ECLI:NL:RBMNE:2023:1030

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2501
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na Eerstejaars Ziektewet-beoordeling en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die als uitzendkracht werkzaam was als subsidiemedewerker, zich op 5 oktober 2020 ziek gemeld. Na een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv op 30 augustus 2021 besloten de ZW-uitkering van eiser per 5 november 2021 te beëindigen, omdat hij op dat moment meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard bij besluit van 22 april 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en aanvullende medische informatie overgelegd, waaronder rapporten van een chiropractor en fysiotherapeuten.

De rechtbank heeft op 17 november 2022 een zitting gehouden, waarbij eiser aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen aanvullende medische rapporten over te leggen. Na het indienen van deze rapporten heeft de rechtbank besloten dat een tweede zitting niet nodig was en het onderzoek op 17 februari 2023 gesloten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering terecht heeft gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij de geduide functies niet kan uitvoeren. De rechtbank oordeelt echter dat de rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft geen objectieve medische informatie overgelegd die de beoordeling van het Uwv in twijfel trekt. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser meer kan verdienen dan 65% van zijn eerdere loon en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Eiser is werkzaam geweest als uitzendkracht in een fulltime functie als subsidiemedewerker. Hij heeft zich op 5 oktober 2020 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden.
In het kader van een zogeheten Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Met het besluit van 30 augustus 2021 heeft het Uwv de ZW-uitkering van eiser met ingang van 5 november 2021 beëindigd, omdat hij op 4 oktober 2021 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Bij besluit van 22 april 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en bij brieven van 30 oktober 2022
en 6 november 2022 informatie overgelegd van een chiropractor van 16 augustus 2022, een orthomoleculair therapeut en twee fysiotherapeuten van 15 augustus 2022 onderscheidenlijk 31 oktober 2022. Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juli 2022 ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Eiser is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over te leggen in verband met de door eiser overgelegde informatie. Het Uwv heeft gereageerd met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 november 2021 en 15 december 2022. Eiser heeft daarop gereageerd bij brieven van 21 december 2022 en 28 december 2022. Bij laatstgenoemde brief heeft eiser de uitslag van een EMB-test meegestuurd. Op 10 januari 2023 heeft eiser dit stuk nogmaals aan de rechtbank gezonden. Het Uwv heeft vervolgens op 30 januari 2023 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 januari 2023 ingediend.
Nadat geen van de partijen binnen de hiervoor gestelde termijn heeft verklaard dat hij gebruik wil maken van het recht op de zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek op 17 februari 2023 gesloten.

Het geschil

1. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat eiser per 5 november 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Daarbij heeft het Uwv zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten. Eiser vindt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij de door de arbeidsdeskundige geduide functies niet kan uitvoeren.

Het toetsingskader

2. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.

De beoordeling door de rechtbank

Zorgvuldigheid van het onderzoek
3. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet op een fysiek spreekuur heeft gezien en geen lichamelijk onderzoek heeft verricht.
4. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek. De primaire verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien en psychisch onderzoek verricht. Hij heeft zich een algemeen indruk gevormd van eisers lichamelijk situatie en geobserveerd dat het bewegingspatroon ongestoord is. Bij het ontbreken van specifieke klachten heeft hij nader uitgebreid lichamelijk onderzoek achterwege gelaten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar ingebrachte (medische) informatie betrokken bij de heroverweging en eiser in een telefonisch hoorzitting van een uur gesproken. Eiser heeft daarin zijn klachten toegelicht. Zijn klachtenweergave komt overeen met wat hij op het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts heeft aangegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag daarin dus geen aanleiding om eiser fysiek op een spreekuur te zien. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie heeft gemist. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
5. Eiser voert verder aan dat de medische beoordeling niet juist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens hem onvoldoende rekening gehouden met zijn toegenomen psychische en lichamelijke klachten. Hij heeft als gevolg van een nekhernia continue pijn in de nekregio en bij de schouderbladen. Pijnmedicatie helpt niet en hij is nog steeds onder behandeling bij de fysiotherapeut en chiropractor. Eiser heeft hoofdpijnklachten en zijn concentratie en geheugen zijn minder geworden. Zijn psychische situatie heeft erg te lijden onder zijn pijnklachten. Hij slaapt slecht en is opgebrand.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 4 april 2022 ingegaan op de door eiser genoemde fysieke en psychische klachten. Hij heeft uiteengezet dat beeldvormend onderzoek een lichte hernia C5-C6 en aangedane facetgewrichtjes laat zien. Deze klachten zijn meegenomen in de oordeelsvorming. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich vinden in de fysieke beperkingen die de primaire verzekeringsarts in verband met de nekhernia heeft aangenomen en merkt daarover op dat ook bij een nekhernia het van belang is te blijven bewegen. Over de concentratie- en geheugenklachten merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat het hebben van deze klachten niet synoniem is aan beperkingen op deze items in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat eiser op deze items binnen de normaalwaarden valt. Van een slaapstoornis is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake en er is geen indicatie voor een urenrestrictie. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn heroverweging heeft betrokken dat het na augustus 2021 slechter ging met eiser vanwege een covidinfectie en het in verband daarmee stopzetten van de behandelingen. Hij heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn die reden geven te concluderen dat de belastbaarheid per datum in geding 5 november 2021 niet juist was vastgesteld. De rechtbank kan deze conclusie volgen.
7. De door eiser in beroep overgelegde (medische) informatie heeft voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gevormd een ander standpunt in te nemen. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt naar voren dat eiser voor zijn (fysieke) medische klachten onder behandeling is (geweest) bij diverse behandelaars, die aangeven dat eiser beperkingen in functioneren heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep trekt in zijn rapport van 15 december 2022 niet in twijfel dat eiser nog steeds ziek is en dat zijn belastbaarheid beperkt is als gevolg van zijn medische problematiek. In de FML van 30 juni 2021 zijn daarvoor ook beperkingen aangenomen. De informatie die eiser heeft aangeleverd geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nieuwe gezichtspunten die aanleiding geven voor wijziging van zijn standpunt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in beroep geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van de medische beoordeling van zowel zijn fysieke als psychische klachten. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
8. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiser geen beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten.
9. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep die heeft vastgesteld in de FML van 30 juni 2021, juist zijn. Zolang de geselecteerde functies hiermee in overeenstemming zijn, ziet de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies.
10. De arbeidsdeskundige heeft in het Resultaat Functiebeoordeling van 27 augustus 2021 en het rapport van 27 augustus 2021 gemotiveerd waarom de werkzaamheden die horen bij de geduide functies de in de FML vastgestelde belastbaarheid van eiser niet overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt in haar rapport van 13 april 2022 tot dezelfde conclusie. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.

Conclusie

11. Op basis van de medische en arbeidskundige rapporten heeft het Uwv terecht vastgesteld dat eiser meer kan verdienen dan 65% van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van eiser daarom terecht met ingang van 5 november 2021 beëindigd. Eiser krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
griffier rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.