Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
elektra installatie (Lichtlijnen aanpassen)”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
i.o.v. [eiser]”.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde] B.V., op grond van een aanneemovereenkomst die in juli 2020 is gesloten. Eiser heeft installatiewerkzaamheden uitgevoerd in het winkelpand van gedaagde en vordert betaling van een openstaand bedrag van € 3.994,79, bestaande uit hoofdsom, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft een deel van de facturen voldaan, maar betwist de betaling van de factuur van 15 oktober 2020 en de factuur van 10 oktober 2020. Gedaagde stelt dat hij de factuur van 15 oktober 2020 contant heeft voldaan aan een derde, [A], en dat de factuur van 10 oktober 2020 onterecht is. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2023 is gedaagde niet verschenen, terwijl eiser en zijn zoon wel aanwezig waren.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij bevrijdend kon betalen aan [A] en dat de factuur van 10 oktober 2020 betrekking heeft op meerwerk dat door eiser is uitgevoerd. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 659,94. Het vonnis is uitgesproken op 15 maart 2023 door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter.