ECLI:NL:RBMNE:2023:1008

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
10092322
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van aanneemovereenkomst met betrekking tot installatiewerkzaamheden en geschil over bevrijdende betaling aan derde

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde] B.V., op grond van een aanneemovereenkomst die in juli 2020 is gesloten. Eiser heeft installatiewerkzaamheden uitgevoerd in het winkelpand van gedaagde en vordert betaling van een openstaand bedrag van € 3.994,79, bestaande uit hoofdsom, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft een deel van de facturen voldaan, maar betwist de betaling van de factuur van 15 oktober 2020 en de factuur van 10 oktober 2020. Gedaagde stelt dat hij de factuur van 15 oktober 2020 contant heeft voldaan aan een derde, [A], en dat de factuur van 10 oktober 2020 onterecht is. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2023 is gedaagde niet verschenen, terwijl eiser en zijn zoon wel aanwezig waren.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij bevrijdend kon betalen aan [A] en dat de factuur van 10 oktober 2020 betrekking heeft op meerwerk dat door eiser is uitgevoerd. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 659,94. Het vonnis is uitgesproken op 15 maart 2023 door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10092322 AC EXPL 22-2160 LT/33864
Vonnis van 15 maart 2023
inzake
[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: E.S.A. Wiggers,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met aangehecht productie 1 t/m 4,
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 7 december 2022 met daarin het antwoord van [gedaagde] op de dagvaarding en bijgesloten de door [gedaagde] in het geding gebrachte facturen en betaalbewijzen,
- de mondelinge behandeling van 15 februari 2023 waarvan aantekening is gemaakt door de griffier. Namens [gedaagde] is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niemand op de zitting verschenen. Namens eiser waren de heer [eiser] en zijn zoon aanwezig.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in juli 2020 een aanneemovereenkomst met elkaar aangegaan. Op basis van die overeenkomst heeft [eiser] installatiewerkzaamheden uitgevoerd in het winkelpand van [gedaagde] gevestigd aan het [adres] te [vestigingsplaats] . Partijen zijn een aanneemsom van € 36.300,- inclusief btw overeengekomen, te betalen in drie gelijke termijnen.
2.2.
[eiser] heeft op 29 juli 2020, 15 september 2020 en 15 oktober 2020 een factuur aan [gedaagde] gezonden van telkens € 12.100,- inclusief btw.
2.3.
[gedaagde] heeft de eerste twee facturen tijdig via een girale overboeking voldaan. Van de factuur van 15 oktober 2020 heeft [gedaagde] op 8 november 2020 een bedrag van € 10.000,- per girale overboeking betaald.
2.4.
Op 10 oktober 2020 heeft [eiser] een factuur van € 932,91 inclusief btw aan [gedaagde] gezonden met als omschrijving “
elektra installatie (Lichtlijnen aanpassen)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan hem te voldoen € 3.994,79 (bestaande uit € 3.032,91 aan hoofdsom, € 443,65 aan wettelijke handelsrente tot 30 augustus 2022 en € 518,23 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.032,91 vanaf 31 augustus 2022 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat [gedaagde] jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten aanneemovereenkomsten, door van de factuur d.d. 15 oktober 2020 (factuurnummer B200029) een bedrag van € 2.100,- en de factuur van 10 oktober 2020 (factuurnummer B200028) in zijn geheel (zijnde € 932,91), ondanks sommaties, onbetaald te laten terwijl de daarop in rekening gebrachte werkzaamheden wel zijn opgeleverd. [eiser] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiser] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen. [gedaagde] voert aan dat hij de factuur van 15 oktober 2020 volledig heeft voldaan. Daarnaast betwist [gedaagde] dat hij gehouden is tot betaling van de factuur van 10 oktober 2020. De daarop in rekening gebrachte werkzaamheden waren reeds uitgevoerd onder de eerste aanneemovereenkomst waarvoor partijen een aanneemsom van € 36.300,- inclusief btw waren overeengekomen. Die aanneemsom heeft hij volledig voldaan, zodat de factuur van 10 oktober 2020 zonder grond in rekening is gebracht.

4.De beoordeling

Factuur 15 oktober 2020 / factuurnummer B200029 / restantbedrag van € 2.100,-
4.1.
Met betrekking tot deze factuur staat niet ter discussie dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en opgeleverd. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen het standpunt van [eiser] dat hij de in rekening gebrachte kosten dient te betalen. [gedaagde] heeft enkel betoogd dat hij deze factuur al contant heeft voldaan. Daartoe heeft hij een foto van een betaalbewijs overgelegd. Op dat betaalbewijs heeft [A] getekend voor ontvangst van € 2.100,- “
i.o.v. [eiser]”.
*I.v.m. de herleidbaarheid naar personen is de foto verwijderd.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat door het niet weersproken verweer van [eiser] , niet is vast komen te staan dat [gedaagde] bevrijdend kon betalen aan [A] noch dat [gedaagde] een contante betaling van het openstaande factuurbedrag heeft ontvangen. Dat betekent dat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichting jegens [eiser] heeft voldaan. De vordering met betrekking tot deze factuur zal dan ook worden toegewezen.
Factuur 10 oktober 2020 / factuurnummer B200028 ten bedrage van € 932,91
4.4.
[eiser] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat hij volgens de tekening alle werkzaamheden heeft uitgevoerd die waren overeengekomen en waar de overeengekomen aanneemsom op was gebaseerd. Bij oplevering bleek echter dat de kabelgoten die volgens tekening waren aangebracht te laag hingen. Die moesten daarom worden verplaatst. Daar ziet deze openstaande post op. [gedaagde] is op de mondelinge behandeling niet verschenen en heeft deze toelichting niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat deze factuur ziet op meerwerk dat betaald moet worden. Omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] reeds heeft betaald voor de in rekening gebrachte werkzaamheden, zal de vordering van [eiser] ten bedrage van € 932,91 worden toegewezen. Ook de wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is met de betaling van de facturen oftewel vanaf de datum van het verstrijken van de op de facturen genoemde betalingstermijnen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.5.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 151,94
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde (1 punt x € 264,00) € 264,00
-------------
Totaal € 659,94
Nakosten
4.7.
De nakosten zullen in 'De beslissing' worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.994,79 (bestaande uit € 3.032,91 aan hoofdsom, € 443,65 aan rente tot 30 augustus 2022 en € 518,23 aan buitengerechtelijke incassokosten) met de wettelijke handelsrente over € 3.032,91 vanaf 31 augustus 2022 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 659,94, waarin begrepen € 264,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.