ECLI:NL:RBMNE:2023:100

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
9664348 MC EXPL 22-704
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg garantieclausule in pensioenverzekeringsovereenkomst aan de hand van de cao-norm

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en Scildon N.V. over de uitleg van een garantieclausule in een pensioenverzekering. [eiseres] had een pensioenverzekering afgesloten voor haar werknemer [E] bij de rechtsvoorganger van Scildon, Legal & General Nederland, met een einddatum op 1 juni 2036. De garantieclausule in de polis garandeert een minimum uitkering bij leven van de verzekerde op de einddatum, maar er ontstond onduidelijkheid over de toepassing van een garantierendement van 3,5% per jaar op de ingelegde premies. [eiseres] stelde dat dit rendement op alle ingelegde premies van toepassing was, terwijl Scildon betoogde dat een verhoging van de premie niet leidde tot een verhoging van de garantie op de einddatum.

De kantonrechter heeft de uitleg van de garantieclausule beoordeeld aan de hand van de CAO-norm, waarbij de bewoordingen van de clausule en de context van de polis bepalend zijn. De rechter concludeerde dat de garantieclausule zo moet worden uitgelegd dat het garantierendement van 3,5% alleen van toepassing is op de minimale premie van € 2.053,52 en dat een verhoging van de ingelegde premie niet leidt tot een verhoging van de garantie op de einddatum. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Scildon.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9664348 MC EXPL 22-704 MS/1270
Vonnis van 18 januari 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.M.J. van den Hurk,
tegen:
de naamloze vennootschap
Scildon N.V.,
gevestigd te Hilversum ,
verder ook te noemen Scildon ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.P. Richel.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Scildon heeft - na het vonnis in incident van 1 juni 2022 - in de hoofdzaak een conclusie van antwoord met producties ingediend, waarna [eiseres] nog een nadere productie in het geding heeft gebracht.
1.2.
Op 8 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres] zijn verschenen de heren [A] en [B] , pensioenadviseurs bij [onderneming] B.V., mr. Van den Hurk, gemachtigde van [eiseres] , en mr. [C] , een kantoorgenoot van mr. Van den Hurk. Namens Scildon zijn verschenen mr. [D] , [functie] bij Scildon , en mr. Richel, gemachtigde van Scildon . Partijen hebben hun standpunten aan de hand van spreekaantekeningen toegelicht. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.3.
Na afloop van de inhoudelijke behandeling heeft de kantonrechter de zaak op verzoek van partijen aangehouden om hen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Mr. Van den Hurk heeft de kantonrechter bij akte van 21 december 2022 bericht dat partijen geen regeling hebben getroffen en heeft de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen. De kantonrechter heeft hierop bepaald dat in deze zaak uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft ten behoeve van haar werknemer de heer [E] (hierna: [E] ) met ingang van 1 augustus 2002 een pensioenverzekering gesloten bij de rechtsvoorganger van Scildon , Legal & General Nederland . Dit betreft een zogenoemd NovaTop Pensioen. De einddatum van deze verzekering is 1 juni 2036.
2.2.
De voorwaarden van deze verzekeringsovereenkomst zijn neergelegd in een door Scildon afgegeven polis, waarin [E] als verzekeringnemer en verzekerde staat vermeld. In de polis is een garantieclausule opgenomen, die als volgt luidt:
“GARANTIE IN HET STAATSLENINGEN DEPOT BPU
Scildon garandeert een minimum uitkering bij in leven zijn van de verzekerde(n) op 01.06.2036, hierna te noemen ‘de garanties’.
De garantie is gelijk aan de waarde van de beleggingseenheden in het Staatsleningen depot BPU op 01.06.2036 bij een jaarlijkse stijging van de koers met 3,50%. Voorwaarde is dat gedurende de gehele vooraf overeengekomen duur van de premiebetaling op elke premievervaldag beleggingen in het Staatsleningen depot BPU hebben plaatsgevonden op basis van tenminste € 2053,52.
In geval van variabele premiebetaling zal Scildon altijd de beleggingsverhouding zodanig aanpassen dat genoemd gedeelte van de premie voor dit depot bestemd wordt, tenzij door de verzekeringnemer uitdrukkelijk anders wordt aangegeven.
Indien op enig moment op basis van minder dan € 2053,52 belegd zou worden in het Staatsleningen depot BPU, wordt de garantie naar evenredigheid hiermee verlaagd. De garantie vervalt in zijn geheel bij het overslaan van de premie en/of uitkering en/of onttrekking ten laste van het Staatsleningen depot BPU, anders dan die, bestemd voor risico en kosten, als bedoeld in artikel 4.a en artikel 4.c van de Beleggingsvoorwaarden.
De garantie is bij aanvang vastgesteld op € 114.943,00.”
2.3.
Tussen partijen is een geschil gerezen over de uitleg van deze garantieclausule, waarbij [eiseres] zich - kort samengevat - op het standpunt stelt dat het garantierendement van 3,5% per jaar van toepassing is op alle ingelegde premies en Scildon zich op het standpunt stelt dat een verhoging van de ingelegde premie niet leidt tot een verhoging van de garantie op de einddatum.
2.4.
[E] heeft op 28 maart 2019 een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van het KiFiD (hierna ook: het KiFiD). Het KiFiD heeft de klacht van [E] bij uitspraak van 3 maart 2021 gegrond verklaard.
2.5.
Scildon heeft [eiseres] bij e-mail van 13 december 2021 laten weten dat zij zich niet kan vinden in de uitspraak van het KiFiD en deze uitspraak daarom niet zal volgen. [eiseres] heeft hierop deze procedure aanhangig gemaakt.

3.Het geschil

de vorderingen van [eiseres]
3.1.
vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Scildon te veroordelen tot nakoming van de beslissing van het KiFiD van 3 maart 2021 en de garantieclausule ook zo uit te leggen en toe te passen;
2. te verklaren voor recht dat Scildon het garantierendement van 3,5% jaarlijks dient te berekenen over de reeds opgebouwde waarde in het depot inclusief de gehele premie inleg, betreffende de vermelde tenminste premie inclusief het meerdere, zoals door [eiseres] , de heer [E] en diens adviseur immer is begrepen en door Scildon ook steeds zo is bevestigd, én de garantie op de einddatum van de verzekering derhalve gelijk is aan de waarde van de beleggingseenheden in het betreffende depot tegen een jaarlijkse stijging van de koers met 3,5%, daar geen sprake is van een maximering van de garantie, dan wel een onderscheid in verschillende beleggingseenheden, waarmee wordt aangesloten bij het oordeel van het KiFiD;
3. Scildon te veroordelen binnen 14 dagen na dit vonnis een opgave te verstrekken aan [eiseres] c.q. de heer [E] , inhoudende het reeds opgebouwde garantierendement tot aan de datum van het vonnis;
4. Scildon het verbod op te leggen de onderhavige garantieclausule naar de toekomst toe te wijzigen c.q. aan te passen, tenzij voorzien van uitdrukkelijke instemming van [eiseres] , de heer [E] én diens adviseur;
5. Scildon te veroordelen tot integrale betaling van de daadwerkelijk door [eiseres] tot en met de aanvraag van deze procedure reeds gemaakte noodzakelijke kosten van rechtsbijstand, tot op heden begroot op een bedrag van € 12.000,-- + € 6.709,80 exclusief btw, vermeerderd met wettelijke rente, althans Scildon te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke (incasso)kosten op grond van het rapport BGK- integraal 2013 vermeerderd met de rente van de kosten op grond van dit rapport, althans Scildon te veroordelen tot het betalen van een zodanige tegemoetkoming aan [eiseres] in de door haar reeds gemaakte kosten van juridische bijstand als de kantonrechter in goede justitie geraden acht;
6. Scildon te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente.
de onderbouwing van de vorderingen
3.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vorderingen dat zij de garantieclausule altijd zo heeft begrepen en ook heeft mogen begrijpen, dat gedurende de gehele looptijd sprake dient te zijn van een minimale jaarlijkse premiebetaling van € 2.053,52 om blijvend in aanmerking te komen voor de garantie over de gehele waarde van de beleggingseenheden in het depot op de einddatum van de verzekering, tegen een jaarlijkse stijging van de koers met 3,5%. Dit kan volgens [eiseres] worden afgeleid uit het feit dat in de garantieclausule is vermeld dat gedurende de gehele looptijd van de verzekering premiebetalingen dienen te worden voldaan in het betreffende depot van ‘tenminste’ € 2.053,52 en dat de garantie ‘bij aanvang’ is vastgesteld op € 114.943,--. [eiseres] wijst er daarnaast op dat Scildon alle betaalde premies - ook als deze hoger zijn dan € 2.053,52 - als beleggingseenheid in het betreffende depot onderbrengt, zodat het garantierendement van 3,5% per jaar ingevolge de clausule voor alle ingelegde premies geldt. Indien was beoogd de garantie te maximeren en deze niet van toepassing te laten zijn op premiebetalingen van meer dan € 2.053,52, dan had het op de weg van Scildon gelegen om nadere begrenzingen overeen te komen en dit expliciet te vermelden en te communiceren. Nu Scildon dit heeft nagelaten, kan volgens [eiseres] niet anders worden geconcludeerd dan dat de garantie van toepassing is op de gehele premie inleg.
het verweer
3.3.
Scildon voert verweer tegen de afzonderlijke vorderingen van [eiseres] en concludeert tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.4.
Scildon stelt zich meer in het algemeen op het standpunt dat de garantie niet verhoogd wordt als de premiebetalingen meer dan € 2.053,52 bedragen en wijst erop dat premieverhogingen die na 2002 zijn doorgevoerd nooit hebben geleid tot opname van een hoger garantiebedrag in de nieuwe polissen. Deze premieverhogingen zijn in aparte sub-depots geadministreerd. Scildon heeft toegelicht dat een verzekeraar alleen maar een garantie kan geven als zij de risico’s kan inschatten en afdekken. Voor het afdekken van risico’s moeten deze bij een herverzekeraar worden ondergebracht. Een herverzekeraar is slechts bereid risico’s te herverzekeren als deze te bepalen zijn. Daarbij geldt dat ontwikkelingen op de kapitaalmarkt slechts af te dekken zijn als zowel looptijd als het bedrag waarvoor zekerheid wordt geboden vastliggen. De garantieclausule moet volgens Scildon in deze context worden bezien. Dat blijkt ook uit de voorwaarde dat gedurende
de gehele vooraf overeengekomen duurvan de premiebetaling op elke premievervaldag beleggingen in het Staatsleningen depot BPU hebben plaatsgevonden op basis van tenminste € 2.053,52. Het deel van de premie boven het bedrag van € 2.053,52 kan simpelweg niet gedurende de gehele looptijd van de verzekering worden betaald en ingelegd en valt dus niet onder de garantie.

4.De beoordeling

de uitspraak van het KiFiD
4.1.
Het KiFiD heeft in zijn uitspraak van 3 maart 2021 (die is aan te merken als een niet-bindend advies) de garantieclausule uitgelegd volgens de zogenoemde Haviltexnorm en heeft daarbij als uitgangspunt genomen de uitleg die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de garantieclausule mochten toekennen en hetgeen zij in dit verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.2.
Het KiFiD heeft met toepassing van deze uitlegnorm geoordeeld dat [E] op grond van het feit dat Scildon geen apart beleggingsdepot aanhoudt, eerder mocht verwachten dat de garantie de gehele waarde van de verzekering betreft, inclusief de premieverhogingen, dan dat voor de garantie een vooraf gesteld maximum geldt. Uit de polis en de voorwaarden blijkt weliswaar dat bij een premie inleg van minder dan € 2.053,52 de garantie naar evenredigheid wordt verlaagd, maar niet dat bij een verhoging van het verzekerde pensioen de garantie gelijk blijft. Als Scildon dit wel heeft beoogd blijkt dit niet uit de bewoordingen van de clausule. Deze rechtvaardigen nu juist de opvatting dat er fluctuaties mogelijk zijn voor wat betreft de premie inleg, maar het rendement (uitgaande van de minimum inleg van € 2.053,52) gelijk blijft. Het KiFiD acht het niet onaannemelijk dat Scildon de bedoeling had om het bedrag waarover een garantierendement zou gelden te begrenzen, maar stelt dat dit niet uit de polis, met name de garantiebepaling op het clausuleblad blijkt. Het is aan Scildon om desgewenst en waar mogelijk een begrenzing op te nemen voor toekomstige premieverhogingen en dit duidelijk te communiceren en vast te leggen. Het KiFiD heeft daarom beslist dat Scildon het garantierendement over de reeds opgebouwde waarde van de gestegen premie inleg berekent.
toepassing CAO-norm
4.3.
Partijen verschillen in deze procedure van mening over de vraag volgens welke norm de garantieclausule moet worden uitgelegd. [eiseres] stelt dat de zogenoemde CAO-norm moet worden toegepast, omdat zijzelf, haar werknemers en haar adviseurs geen invloed hebben gehad op de formulering van deze clausule. Scildon stelt dat bij de uitleg ook moet worden gekeken naar de verwachtingen die partijen hadden en de adviezen die zij hebben gekregen en lijkt daarmee aan te sluiten bij de door het KiFiD toegepaste Haviltex-norm.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat Scildon niet heeft betwist dat [eiseres] , haar werknemers en haar adviseurs geen invloed hebben gehad op de formulering van de garantieclausule. Van de kant van [eiseres] is tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat er veel verzekeringsovereenkomsten van Scildon zullen bestaan waarin deze garantieclausule voorkomt. Ook dit is door Scildon niet weersproken. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om - anders dan het KiFiD heeft gedaan - bij de uitleg van de garantieclausule aan te sluiten bij de CAO-norm, waarbij een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven en in beginsel de bewoordingen van de clausule, gelezen in het licht van de gehele tekst van de polisvoorwaarden, doorslaggevend zijn. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de polis gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
een verhoging van de ingelegde premie leidt niet tot een verhoging van de garantie op de einddatum
4.5.
De kantonrechter komt met toepassing van deze geobjectiveerde uitlegnorm tot een ander oordeel dan het KiFiD. Gezien de verwijzing in de garantieclausule naar de gehele vooraf overeengekomen duur van de premiebetaling, ligt het naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand dat premieverhogingen alleen tot een hogere garantie kunnen leiden als deze gedurende de gehele looptijd van de verzekeringsovereenkomst (34 jaar) zijn ingelegd. De premieverhogingeb die na 2002 zijn doorgevoerd voldoen echter niet aan deze voorwaarde. De uitleg die [eiseres] aan de clausule geeft, zou tot het onaannemelijke resultaat leiden dat ook een premieverhoging die vlak voor het einde van de looptijd van de verzekeringsovereenkomst wordt doorgevoerd en die daardoor nauwelijks heeft kunnen renderen, tot een verhoging van de garantie op de einddatum zou leiden. [eiseres] heeft de stelling van Scildon dat een dergelijke garantie niet kan worden herverzekerd omdat het bedrag van de garantie en de looptijd niet vaststaan, niet gemotiveerd weersproken. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van deze stelling. Gelet hierop moet de garantieclausule naar het oordeel van de kantonrechter in redelijkheid zo worden uitgelegd dat dat het garantierendement van 3,5% per jaar alleen van toepassing is op de minimale premie van € 2.053,52 en dat een verhoging van de ingelegde premie niet leidt tot een verhoging van de garantie op de einddatum.
conclusie
4.6.
Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] , die alle zijn gekoppeld aan door [eiseres] voorgestane, maar door de kantonrechter niet gevolgde uitleg van de garantieclausule, worden afgewezen.
kosten
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Scildon worden begroot op € 746,-- (2 punten x tarief € 373,--) voor salaris gemachtigde.
4.8.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Scildon , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 746,-- voor salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Scildon volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
-te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.