Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 september 2021;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 februari 2022;
- de akte wijziging/vermeerdering van eis van [eiser sub 1] c.s.;
- antwoordakte van [gedaagde (B.V.)] .
2.De feiten
[eiser sub 1] is enig bestuurder van en houdt alle aandelen in [eiseres sub 2 (B.V.)]
“De frequentie, inhoud en toon van de e-mails van [eiser sub 1] aan [B] overschrijden de grenzen van het betamelijke en hebben ertoe geleid dat [B] zich niet langer veilig voelt. [eiser sub 1] heeft [B] bovendien tegengewerkt door op of omstreeks 5 oktober 2019, zonder haar daarin te kennen, bij ING melding te maken van onder meer onjuistheden in de voorraadwaardering en te klagen over het beleid van [B] als bestuurder.”De OK heeft mr. [D] , hierna: [D] , te [plaats] aangewezen als tijdelijk bestuurder zoals bedoeld in de beschikking van 20 september 2019 en [B] als tijdelijk bestuurder ontheven van haar taak en bepaald dat het [eiser sub 1] verboden is op het bedrijfsterrein van de onderneming aanwezig te zijn op straffe van een aan [gedaagde (B.V.)] te verbeuren dwangsom van € 10.000 per overtreding met een maximum van € 200.000 indien en nadat [D] hem schriftelijk de toegang tot het bedrijfsterrein heeft ontzegd. Bij brief van 18 november 2019 heeft [D] [eiser sub 1] met onmiddellijke ingang de toegang tot het bedrijfsterrein ontzegd.
“ [eiser sub 1] c.s. bemoeilijken het werk van de achtereenvolgende OK-bestuurders door een wantrouwende en verwijtende opstelling. Zij werpen problemen op zonder het bieden van oplossingen, zodat discussies over ondergeschikte zaken onnodig veel tijd en aandacht vergen. Dit geldt voor de kwestie van de transportvergunning, de aanspraak van [E] op het merk [merk 1] , de afgifte van taxatierapporten en de ondertekening en retournering van de NDA. [eiser sub 1] c.s. onderhouden eigenmachtig contacten met partijen die mogelijk in een overname zijn geïnteresseerd, terwijl de Ondernemingskamer uitdrukkelijk heeft bepaald dat de OK-bestuurder bij uitsluiting de regie voert over verkoop van de onderneming. Volgens [eiser sub 1] staat het hem en [E] vrij om gespreken te voeren met partijen die zijn geïnteresseerd in een overname van de onderneming, terwijl dit evident in strijd is met het belang van [gedaagde (B.V.)] dat – zoals ook met partijen is besproken en ten grondslag ligt aan de beschikkingen van de Ondernemingskamer – vergt dat de OK-bestuurder bij uitsluiting de regie voert over het verkooptraject. [eiser sub 1] c.s. vallen bij herhaling ING (al dan niet via [E] als “adviseur”) lastig met berichten waarvan ING niet gediend is, die kennelijk het vertrouwen van ING in de OK-bestuurder beogen aan te tasten en die de bereidheid van ING om [gedaagde (B.V.)] de tijd te gunnen die nodig is voor verkoop van de onderneming slechts kunnen ondergraven. Het is begrijpelijk dat [D] daaraan zwaar heeft getild omdat (a) ING te kennen heeft gegeven van dergelijke berichten verschoond te willen blijven, (b) [gedaagde (B.V.)] voor succesvolle verkoop van de onderneming afhankelijk is van bereidheid van ING om haar vordering niet onmiddellijk op de eisen, (c) [eiser sub 1] op 8 november 2019 aan de Ondernemingskamer had toegezegd zich daarvan te zullen onthouden, (d) [D] hem bij herhaling aan die toezegging heeft herinnerd en (e) de Ondernemingskamer in haar beschikking van 12 november 2019 al had geconstateerd dat [eiser sub 1] de toenmalige OK-bestuurder had tegengewerkt, onder meer door achter haar rug bij ING te klagen over het beleid van die bestuurder. Illustratief voor de hardnekkigheid van die schadelijke opstelling acht de Ondernemingskamer dat, zoals ter zitting van 4 maart 2020 bleek, [E] zich daags voordien opnieuw tot ING had gewend”.
a. zich dienen te onthouden van alle handelingen die de verkoop en overdracht van de onderneming van [gedaagde (B.V.)] op de wijze die [D] en [C] in het vennootschappelijk belang van [gedaagde (B.V.)] achten kunnen frustreren of bemoeilijken;
b. moeten gehengen en gedogen dat zij zijn uitgesloten van deelname in het verkooptraject;
c. zich dienen te onthouden van besprekingen met en het verstrekken van informatie aan derden (anders dan hun advocaat) in verband met de verkoop van de onderneming van [gedaagde (B.V.)] ;
d. zich dienen te onthouden van elke uitlating of gedraging die kan worden aangemerkt als bedreigend of lasterlijk jegens [D] ;
en bepaald dat [eiser sub 1] c.s., na betekening van de beschikking, dwangsommen ten gunste van [gedaagde (B.V.)] zal verbeuren van € 25.000 per overtreding van deze bevelen, tot een maximum van € 1.000.000.
“
Door jou is er zeker al 5 ton van de waarde weggegooid wat ik vooral jou ga aanrekenen. 108.000 belasting bij activadeal, 88.000 Boete rente ING, grond weg gegeven, ver onder waarde, [D] [B] en de andere opvreters minstens 2 ton dan de ergste opvreter [onderneming 5] / [G (voornaam)][de rechtbank: [onderneming 5] , hierna: [onderneming 5] is de accountant van [gedaagde (B.V.)] en de bij de verkoop van de activa van [gedaagde (B.V.)] betrokken adviseur]
voor zeker 1 ton, etc…Ik kom achter jullie aan en laat het uitzoeken tot de laatste cent. Ik ga er vanuit dat [D] & Co 1 juli opgedonderd zijn!! Ik heb het onderzoek laten doorgeven voor 1 juli, het onderzoeksbureau is op de hoogte!”
“(…) Natuurlijk zit ik vol vragen, maar [D] wacht erop dat ik die stel om zo een reden te hebben (bemoeienis met de verkoop) om [onderneming 1 (B.V.)] / [gedaagde (B.V.)] (bij voorkeur zo goedkoop als mogelijk) aan [A (voornaam)] te kunnen verkopen, vandaar mijn stilte. In normale omstandigheden zou ik u hebben gevraagd naar het verloop van het verkoopproces, dus hoelang heeft [onderneming 1 (B.V.)] / [gedaagde (B.V.)] op [..] gestaan.., ik zou u dan ook hebben gevraagd naar de inhoud en de kwaliteit van het verstuurde informatie memorandum, evenals de tijd die geïnteresseerden van [onderneming 5] hebben gekregen om hun bod neer te leggen, erg van belang in deze Coronatijd en zo meer vragen. Deze vragen zou u begrijpen, we willen tenslotte allemaal voorkomen dat er b.v. vier biedingen zouden liggen die qua hoogte alle vier in dezelfde lijn zouden liggen en stel dat 1 v.d. partijen, die zelf ook een bod heeft neergelegd, dit zou weten zodat hij dan dus door deze voorkennis dan zijn eigen bod daarop aan zou kunnen passen.. Ik zou u dan ook gevraagd hebben hoe nu verder, dus of er gesprekken gevoerd gaan worden tussen partijen met beide broers? Het gezamenlijk doel is immers dat de [gedaagde (B.V.)] voor beide broers zoveel geld als mogelijk opbrengt. Ik zou u in normale omstandigheden ook hebben gevraagd welke notaris, bij de volgende ronde de dichte, (bieding) enveloppen in ontvangst neemt, etc. Vragen ten over. Voor nu voor ons maar even wachten met vragen stellen, na verkoop komt er een onderzoek, dan komen al onze vragen wel aan bod. Zoals de rol van [G] in dit verhaal, het voorraadverschil, vragen over het jarenlange in-wegboeken van posten op [eiser sub 1 (voornaam)] zijn RC (eerst op aanwijzen v. [A (voornaam)] en nu op aanwijzen van [D] ), over het verdienmodel van [onderneming 5] (slechte advisering om daarna aan de chaos weer te kunnen verdienen), etc. Ik u stel mijn vragen dus niet, die worden na verkoop wel beantwoord.
“
Na vandaag gesproken te hebben met de partij die, na uw vertrek, de verkoop en uw (erg kostbare) bestuurlijke “vaardigheden” gaat controleren/onderzoeken, hebben we op voorhand al een paar vragen aan u. Het gaat hier over de privé persoon [eiser sub 1] , die mag in privé voor zijn rechten opkomen. U weet dat wij, naast gesprekken met (strafrecht) advocaten, inmiddels ook de politie (voor o.a. diefstal (nu alleen nog van [A (voornaam)] ) smaad/laster) bij deze zaak hebben betrokken. (…) Het is toch op zijn minst vreemd te noemen dat u (zelfs met goedkeuring van de OK) alles mag doen, maar dhr. [eiser sub 1] daar niets over mag zeggen. We kwamen tot de conclusie dat u dus weet dat u er een potje van maakt, maar u zich verschuild achter de boete oplegging om uw gedrag te verdoezelen. Daar zullen straks de “normale” rechters zich wel over buigen. (…) Graag zouden we ook de reden willen weten waarom Dhr. [eiser sub 1] niet mee mag bieden op zijn eigen bedrijf. (…) Door dhr. [eiser sub 1] uit sluiten van koop, overtreed u de wettelijke regels. Graag dus de werkelijke reden waarop deze uitsluiting is gebaseerd. (…) Wettelijk mag u dhr. [eiser sub 1] zijn bedrijf/bezit niet afpakken. U zegt; ik verkoop, dus dat is geen afpakken. Wij hebben a.d.h.v. de cijfers de verkoop opbrengst berekend, mocht u daar niet ongeveer op uit komen dan is het afpakken bezit en bent u strafbaar bezig. We wachten dus af waarvoor[onderneming 5]
de [gedaagde (B.V.)] verkoopt. U begrijpt dat wij meekijken met het verkoopproces, we hebben al een paar punten geconstateerd waarmee u de fout ingaat, maar dat vindt u niet erg, we weten allemaal dat na uw vertrek[onderneming 5]
hiervan straks toch de schuld krijgt.”
“(…) Hoe kan ik aanvullen wat er aan informatie mist, als ik niet weet wat er al in het informatie memorandum is gezet. Wanneer laat u de goederen ophalen die hier nog staan. De huur loopt, tot ophalen, natuurlijk gewoon door, maar ik wil wel van de goederen af. Hier staat behalve een paar honderd kisten, nog een pallet asbest platen en chemicaliën. Bij geen antwoord, zal ik die laten vervoeren naar[rechtbank: [gedaagde (B.V.)] ]
en de kosten hiervan doorberekenen aan u.”
€ 400.000. In de brief wordt per overtreding een toelichting gegeven.
2.13. De brief van 18 mei 2020 van [D] is aan [eiser sub 1] c.s. betekend, met de sommatie het bedrag van € 400.000 binnen twee dagen te voldoen. Op 20 en 25 mei 2020 heeft [D] namens [gedaagde (B.V.)] ten laste van [eiser sub 1] c.s. beslag doen leggen op onder andere een tweetal industrieterreinen en het woonhuis van [eiser sub 1] , zijn bankrekening(en) en op de aandelen die [eiseres sub 2 (B.V.)] houdt in [gedaagde (B.V.)] .
2.14. [D] en [gedaagde (B.V.)] hebben zich bij verzoekschrift van 19 mei 2020 tot de OK gewend en de OK onder meer verzocht te bepalen dat (zakelijk weergegeven):
- het verbod van onderdeel a. van de beschikking van de OK van 18 maart 2020 ook geldt voor het in enige vorm contact hebben, direct of indirect, met enige bij (dochtermaatschappijen van) [gedaagde (B.V.)] of in het overnameproces betrokken partij, waaronder [A] , zolang de overname niet is geëffectueerd, behoudens contact met [D] via schriftelijke informatie-uitwisseling;
- het verbod van onderdeel d. van de beschikking van de OK van 18 maart 2020 zich mede uitstrekt tot het doen van bedreigende of lasterlijke uitlatingen jegens door [D] ingeschakelde adviseurs, hulppersonen en bieders in het overnameproces, waaronder [A] .
[eiser sub 1] c.s. heeft een tegenverzoek ingediend en daarin de OK onder meer verzocht vast te stellen dat er geen dwangsommen zijn verbeurd.
2.15. In de beschikking van 29 mei 2020 heeft de OK onder meer overwogen dat meerdere dwangsommen zijn verbeurd vanwege het e-mailbericht van 12 april 2020 van [eiser sub 1] aan [A] , het WhatsApp-bericht van 2 mei 2020 van [E] aan [F] , het e-mailbericht van 4 mei 2020 van [E] aan [D] , het e-mailbericht van 9 mei 2020 van [eiser sub 1] aan [D] en de drie tuchtklachten. De OK heeft bij wijze van onmiddellijke voorziening, in aanvulling op de bij beschikking van de Ondernemingskamer van 18 maart 2020, aan [eiseres sub 2 (B.V.)] en [eiser sub 1] , al dan niet handelend via [onderneming 4 (B.V.)] en/of [E] opgelegde geboden, bepaald:
a. dat [eiseres sub 2 (B.V.)] en [eiser sub 1] , al dan niet handelend via [onderneming 4 (B.V.)] en/of [E] zich dienen te onthouden van ieder contact direct of indirect, met enige bij (dochtermaatschappijen van) [gedaagde (B.V.)] of in het overnameproces betrokken partij, waaronder [A] , zolang de overname niet is geëffectueerd, behoudens contact met [D] via schriftelijke informatie-uitwisseling;b. dat [eiseres sub 2 (B.V.)] en [eiser sub 1] , al dan niet handelend via [onderneming 4 (B.V.)] en/of [E] zich dienen te onthouden van elke uitlating of gedraging die kan worden aangemerkt als bedreigend of lasterlijk jegens door [D] ingeschakelde adviseurs en hulppersonen alsmede jegens bieders in het overnameproces, onder wie [A] en aan hem gelieerde vennootschappen;c. dat zij, na betekening van deze beschikking, dwangsommen ten gunste van [gedaagde (B.V.)] verbeuren van € 25.000 per overtreding van de onder a. en b. genoemde geboden en tot een maximum van € 1.000.000 voor de dwangsommen die worden verbeurd wegens overtreding van de in de beschikking van 18 maart 2020 opgelegde geboden en de in deze beschikking onder a. en b. genoemde geboden;d. dat het [eiseres sub 2 (B.V.)] en [eiser sub 1] , al dan niet handelend via [onderneming 4 (B.V.)] en/of [E] , verboden is asbestplaten, chemicaliën of andere zaken die in het bezit zijn van [eiseres sub 2 (B.V.)] en [eiser sub 1] over te brengen naar het terrein van [gedaagde (B.V.)] en daar achter te laten, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming door [D] en bepaalt dat zij, na betekening van deze beschikking, een dwangsom ten gunste van [gedaagde (B.V.)] verbeuren van € 250.000 bij overtreding van dit bevel.De verzoeken van [eiser sub 1] c.s. heeft de OK afgewezen.
- een e-mailbericht dat [eiser sub 1] heeft gestuurd naar de website van ‘ [.....] ’ met het verzoek om contact, telefonisch of per e-mail, in verband met de zoektocht van [eiser sub 1] c.s. naar ‘lotgenoten’ voor een collectieve tuchtklacht tegen [D] en
- een contact dat [eiser sub 1] via Instagram heeft gelegd met [I] met de mededeling dat mocht haar vader iets kunnen vertellen over [D] , hij dat graag zou horen in verband met een collectieve tuchtklacht tegen [D] .
[D] schreef in de brief ook dat hij ter voorkoming van verdere escalatie, niet voornemens is deze dwangsommen te incasseren op voorwaarde dat [eiser sub 1] c.s. zich verder aan het gebod van de OK zal houden.
- een brief die [eiser sub 1] c.s. op 24 september 2021 heeft gestuurd naar de afdeling fraude van de Kamer van Koophandel waarin melding wordt gemaakt van misstanden in verband met de deponering van de jaarrekening 2019 van [gedaagde (B.V.)] door [D] ;
- de aangifte die [eiser sub 1] c.s. op 2 november 2021 heeft gedaan bij de politie, afdeling Midden-Nederland, van valsheid in geschrift gepleegd door [D] bij de ondertekening van de jaarrekening 2019 van [gedaagde (B.V.)] .
In die brief heeft [D] [eiser sub 1] c.s. tevens aangezegd dat hij de dwangsommen zoals aangezegd in de brief van 22 augustus 2021 zal incasseren omdat [eiser sub 1] c.s. zich niet aan de voorwaarde heeft gehouden om zich te houden aan het gebod van de OK.
3.Het geschil
I. voor recht te verklaren dat [eiser sub 1] c.s. de geboden die de OK bij de beschikkingen van 18 maart 2020 en 29 mei 2020 hem heeft opgelegd, niet heeft overtreden en dat mitsdien [eiser sub 1] c.s. geen dwangsommen heeft verbeurd, althans indien van overtreding sprake is, voor recht te verklaren welk(e) gebod(en) overtreden is(zijn) en welk bedrag aan dwangsommen is verbeurd;
II. voor recht te verklaren dat [gedaagde (B.V.)] door verrekening door [eiser sub 1] c.s. geen vorderingen (meer) op [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2 (B.V.)] heeft ter zake van:
- de door de OK bij beschikking van 18 maart 2020 opgelegde dwangsommen en de proceskostenveroordeling inclusief de betekenings-, beslag en (overige) executiekosten;
- de door de OK bij beschikking van 29 mei 2020 opgelegde dwangsommen en de proceskostenveroordeling inclusief de betekenings-, beslag en (overige) executiekosten;
- de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 12 november 2020 uitgesproken proceskostenveroordeling inclusief de betekenings-, beslag en (overige) executiekosten;
III. (primair) alle (derden)beslagen die [gedaagde (B.V.)] op grond van voornoemde uitspraken heeft gelegd op te heffen;
IV. (subsidiair) [gedaagde (B.V.)] te veroordelen tot opheffing en doorhaling van alle door haar gelegde (derden)beslagen en van die opheffing en doorhaling mededeling te doen aan [eiser sub 1] c.s. op straffe van een dwangsom van € 25.000 per dag dat zij zulks nalaat te doen:
V. [gedaagde (B.V.)] te verbieden op grond van voornoemde uitspraken verdere executiemaatregelen te treffen op straffe van een dwangsom van € 500.000 per overtreding en € 25.000 per dag dat die overtreding voortduurt;
VI. [gedaagde (B.V.)] te veroordelen tot onmiddellijke afgifte aan [eiser sub 1] c.s. van het volledige informatiememorandum, inclusief alle documenten waarnaar wordt verwezen in Bijlage IV Index dataroom- fase I en in Bijlage V – Index dataroom – fase II, op straffe van een dwangsom van € 25.000 per dag dat zij zulks nalaat te doen en
VII. dit alles met veroordeling van [gedaagde (B.V.)] in de proceskosten, waaronder de kosten van het incident begrepen, en te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
4.De beoordeling
I. De vermelding op de LinkedIn pagina van [E] dat zij eigenaresse is van de merknaam “Het [merk 2] ”;
II. Het WhatsAppbericht van [eiser sub 1] aan [A] van 12 april 2020 met de volgende inhoud:
“
Door jou is er zeker al 5 ton van de waarde weggegooid wat ik vooral jou ga aanrekenen. 108.000 belasting bij activadeal, 88.000 Boete rente ING, grond weg gegeven, ver onder waarde, [D] [B] en de andere opvreters minstens 2 ton dan de ergste opvreter [onderneming 5] / [G (voornaam)] voor zeker 1 ton, etc…Ik kom achter jullie aan en laat het uitzoeken tot de laatste cent. Ik ga er vanuit dat [D] & Co 1 juli opgedonderd zijn!! Ik heb het onderzoek laten doorgeven voor 1 juli, het onderzoeksbureau is op de hoogte!”
Volgens [gedaagde (B.V.)] is door dit bericht twee keer een dwangsom verbeurd, te weten een keer vanwege het bedreigen van [A] en een tweede keer vanwege het bedreigen van [B] , [D] en [G] van [onderneming 5] .
III. Het WhatsAppbericht van [E] aan [D] van 20 april 2020 met de volgende inhoud:
“Had ik je bijna alle vandaag gedane politie aangiftes gestuurd”IV. De brief van 9 april 2020 van de toenmalige advocaat van [eiser sub 1] c.s. aan [D] met de volgende inhoud:
“Voor zover de Garantie- en vrijwaringsovereenkomst zou moeten worden uitgelegd in
“Dat je naar iemand kijkt en denkt: Waarom heeft niemand jou ooit met een schep geslagen”en
“Aan iedereen die ik dit jaar gekwetst en beledigd heb: Je zal het er wel naar gemaakt hebben”.VI. Het WhatsAppbericht van [E] aan [F] (de door [D] ingeschakelde overnameadviseur en procesbegeleider (hierna: [F] ) van [onderneming 5] van 2 mei 2020 met de volgende inhoud:
Natuurlijk zit ik vol vragen, maar [D] wacht erop dat ik die stel om zo een reden te hebben (bemoeienis met de verkoop) om [onderneming 1 (B.V.)] / [gedaagde (B.V.)] (bij voorkeur zo goedkoop als mogelijk) aan [A (voornaam)] te kunnen verkopen, vandaar mijn stilte. In normale omstandigheden zou ik u hebben gevraagd naar het verloop van het verkoopproces, dus hoelang heeft [onderneming 1 (B.V.)] / [gedaagde (B.V.)] op [..] gestaan.., ik zou u dan ook hebben gevraagd naar de inhoud en n.d kwaliteit van het verstuurde informatie memorandum, evenals de tijd die geïnteresseerden van [onderneming 5] hebben gekregen om hun bod neer te leggen, erg van belang in deze Coronatijd en zo meer vragen. Deze vragen zou u begrijpen, we willen tenslotte allemaal voorkomen dat er b.v. vier biedingen zouden liggen die qua hoogte alle vier in dezelfde lijn zouden liggen en stel dat 1 v.d. partijen, die zelf ook een bod heeft neergelegd, dit zou weten zodat hij dan dus door deze voorkennis dan zijn eigen bod daarop aan zou kunnen passen.. Ik zou u dan ook gevraagd hebben hoe nu verder, dus of er gesprekken gevoerd gaan worden tussen partijen met beide broers? Het gezamenlijk doel is immers dat de [gedaagde (B.V.)] voor beide broers zoveel geld als mogelijk opbrengt. Ik zou u in normale omstandigheden ook hebben gevraagd welke notaris, bij de volgende ronde de dichte, (bieding) enveloppen in ontvangst neemt, etc. Vragen ten over. Voor nu voor ons maar even wachten met vragen stellen, na verkoop komt er een onderzoek, dan komen al onze vragen wel aan bod. Zoals de rol van [G] in dit verhaal, het voorraadverschil, vragen over het jarenlange in-wegboeken van posten op [eiser sub 1 (voornaam)] zijn RC (eerst op aanwijzen v. [A (voornaam)] en nu op aanwijzen van [D] ), over het verdienmodel van [onderneming 5] (slechte advisering om daarna aan de chaos weer te kunnen verdienen), etc. Ik u stel mijn vragen dus niet, die worden na verkoop wel beantwoord.Volgens [gedaagde (B.V.)] is met dit bericht twee keer een dwangsom verbeurd, te weten een keer vanwege het bemoeilijken van de verkoop van [gedaagde (B.V.)] en een tweede keer vanwege het intimideren van [D] .
VII. Het e-mailbericht van 4 mei 2020 van [E] aan [D] met de volgende inhoud:
“
Na vandaag gesproken te hebben met de partij die, na uw vertrek, de verkoop en uw (erg kostbare) bestuurlijke “vaardigheden” gaat controleren/onderzoeken, hebben we op voorhand al een paar vragen aan u. Het gaat hier over de privé persoon [eiser sub 1] , die mag in privé voor zijn rechten opkomen. U weet dat wij, naast gesprekken met (strafrecht) advocaten, inmiddels ook de politie (voor o.a. diefstal (nu alleen nog van [A (voornaam)] )/smaad/laster) bij deze zaak hebben betrokken. (…) Het is toch op zijn minst vreemd te noemen dat u (zelfs met goedkeuring van de OK) alles mag doen, maar dhr. [eiser sub 1] daar niets over mag zeggen. We kwamen tot de conclusie dat u dus weet dat u er een potje van maakt, maar u zich verschuild achter de boete oplegging om uw gedrag te verdoezelen. Daar zullen straks de “normale” rechters zich wel over buigen. (…) Graag zouden we ook de reden willen weten waarom Dhr. [eiser sub 1] niet mee mag bieden op zijn eigen bedrijf. (…) Door dhr. [eiser sub 1] uit sluiten van koop, overtreed u de wettelijke regels. Graag dus de werkelijke reden waarop deze uitsluiting is gebaseerd. (…) Wettelijk mag u dhr. [eiser sub 1] zijn bedrijf/bezit niet afpakken. U zegt; ik verkoop, dus dat is geen afpakken. Wij hebben a.d.h.v. de cijfers de verkoop opbrengst berekend, mocht u daar niet ongeveer op uit komen dan is het afpakken bezit en bent u strafbaar bezig. We wachten dus af waarvoor [onderneming 5] de [gedaagde (B.V.)] verkoopt. U begrijpt dat wij meekijken met het verkoopproces, we hebben al een paar punten geconstateerd waarmee u de fout ingaat, maar dat vindt u niet erg, we weten allemaal dat na uw vertrek [onderneming 5] hiervan straks toch de schuld krijgt.”Volgens [gedaagde (B.V.)] is met dit bericht twee keer een dwangsom verbeurd, te weten een keer vanwege de overtreding door [eiser sub 1] c.s. van het gebod te gehengen en gedogen dat [eiser sub 1] c.s. niet mee mag bieden en een tweede keer vanwege het bedreigen van [D] .
VIII. Een aantal e-mailberichten van [E] aan [A] van (naar de rechtbank begrijpt uit de brief van 18 mei 2020 van [D] aan [eiser sub 1] c.s.) met de navolgende inhoud:
- (27 april 2020)
“Wil je even opmeten hoeveel ruimte de wasmachines in beslag nemen? Kunnen we de juiste huursom berekenen vd spullen die nog bij [eiser sub 1 (voornaam)] staan.”;
- (28 april 2020)
“Niet vergeten he. [eiser sub 1 (voornaam)] slaat al ruim 1600 dagen jullie spullen op, dus dank hiervoor”.
IX. De (huur)nota’s van [onderneming 6] die namens [eiser sub 1] c.s. bij [gedaagde (B.V.)] zijn ingediend voor € 92.700 in combinatie met de onjuiste suggestie dat [gedaagde (B.V.)] een schuld uit geldlening heeft aan [eiseres sub 2 (B.V.)] en voor € 58.368 in verband met de opslag van caravans;
X. Een e-mailbericht van 9 mei 2020 van [eiser sub 1] aan [D] in combinatie met de obstructie van [eiser sub 1] c.s. om de wasmachines van [E] in ontvangst te nemen, met de volgende inhoud:
“(..) Wanneer laat u de goederen ophalen die hier nog staan. De huur loopt, tot ophalen, natuurlijk gewoon door, maar ik wil wel van de goederen af. Hier staat behalve een paar honderd kisten, nog een pallet asbest platen en chemicaliën. Bij geen antwoord, zal ik die laten vervoeren naar[ [gedaagde (B.V.)] ]
en de kosten hiervan doorberekenen aan u.”XI. De tuchtklachten die [eiser sub 1] c.s. op 14 mei 2020 heeft ingediend tegen [D] en [B] bij de Orde van advocaten en tegen (de betrokkenen aan de zijde van) [onderneming 5] bij de Klachtencommissie NBA waardoor volgens [gedaagde (B.V.)] drie keer een dwangsom is verbeurd
XII. Het E-mailbericht dat [eiser sub 1] op 10 februari 2021 naar de website ‘ [.....] .nl’ heeft gestuurd met de volgende inhoud:
“Mijn naam is [eiser sub 1] . Na ruzie te hebben gemaakt met mijn broer ben ik bij de Ondernemingskamer terecht gekomen om hulp. Daar kreeg ik te maken met [D] , advocaat/curator te [plaats] . Deze man heeft mij volledig uitgekleed. Hij heeft mij zonder inkomen gezet, waarna ik akkoord moest gaan met intrekken tuchtklacht. Dit heb ik niet gedaan, dus het drama duurt voort. Nu zoek ik lotgenoten voor een collectieve tuchtklacht tegen [D] . Ik zak dat [D] dit spelletje indertijd ook bij u heeft uitgehaald. Ik weet niet of u de juiste persoon bent. Zou u mij hier eens over willen bellen of mailen?”XIII. Het Instagrambericht van 27 februari 2021 dat [eiser sub 1] aan [I] heeft gestuurd met de volgende inhoud:
“Geachte mevrouw [I] , mijn naam is [eiser sub 1] / vd firma [onderneming 1 (B.V.)] . Ik ben een collectieve tuchtklacht aan het inzetten tegen mr. [D] . Ik zag op internet dat uw vader ook met deze man te maken heeft gehad. Mocht uw vader iets te vertellen hebben dan hoor ik het graag”.XIV. De brief van 24 september 2021 van [eiser sub 1] c.s. aan de Kamer van Koophandel, afdeling fraude, waarin melding wordt gemaakt van misstanden vanwege de ondertekening van de jaarrekening van [gedaagde (B.V.)] 2019 door [D] namens [eiser sub 1] c.s. , de te late deponering van die jaarrekening en onjuistheden in de gedeponeerde jaarrekening;
XV. De aangifte die [eiser sub 1] bij de politie, eenheid Midden-Nederland heeft gedaan van het door [D] valselijk ondertekenen van de jaarrekening 2019 namens [eiser sub 1] c.s.
Voornoemde feiten zullen verkort worden aangeduid als ‘feit I’ en zo verder.
Het beroep door [gedaagde (B.V.)] op het gezag van gewijsde van de beschikking van de OK van 29 mei 2020.
“Bezien in relatie tot alle eerdere gebeurtenissen en de aanhoudend zeer gespannen situatie tussen de broers [eiser sub 1 (voornaam)] en [A] is de Ondernemingskamer van oordeel dat het WhatsApp-bericht van [eiser sub 1] aan [A] van 12 april 2020 (ook) jegens [A] dreigende taal bevat. In die context is het bepaald voorstelbaar dat door een dergelijk bericht, dat in ruwe taal is opgesteld (“opgedonderd zijn”, “opvreters” waar het [B] , [onderneming 5] en [D] betreft), [A] aan het twijfelen wordt gebracht om zijn bod op de onderneming gestand te doen. Ook het aankondigen van een onderzoek kan dat tot gevolg hebben, omdat het binnen deze context niet zozeer gaat om het aankondigen van een legitiem onderzoek maar, gezien ook de toevoeging “ik kom achter jullie aan en laat het uitzoeken tot de laatste cent”, als een aankondiging aan (onder andere) [A] om het hem als mogelijk toekomstig eigenaar zo lastig mogelijk te maken. Dat kan de verkoop frustreren of bemoeilijken. Dat [eiser sub 1] dit WhatsApp-bericht “van broer tot broer” heeft geschreven maakt dat niet anders. Daarnaast bevat dit WhatsApp-bericht uitingen die als bedreigend of lasterlijk jegens [D] kunnen worden aangemerkt, zoals de zinsnede “ik kom achter jullie aan en laat het uitzoeken tot de laatste cent” die, gezien de meervoudsvorm “jullie”, kennelijk ook aan [D] is gericht. [D] stelt zich daarom op goede gronden op het standpunt dat [eiser sub 1] c.s. met dit bericht tweemaal een bepaling in de Beschikking hebben overtreden zodat twee afzonderlijke dwangsommen zijn verbeurd. Daarmee is het betoog van [eiser sub 1] c.s. dat met één handeling (waarbij één WhatsApp-bericht kennelijk één handeling is) niet twee dwangsommen verbeurd kunnen zijn verworpen: dat miskent immers dat een bericht (zoals het onderhavige) verschillende onderwerpen kan aansnijden en tot verschillende personen kan zijn gericht, waardoor verschillende verboden kunnen zijn overtreden.”
“ [eiser sub 1] c.s. betogen dat [E] hier uit eigen naam handelt, in haar hoedanigheid van schuldeiser van de vennootschap. [E] is echter geen schuldeiser van [gedaagde (B.V.)] ; zij heeft een aanzienlijk bedrag geleend aan [onderneming 4 (B.V.)] en [eiser sub 1] heeft dit bedrag doorgeleend aan [gedaagde (B.V.)] (zie r.o. 3.1 van de Beschikking). [E] heeft dus geen eigen belang als schuldeiser om zich tot [gedaagde (B.V.)] en haar functionarissen of adviseurs te wenden. Uit de onderwerpen die [E] in het WhatsApp-bericht aansnijdt valt ook geen pretentie tot een positie als schuldeiser af te leiden. Zij stelt daarin integendeel vragen rondom de verkoop te hebben - en somt al die vragen ook op - die zij als “onze” vragen betitelt, hetgeen bezwaarlijk anders dan als handelen voor of namens [eiser sub 1] kan worden opgevat. Uit de bijzondere wijze waarop zij al hun vragen formuleert, volgens haar om niet van [D] het verwijt van bemoeienis met de verkoop te krijgen, volgt dat door [E] , handelend voor [eiser sub 1] , een opzichtige en vergeefse poging is gedaan om formeel buiten de werkingssfeer van de Beschikking te blijven. Het effect van het WhatsApp-bericht op [F] , die [D] direct lieten weten dat hij het bericht uitermate vervelend vond, is immers geweest dat [onderneming 5] zich mede naar aanleiding van dit bericht heeft afgevraagd of de advisering rondom de verkoop wel moest worden gecontinueerd, hetgeen de verkoop kan bemoeilijken. Of het WhatsApp-bericht ook lasterlijk is jegens [D] kan vooralsnog in het midden blijven.”
“De Ondernemingskamer is van oordeel dat de e-mail redelijkerwijs niet anders kan worden begrepen dan als mede geschreven namens [eiser sub 1] c.s. Reeds het consequente gebruik van de woorden “we/wij” en “onze” duidt daarop. Het overgrote deel van de vragen en opmerkingen heeft verder louter betrekking op [eiser sub 1] c.s. en hun positie. Van [D] kon niet verlangd worden dat hij verifieerde of [E] in deze e-mail wel namens [eiser sub 1] c.s. handelde, temeer nu [D] sedert zijn benoeming geregeld met reacties van [E] namens [eiser sub 1] c.s. is geconfronteerd. Uit het verweer van [eiser sub 1] c.s. kan ook niet worden opgemaakt dat hetgeen [E] schreef niet overeenstemt met de opvattingen van [eiser sub 1] c.s. en dat zij van de e-mail ook niet op de hoogte waren. Ter zitting heeft [eiser sub 1] nog naar voren gebracht dat hij [E] niet kan afremmen wanneer zij in de pen klimt, maar als dat zo is valt niet in te zien wat hem ervan heeft weerhouden [D] schriftelijk te berichten dat hij zich van de uitlatingen van [E] distantieert. Het in de e-mail stellen van de vraag aan [D] wat de reden is “waarom Dhr. [eiser sub 1] niet mee mag bieden op zijn eigen bedrijf” en de opmerking dat [D] de wettelijke regels overtreedt door hen uit te sluiten van verkoop, kan naar het oordeel van de Ondernemingskamer dan ook worden opgevat als handelen door [eiser sub 1] c.s. via [E] in strijd met de op [eiser sub 1] c.s. rustende verplichting, te gehengen en gedogen dat zij zijn uitgesloten van het verkooptraject (Beschikking onder b). Daarnaast bevat de e-mail taal die jegens [D] als bedreigend of lasterlijk kan worden gekwalificeerd, onder meer door te suggereren dat hij de regels overtreedt en een strafbaar feit pleegt als hij de onderneming verkoopt voor een lager bedrag dan “wij” (kennelijk: [E] en [eiser sub 1] ) hebben berekend en dat de “normale” rechters zich wel over zijn gedrag zullen buigen. Dat is in strijd met de in de Beschikking onder d opgenomen verplichting zich te onthouden van elke uitlating of gedraging die kan worden aangemerkt als bedreigend of lasterlijk jegens [D] . Ook hier hebben [eiser sub 1] c.s. dwangsommen verbeurd.”
“Het mogelijk zonder overleg deponeren van dergelijke goederen op het terrein van [gedaagde (B.V.)] (nadat deze al jaren kennelijk zonder bezwaar op het terrein van [eiser sub 1] waren opgeslagen), welke mededeling in de e-mail van [eiser sub 1] ligt besloten, heeft [D] begrijpelijkerwijs opgevat als een aankondiging van mogelijk “dumpen”. Weliswaar staat in de mail dat de goederen naar [gedaagde (B.V.)] gebracht zullen worden “indien geen reactie”, gelet op de gespannen verhoudingen heeft [D] kennelijk ingeschat dat niet viel uit te sluiten dat [eiser sub 1] die reactie niet zou afwachten. Dat [D] het risico op een plotselinge aanwezigheid op het bedrijfsterrein van (kennelijk) een behoorlijke hoeveelheid (deels gevaarlijke) stoffen als potentieel storend voor het biedingsproces beschouwt is begrijpelijk. De Ondernemingskamer acht daarom alleszins aannemelijk dat [eiser sub 1] c.s. ook met deze e-mail in strijd hebben gehandeld met de Beschikking en een dwangsom hebben verbeurd.”
“
Hoe dan ook blijkt uit de toelichting van [eiser sub 1] ter zitting dat hij het tijdstip van het indienen van de klachten bij uitstek als strategisch instrument ter realisering van zijn eigen doelen met betrekking tot het verkoopproces heeft ingezet. De Ondernemingskamer is van oordeel dat gezien die toelichting het tijdstip van indienen van de tuchtklachten, in de cruciale laatste fase van het verkooptraject, bezwaarlijk anders beschouwd kan worden dan als een poging om het verkoopproces te bemoeilijken, zodat daardoor dwangsommen zijn verbeurd. Daarbij acht de Ondernemingskamer minder van belang of de betrokken adviseurs zich door de tuchtklachten in gelijke mate belemmerd voelden om hun werkzaamheden met betrekking tot de verkoop voort te zetten. In elk geval vormde het voor [onderneming 5] een additionele reden om zich daarop te beraden. Dat van de dreiging van een tuchtzaak, ook (en misschien wel temeer) bij een ongemotiveerde tuchtklacht, een frustrerende werking op het verkoopproces kan uitgaan acht de Ondernemingskamer ten slotte aannemelijk, al was het maar door de vijandige toon die daardoor wordt gezet, waardoor de complexiteit van de transactie kan toenemen, en door de focus die de betrokkenen ook op de eventuele tuchtzaak zullen moeten richten, hetgeen hun tijd en aandacht voor de transactie zelf in de weg staat. Ook hier is de Ondernemingskamer van oordeel dat is gehandeld in strijd met de Beschikking en dat dwangsommen zijn verbeurd.”
“Voor de vraag of aanleiding bestaat tot verduidelijking van het dictum van de Beschikking en versterking van de verboden door lijfsdwang dan wel verhoging van de in de Beschikking opgelegde dwangsommen is van belang vast te stellen of de thans geldende verboden onvoldoende effect sorteren. Dat is klaarblijkelijk het geval indien aannemelijk is dat sedert de Beschikking is gehandeld in strijd met het bepaalde onder a tot en met d in de Beschikking, zodat dwangsommen zijn verbeurd. De Ondernemingskamer zal daarom een aantal handelingen van of namens [eiser sub 1] c.s. beoordelen. Gelet op de aard van de verzoeken bestaat er thans geen aanleiding om ten aanzien van alle door [D] als een overtreding aangemerkte handelingen te beoordelen of daardoor dwangsommen zijn verbeurd.”Uit deze overweging volgt dat de OK ter beoordeling van het verzoek van [gedaagde (B.V.)] tot aanscherping van de geboden en tot verhoging van de dwangsom, heeft beoordeeld of het aannemelijk is dat [eiser sub 1] c.s. de hem bij beschikking van 18 maart 2020 opgelegde verboden overtreden heeft en of daardoor dwangsommen zijn verbeurd. Deze duidelijke strekking van de beoordeling van de OK in het kader van de door haar te treffen onmiddellijke voorzieningen, brengt met zich dat de OK het verbeuren van dwangsommen als dwangsomrechter en niet als executierechter heeft beoordeeld. Daaraan doet niet af dat [eiser sub 1] c.s. bij wijze van tegenverzoek de OK heeft verzocht vast te stellen dat door hem geen dwangsommen zijn verbeurd. Reeds hieruit vloeit voort dat de beslissingen van de OK geen gezag van gewijsde hebben in het kader van de huidige procedure waarin de rechtbank als executierechter heeft te oordelen of de dwangsommen verbeurd zijn. De rechtbank wijst het beroep van [gedaagde (B.V.)] op het gezag van gewijsde om deze reden af.
[eiseres sub 2 (B.V.)] en [eiser sub 1] , al dan niet handelend via [onderneming 4 (B.V.)] en/of [E] .De hoedanigheden waarin [E] betrokken is bij het geschil tussen [gedaagde (B.V.)] en [eiser sub 1] c.s. blijkt uit hetgeen de OK in rov. 3.1 van de beschikking van 18 maart 2020 heeft overwogen ter beoordeling van het verzoek van [E] haar als belanghebbende aan te merken. De hoedanigheden waarin zij zich presenteerde zijn: leninggever van [onderneming 4 (B.V.)] die op haar beurt dat geleende bedrag (in rekening courant) doorgeleend heeft aan [gedaagde (B.V.)] , rechthebbende op het merk [merk 1] en vriendin en/of adviseur van [eiser sub 1] .
via [E]handelen van [eiser sub 1] c.s. Die bedoeling zal door uitleg van de beschikking van 18 maart 2020 bepaald moeten worden. In rov. 3.31 van die beschikking heeft de OK overwogen dat de verzoeken van [gedaagde (B.V.)] betreffende de geboden ertoe strekken “
te bewerkstelligen dat de noodzakelijke verkoop kan plaatsvinden zonder dat [eiser sub 1] c.s. dit proces (verder) verstoren”. Met [eiser sub 1] c.s. worden in die beschikking [eiser sub 1] en [eiseres sub 2 (B.V.)] aangeduid. [eiser sub 1] c.s. heeft gesteld dat voor de beoordeling of een dwangsom is verbeurd, steeds beoordeeld moet worden of er sprake is van een feitelijke handeling van [eiser sub 1] c.s. [gedaagde (B.V.)] heeft met een beroep op het onderzoeksrapport van mr. [H] er op gewezen dat [E] e-mails voor [eiser sub 1] heeft geschreven en dat hij ook zijn berichten met haar heeft afgestemd.
“door [E] , handelend voor [eiser sub 1] , een opzichtige poging is gedaan om formeel buiten de werkingssfeer van de beschikking te blijven” dan laat dat onverlet dat daarmee niet aan de criteria als weergegeven in 4.10 is voldaan. Feit VII heeft wel als een gedraging van [eiser sub 1] te gelden. Ten eerste omdat [E] zich tijdens de procedure bij de OK, en dus ook tegenover [D] als daarbij betrokken persoon, onder meer als adviseur van [eiser sub 1] heeft gepresenteerd. Ten tweede omdat uit de brief onmiskenbaar blijkt dat [E] daarmee opkomt voor de belangen van [eiser sub 1] . Feit VII betreft dus onmiskenbaar een gedraging van [E] als adviseur van [eiser sub 1] . Feit VIII heeft betrekking op e-mailberichten van [E] aan [A] . Juist vanwege de meer dan zakelijke relatie tussen [E] en [eiser sub 1] kunnen deze berichten aan [A] redelijkerwijs niet opgevat worden als berichten van haar als adviseur van [eiser sub 1] maar dienen die beschouwd te worden in de context van wat mr. [H] in nr. 41 van zijn rapport heeft beschreven:
“In 2014 kregen beide broers een (nieuwe) relatie (die al dan niet affectief was). [eiser sub 1] met [E] en [A] met zijn huidige vriending. Hier ligt uiteindelijk de basis van de (verdere) verslechtering van de persoonlijke relatie tussen de broers die in de Onderzoeksperiode tot een climax komt”.Vanwege deze ook voor [A] duidelijke relationele context gaat het te ver de e-mailberichten van [E] aan [A] als gedragingen van [eiser sub 1] te beschouwen.
“Graag zouden we ook de reden willen weten waarom Dhr. [eiser sub 1] niet mee mag bieden op zijn eigen bedrijf. (…) Door dhr. [eiser sub 1] uit sluiten van koop, overtreed u de wettelijke regels. Graag dus de werkelijke reden waarop deze uitsluiting is gebaseerd. (…) Wettelijk mag u dhr. [eiser sub 1] zijn bedrijf/bezit niet afpakken. U zegt; ik verkoop, dus dat is geen afpakken. Wij hebben a.d.h.v. de cijfers de verkoop opbrengst berekend, mocht u daar niet ongeveer op uit komen dan is het afpakken bezit en bent u strafbaar bezig”.Ten tweede is het jegens [D] lasterlijk en/of bedreigend om te schrijven:
“U weet dat wij, naast gesprekken met (strafrecht) advocaten, inmiddels ook de politie (voor o.a. diefstal (nu alleen nog van [A (voornaam)] )/smaad/laster) bij deze zaak hebben betrokken. (…) dan is het afpakken bezit en bent u strafbaar bezig”.Door feit VII is mitsdien twee keer een dwangsom van € 25.000 verbeurd.
[gedaagde (B.V.)] stelt dat met het WhatsAppbericht van 12 april 2020 twee keer een dwangsom is verbeurd. Eén keer vanwege het intimideren van [A] . Dat acht [D] in strijd met het gebod aan [eiser sub 1] c.s. zich te onthouden van alle handelingen die de verkoop kunnen frustreren of bemoeilijken. En een tweede keer vanwege het bedreigen van [D] , [B] en ‘ [onderneming 5] / [G (voornaam)] ’ ( [G] ). [eiser sub 1] c.s. heeft dit bestreden en betoogd dat zijn ongenoegen betrekking heeft op het verleden, dat [A] door dat ongenoegen op geen enkele wijze er van weerhouden is de onderneming te kopen en dat van een bedreiging van [D] , [B] en [G] van [onderneming 5] geen sprake is omdat het bericht niet tot hen is gericht. Voor de beoordeling of het WhatsAppbericht van 12 april 2020 in strijd is met het gebod aan [eiser sub 1] c.s. zich te onthouden van handelingen die de verkoop kunnen frustreren of bemoeilijken, acht de rechtbank, anders dan de OK, niet voldoende dat het bepaald voorstelbaar is dat [A] aan het twijfelen is gebracht zijn bod op de onderneming gestand te doen. Deze uitingen van [eiser sub 1] c.s. dienen begrepen te worden in de context van de reeds jaren bestaande broedertwist. Die context brengt met zich dat het niet zonder meer voorstelbaar is dat [A] door het WhatsAppbericht daadwerkelijk aan het twijfelen is gebracht of hij zijn bod gestand zou doen. Omdat [gedaagde (B.V.)] geen feiten heeft gesteld waaruit blijkt dat [A (voornaam)] als gevolg van het bericht daadwerkelijk aan het twijfelen is gebracht over het gestand doen van zijn bod, is van een overtreding van het gebod onder a. van de beschikking van de OK van 18 maart 2020 geen sprake. Van een overtreding van het gebod onder d. is wel sprake. Het is lasterlijk en bedreigend om (onder anderen) over [D] te schrijven:
[B] en de andere opvreters minstens 2 ton dan de ergste opvreter [onderneming 5] / [G (voornaam)] voor zeker 1 ton, etc…Ik kom achter jullie aan en laat het uitzoeken tot de laatste cent. Ik ga er vanuit dat [D] & Co 1 juli opgedonderd zijn!!Het bericht is weliswaar gericht aan [A] maar met de inhoud van het bericht richt [eiser sub 1] c.s. zich duidelijk ook tot [D] . Dit betekent dat met feit II één keer een dwangsom van € 25.000 is verbeurd.
Voor de beoordeling van dit feit is van belang dat de OK in rov. 3.32 van de beschikking van 18 maart 2020 overwogen heeft:
“Het in 1.7 sub e weergegeven verzoek (toevoeging door de rechtbank: dat is een verzoek van [gedaagde (B.V.)] aan de OK om [eiser sub 1] c.s. te gebieden zich te onthouden van het aantasten van de vrijwaring en garantie die hij op 13 november 2019 heeft ondertekend
) is niet toewijsbaar. [eiser sub 1] c.s. zijn onverkort gebonden aan hun toezeggingen tijdens de zittingen van 19 september 2019 en 5 november 2019 dat zij de OK-bestuurder niet aansprakelijk zullen stellen en zullen vrijwaren. Ook heeft de Ondernemingskamer reeds overwogen dat er niet gebleken is van een omstandigheid die afbreuk doet aan de rechtskracht van de op 13 november 2019 door [eiser sub 1] ondertekende vrijwaring en garantie. Een onmiddellijke voorziening die ertoe strekt [eiser sub 1] c.s. te verbieden een (onjuist) standpunt in te nemen over zijn gebondenheid aan zijn toezeggingen ter zitting en aan de vrijwaring en garantie, gaat echter te ver. De in 1.7 sub g genoemde voorziening is daarom ook niet toewijsbaar.”Uit deze overweging blijkt dat de OK [eiser sub 1] c.s. niet heeft willen verbieden een onjuist standpunt in te nemen over zijn gebondenheid aan de vrijwaring en de garantie. Hieruit vloeit reeds voort dat de geboden die de OK wel in de beschikking van 18 maart 2020 aan [eiser sub 1] c.s. heeft opgelegd redelijkerwijs niet aldus kunnen worden uitgelegd dat die de advocaat van [eiser sub 1] c.s. beletten een (onjuist) standpunt in te nemen over de gebondenheid van [eiser sub 1] c.s. aan de vrijwaring en garantie. Met feit IV is dus geen dwangsom verbeurd.
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden welke “gefingeerde huurnota van € 92.700” van [onderneming 6] namens [eiser sub 1] c.s., [gedaagde (B.V.)] bedoeld heeft ten grondslag te leggen aan haar stelling dat onder meer met die nota een dwangsom zou zijn verbeurd. Kennelijk heeft die nota betrekking op de spullen die bij [eiser sub 1] c.s. lagen opgeslagen en waarvan [eiser sub 1] c.s. stelt dat die aan [gedaagde (B.V.)] toebehoren. De verzending van die nota is, zo blijkt uit de uitleg van [eiser sub 1] c.s. die op zichzelf door [gedaagde (B.V.)] niet voldoende weersproken is, niet los te zien van een geschil tussen [E] en [gedaagde (B.V.)] over wasmachines van [E] die waren opgeslagen op het bedrijfsterrein van [gedaagde (B.V.)] . Toen afgifte van die machines door [gedaagde (B.V.)] aan [E] problematisch bleek, heeft [gedaagde (B.V.)] , kennelijk op basis van informatie van [A] , op enig moment voor de opslag een huursom van € 10.357,60 voor de periode van 18 mei 2018 tot en met 17 mei 2020 aan [eiser sub 1] en [E] in rekening gebracht. Die actie van [gedaagde (B.V.)] heeft verdere escalatie tot gevolg gehad die aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. leidde tot het opstellen van huurfacturen voor bij hem opgeslagen goederen van [gedaagde (B.V.)] . Het ging in beide gevallen in die zin om gefingeerde facturen dat aan de verschuldigdheid daarvan geen wederzijdse overeenkomsten ten grondslag lagen. Wat er verder over de juistheid of onjuistheid van door [eiser sub 1] c.s. ingestelde overige vorderingen ook te zeggen valt, het gaat te ver om het gebod de verkoop niet te frustreren of te bemoeilijken zo uit te leggen dat het [eiser sub 1] c.s. onder deze omstandigheden niet zou zijn toegestaan om zijn inziens door [gedaagde (B.V.)] verschuldigde bedragen aan [gedaagde (B.V.)] te factureren. Gelet op deze omstandigheden is met feit IX geen dwangsom verbeurd..
Uit de brief van 18 mei 2020 van [D] aan [eiser sub 1] c.s. blijkt waarom [D] het
e-mailbericht van 9 mei 2020 van [eiser sub 1] in strijd acht met het gebod aan [eiser sub 1] c.s. de verkoop niet te frustreren en/of belemmeren. [D] vat dat bericht op als een
“dreigement om chemicaliën en asbestplaten en overige rommel die geen eigendom is van [gedaagde (B.V.)] tegen mijn wil te laten dumpen op het terrein van [gedaagde (B.V.)] ”en
“natuurlijk wil een koper niet met deze combinatie van ellende geconfronteerd worden”.[eiser sub 1] c.s. heeft er gemotiveerd - en door [gedaagde (B.V.)] niet verder betwist - op gewezen dat in rechte is vastgesteld dat de spullen, waaronder de asbestplaten, in eigendom toebehoren aan [gedaagde (B.V.)] . Het is dus niet onjuist geweest dat [eiser sub 1] c.s. [D] wees op de bij hem opgeslagen spullen toen [D] in zijn brief van 9 mei 2020 [eiser sub 1] c.s. vroeg of er nog goederen van belang waren voor de activa van [gedaagde (B.V.)] . Omdat de spullen kennelijk aan [gedaagde (B.V.)] toebehoorden, zou de koper van de activa van [gedaagde (B.V.)] daar hoe dan ook mee geconfronteerd worden. In het kader van die aanstaande verkoop was het ook niet onbegrijpelijk dat [eiser sub 1] c.s. van die spullen af wilde. Tegen deze achtergrond bezien is in de op zichzelf onhandige zin: “
Bij geen antwoord, zal ik die laten vervoeren naar de [gedaagde (B.V.)] en de kosten doorberekenen naar u”geen dreigement te lezen met een inhoud zoals [D] die beschreven heeft en aan het verbeuren van een dwangsom ten grondslag heeft gelegd. Immers [eiser sub 1] c.s. vraagt een reactie, de spullen zijn van [gedaagde (B.V.)] en van dumpen spreekt [eiser sub 1] c.s. niet. Met feit X is geen dwangsom verbeurd.
Dit betreft de tuchtklachten die [eiser sub 1] c.s. heeft ingediend tegen [D] en [B] bij de Orde van advocaten en tegen (de betrokkenen aan de zijde van) [onderneming 5] bij de Klachtencommissie NBA. De OK heeft (zie nr. 4.4.5) geoordeeld dat het indienen van de klachten bezwaarlijk anders kan worden gezien dan als een poging het verkoopproces te bemoeilijken. De rechtbank acht daarvan ook sprake en neemt het oordeel van de OK op dit punt over. Door het indienen van die klachten is twee keer de dwangsom verbeurd, te weten vanwege de klachten jegens [D] en [onderneming 5] omdat zij op dat moment bij het verkooptraject betrokken waren. Dat gold niet voor [B] omdat zij reeds in de beschikking van 12 november 2019 door de OK ontheven is van haar taak als tijdelijk bestuurder. Met feit XI zijn twee dwangsommen van € 25.000 verbeurd.
De rechtbank stelt voorop dat het gebod onder d. dat de OK bij beschikking van 18 maart 2020 aan [eiser sub 1] c.s. heeft opgelegd, zijn werking heeft behouden na de verkoop van de activa van [gedaagde (B.V.)] . In zijn brief van 22 augustus 2021 heeft [D] [eiser sub 1] c.s. geschreven dat hij beide berichten van [eiser sub 1] in strijd acht met voornoemd gebod omdat beide berichten onjuist en voor hem beschadigend zijn. Het vragen van steun voor een collectieve tuchtklacht acht [D] bedreigend en lasterlijk jegens hem. Hij is evenwel bereid de twee dwangsommen niet in te vorderen indien [eiser sub 1] c.s. zich verder zal onthouden van het overtreden van voornoemd gebod. [eiser sub 1] c.s. stelt dat het hem niet verboden is lotgenoten te zoeken en ervaringen met [D] te delen, ook niet met het oog op het indienen van een gezamenlijke klacht, en dat de inhoud van de berichten niet onwaar is.
“Zou je dat chantage mogen noemen?”en dat de inhoud van dat bericht betrekking heeft op het handelen van [D] als curator. De laatste zinnen van het bericht luiden:
“En zou je die handelwijze van de curator als chantage mogen betitelen? Wij denken dat dat een heel adequate beschrijving is van wat [D] aan het doen is”.Het is naar aanleiding van dit bericht dat [eiser sub 1] een persoon via de website van [.....] heeft benaderd met zijn e-mail van 10 februari 2022. Tegen deze achtergrond gaat het te ver het gebod zo uit te leggen dat het [eiser sub 1] niet vrij zou staan met [.....] contact te leggen over zijn ervaringen met [D] ten behoeve van een collectieve tuchtklacht. Evenzeer gaat het te ver dat het [eiser sub 1] niet vrij zou staan met dat doel contact te leggen met [I] . Dat zou hem immers monddood maken en verhinderen gebruik te maken van zijn recht om, eventueel met derden, een klacht in te dienen bij een daarvoor in aanmerking komend college. Het gaat evenzeer te ver dat het [eiser sub 1] niet vrij zou staan zijn kritiek met derden die zich reeds in het openbaar kritisch hebben uitgelaten over [D] , te delen en te verwoorden met
“Deze man heeft mij volledig uitgekleed”en
“Ik zag dat [D] dit spelletje indertijd ook bij u heeft uitgehaald”.
Met de feiten XII en XIII zijn geen dwangsommen verbeurd.
[eiser sub 1] c.s. heeft op 24 september 2021 aan de afdeling fraude van de Kamer van Koophandel een brief gestuurd waarin hij melding maakt van ‘misstanden’ bij de inhoud (de gedeponeerde jaarrekening wijkt op 77 punten af van de goedgekeurde jaarrekening), ondertekening (bij de digitale handtekening van [D] staat onder meer dat [D] bestuurder is van [eiseres sub 2 (B.V.)] ) en (de te late) deponering van de jaarrekening 2019 van [gedaagde (B.V.)] . [eiser sub 1] c.s. heeft gesteld dat hij over deze feiten telefonisch contact met de Kamer van Koophandel heeft gehad en dat men hem geadviseerd heeft die als misstanden te melden bij de afdeling fraude en tevens daarvan aangifte te doen bij de politie. [D] heeft bij brief van 16 februari 2022 aan [eiser sub 1] c.s. aangezegd dat hij het gebod zich te onthouden van elke uitlating of gedraging die kan worden aangemerkt als bedriegend of lasterlijk jegens [D] , door de melding aan de afdeling fraude van de kamer van Koophandel en door het doen van aangifte heeft overtreden.
- [onderneming 5] voor de deponering van de jaarrekening 2019 van [gedaagde (B.V.)] heeft gezorgd en daarvoor een model heeft gebruikt waarin onder het kopje
“Ondertekening van de jaarrekening”en het subkopje
“Bestuurder, commissaris- en vertegenwoordigernamen [D] ”[eiseres sub 2 (B.V.)] stond vermeld. Die vermelding is een gevolg van onoplettendheid en in zoverre onjuist dat [eiseres sub 2 (B.V.)] daar niet vermeld had mogen worden.
- de jaarrekening 2019 niet binnen de wettelijke termijn van 8 dagen is gedeponeerd;
- de 77 verschillen worden verklaard doordat [eiser sub 1] c.s. twee verschillende jaarrekeningen, te weten de goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening en de gedeponeerde jaarrekening van [gedaagde (B.V.)] met elkaar vergeleken heeft.
[eiser sub 1] c.s. heeft bij e-mail van 4 oktober 2021 (onder anderen) [D] op de hoogte gesteld van zijn kritiek en van zijn melding aan de afdeling fraude van de Kamer van Koophandel. Daarop heeft [D] bij brief van 5 oktober 2021 aan [eiser sub 1] c.s. gereageerd, waarin [D] erkent dat de vermelding van [eiseres sub 2 (B.V.)] onder voornoemd kopje en subkopje verwarrend is en dat [onderneming 5] de jaarrekening 2019 niet binnen de wettelijke voorgeschreven termijn heeft gedeponeerd. Tevens heeft [D] een verklaring gegeven van de door [eiser sub 1] c.s. geconstateerde verschillen. De brief sluit [D] met het oog op de aanstaande aandeelhoudersvergadering van [gedaagde (B.V.)] af met
“Wat mij betreft is dit punt hiermee afgedaan”.
Het beroep op verrekening door [eiser sub 1] c.s.
.Dit betekent dat het verbod in die zin toewijsbaar is.
5.De beslissing
- de door de OK bij beschikking van 18 maart 2020 opgelegde dwangsommen vanwege de feiten II, VII, XI en XV, de proceskostenveroordeling inclusief de betekenings-, beslag en (overige) executiekosten;
- de door de OK bij beschikking van 29 mei 2020 opgelegde dwangsommen vanwege de feiten II, VII, XI en XV, de proceskostenveroordeling inclusief de betekenings-, beslag en (overige) executiekosten;
- de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 12 november 2020 uitgesproken proceskostenveroordeling inclusief de betekenings-, beslag en (overige) executiekosten;
5.6. bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;