarom het belang van vergunninghoudster om door te bouwen tijdens de bezwaarprocedure niet zwaarder zou mogen wegen dan het belang van verzoeker om meer duidelijkheid te krijgen over de gevolgen van de bouwwerkzaamheden voor de veiligheid van zijn woning.

Conclusie

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen
aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
10. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of
verzet openstaat.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023 door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht