Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1-10,
- het tegen [gedaagde sub 2] verleende verstek,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1-4,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 11-14,
- de e-mail van de rechtbank van 12 januari 2022, met daarin opgenomen de beslissing van de rechtbank om deze zaak op de rol te voegen met de zaak met zaaknummer / rolnummer C/16/518783 / HA ZA 21-196,
- de akte wijziging van eis in reconventie met productie 5,
- de door [gedaagde sub 1] overgelegde beslagstukken.
2.Waar gaat de zaak over?
- i) aan [gedaagde sub 1] vanaf [2018] € 3.448,00, vanaf 1 januari 2019 € 3.516,96 en vanaf 1 januari 2020 € 3.604,88 bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen;
- ii) aan [gedaagde sub 1] voor zowel [B (voornaam)] als [C (voornaam)] (dus per kind) vanaf 23 februari 2017 € 1.484,00, vanaf 1 januari 2019 € 1.513,68 en vanaf 1 januari 2020 € 1.551,52 bruto per maand aan kinderalimentatie moet betalen; en
- iii) aan [A (roepnaam)] (als destijds al meerderjarig kind) vanaf 23 februari 2017 € 1.564,00, vanaf 1 januari 2019 € 1.595,28 en vanaf 1 januari 2020 € 1.635,16 bruto per maand aan bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie moet betalen.
3.1 De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet summierlijk van de gegrondheid van de vordering is gebleken. Integendeel. Diens bestuurder en enig aandeelhouder ( [gedaagde sub 2] ) is zijn verplichting om op grond van de hiervoor genoemde beschikking alimentatie aan [gedaagde sub 1] te betalen, ten onrechte niet nagekomen. Ten onrechte, omdat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en het hof een verzoek van [gedaagde sub 2] om de werking van deze beschikking te schorsen, heeft afgewezen. [gedaagde sub 1] heeft daarom beslag mogen leggen op de percelen[de woning, toev. rechtbank]
. De voorzieningenrechter acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] tegenover [gedaagde sub 1] vervolgens een beroep doet op de bepaling in de leningsovereenkomst, die inhoudt dat de lening bij beslaglegging direct opeisbaar wordt. [gedaagde sub 2] is zoals vermeld enig aandeelhouder en enig bestuurder van [eiseres] en bepaalt daarmee wat [eiseres] doet. Dat [eiseres] vervolgens ook nog eens beslag wil leggen op dezelfde alimentatievordering, zodat [gedaagde sub 2] niet aan [gedaagde sub 1] hoeft te betalen, neigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter naar misbruik van recht, als het dat al niet inhoudt."
3.De beoordeling
Geldlening” opgenomen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij de notaris hebben verklaard dat zij van [eiseres] € 975.000,00 hebben ontvangen als geldlening en dat bedrag daarmee schuldig zijn aan [eiseres] . Vervolgens zijn in de akte de voorwaarden opgenomen waaronder de geldlening is verstrekt. Die voorwaarden zien onder meer op de verschuldigde rente en aflossing, de looptijd en de opeisbaarheid van de geldlening en de afspraak om een recht van hypotheek en een pandrecht te vestigen ten gunste van [eiseres] . Verderop in de akte is vervolgens de vestiging van het hypotheekrecht op de woning uitgewerkt.
SLOT” van de akte volgt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor de notaris zijn verschenen, de inhoud van de akte aan hen is opgegeven en toegelicht, zij hebben verklaard dat zij van de inhoud van de akte hebben kennisgenomen en met de inhoud daarvan instemmen en dat daarop de akte door hen en de notaris is ondertekend. Gelet op deze waarnemingen en verrichtingen van de notaris geldt als uitgangspunt dat de inhoud van de akte - waaronder de bepalingen over de geldlening - aan [gedaagde sub 1] is toegelicht en dat zij vervolgens met die inhoud heeft ingestemd.
6.826,00(2,0 punten × tarief € 3.413,00)
3.413,00(1,0 punt × tarief € 3.413,00)