ECLI:NL:RBMNE:2022:992

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
534961 / HA RK 22-40
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris wegens vermeende vooringenomenheid in strafzaak

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. J.W. Veenendaal, de behandelend rechter-commissaris in een strafzaak tegen verzoeker, die verdacht wordt van verkrachting en ontucht met misbruik van gezag. Het wrakingsverzoek werd ingediend door de advocaat van verzoeker, mr. M. van der Steeg, op 16 februari 2022, acht dagen na het getuigenverhoor van de levenspartner van verzoeker, waarin de rechter vragen stelde die verzoeker als partijdig beschouwde. Verzoeker stelde dat de rechter door zijn opmerkingen tijdens het verhoor de schijn van vooringenomenheid had gewekt, wat volgens hem de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat het wrakingsverzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat mr. Van der Steeg al tijdens het getuigenverhoor op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen. Er waren geen bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop tussen het verhoor en de indiening van het verzoek rechtvaardigden. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn wrakingsverzoek, en dat de procedure in de hoofdzaak moest worden voortgezet.

De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer van de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 534961 / HA RK 22-40
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 15 maart 2022
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
verder te noemen verzoeker,
advocaat mr. M. van der Steeg in Deventer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief van mr. Van der Steeg namens verzoeker van 16 februari 2022 met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. J.W. Veenendaal met als bijlage het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] op 8 februari 2022;
  • de schriftelijke reactie van mr. J.W. Veenendaal van 24 februari 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 maart 2022 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van der Steeg. De rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

De hoofdzaak
2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.W. Veenendaal als behandelend rechter-commissaris (verder: de rechter), in de zaak met het parketnummer 16/094627-21. In deze zaak wordt verzoeker onder meer verdacht van verkrachting dan wel ontucht met misbruik van gezag op 29 augustus 2019. Verzoeker ontkent de feiten en heeft op zijn beurt aangifte gedaan van aanranding door degene die aangifte tegen hem heeft gedaan. De rechter heeft in deze zaak [getuige] , de levenspartner van verzoeker, als getuige gehoord op 8 februari 2022.
Grondslag wrakingsverzoek
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Bij het verhoor is de getuige bevraagd over het moment dat verzoeker thuis kwam van zijn werk op 29 augustus 2019. De getuige heeft eerst vragen beantwoord van de advocaat van verzoeker en daarna heeft zij vragen van de officier van justitie beantwoord. Vervolgens heeft de rechter nadere vragen gesteld over de emotie van verzoeker bij thuiskomst op 29 augustus 2019. Na het antwoord van de getuige heeft de rechter gezegd:
‘Ik vind zo’n reactie meer passend bij iemand die zelf een scheve schaats heeft gereden en totaal in paniek bij zijn vrouw thuiskomst en die zijn wereld ziet instorten. Zo’n reactie zou dan passender zijn bij het scenario dat [A] heeft geschetst.’. Verzoeker is van mening dat vanwege de hierboven geciteerde uitspraak van de rechter gerede twijfel kan rijzen ten aanzien van de onpartijdigheid en objectiviteit van de rechter. De rechter heeft de uitspraak gedaan in een concluderende zin, als zijnde een (voorlopig) oordeel. Uit deze uitspraak maakt verzoeker op dat de rechter niet onbevangen en onbevooroordeeld staat tegenover de feiten. Deze uitspraak geeft, in samenhang met de bevraging van de getuige door de rechter daaraan voorafgaand, grond voor de conclusie dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Verzoeker twijfelt eraan of de verdediging in het vervolg van de verhoren de ruimte wordt gegund om aangeefster kritisch te bevragen, nu de rechter kennelijk al een belangrijke conclusie heeft getrokken.
Schriftelijke reactie rechter
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich primair op het standpunt dat het wrakingsverzoek niet is gedaan zodra de feiten of omstandigheden, waardoor volgens verzoeker de onpartijdigheid van de rechter schade zou kunnen lijden, aan verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker is daarom (kennelijk) niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek. Subsidiair heeft de rechter zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond is. De bewuste passage (op zichzelf beschouwd en in context) getuigt op geen enkele wijze van vooringenomenheid.

3.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

Beoordelingskader ontvankelijkheid wrakingsverzoek
3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 513 lid 1 Sv wordt het verzoek gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
Is verzoeker ontvankelijk in het wrakingsverzoek?
3.2.1.
De gronden die verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zien volledig op de gang van zaken tijdens het getuigenverhoor van [getuige] op 8 februari 2022. Bij dit verhoor was mr. Van der Steeg aanwezig. Zij was tijdens het verhoor dan ook al op de hoogte van de feiten en omstandigheden waarop het verzoek tot wraking steunt. Mr. Van der Steeg heeft het wrakingsverzoek vervolgens pas op 16 februari 2022 ingediend bij de rechtbank. Dat is acht dagen later. De wrakingskamer is van oordeel dat dit in beginsel te laat is, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de wrakingskamer in dit geval niet gebleken. Mr. Van der Steeg heeft toegelicht dat zij verbouwereerd was over de wijze waarop het verhoor verliep en niet direct kenbaar heeft gemaakt dat zij bezwaren had tegen de vraagstelling van de rechter. Zij heeft op een eerder moment tijdens het verhoor wel een opmerking gemaakt over de wijze waarop de officier van justitie vragen stelde aan de getuige die betrekking hadden op de huidskleur van verzoeker. Maar zij heeft geen opmerking gemaakt op een later moment tijdens het verhoor toen de rechter de voornoemde passage voorlegde aan de getuige en daarbij een vraag stelde.
3.2.2.
De wrakingskamer overweegt verder dat het na een getuigenverhoor bij een rechter-commissaris gebruikelijk is dat alle deelnemers op de vervolgens gang wachten, zodat de rechter-commissaris en de griffier de getypte tekst van het verhoor kunnen nalopen. Dit heeft volgens de rechter bij dit verhoor ongeveer 45 minuten geduurd. Terwijl mr. Van der Steeg op de gang wachtte, heeft zij de gelegenheid gehad om een en ander te overdenken en te overleggen met verzoeker of zij de rechter zou wraken, of dat zij een opmerking of bezwaar zou maken bij de rechter wijzend op de passage in het verhoor.
3.2.3.
Vervolgens zijn de deelnemers de verhoorruimte weer binnengekomen en heeft de griffier de tekst van het verhoor integraal voorgelezen aan de getuige, in het bijzijn van de officier van justitie en de advocaat van de verdachte. Ook bij het voorlezen van de tekst heeft mr. Van der Steeg de rechter niet laten weten hoe zij dacht over deze passage of bezwaar gemaakt hiertegen. Na voorlezing is de verklaring door de getuige akkoord bevonden en ondertekend.
3.2.4.
Mr. Van der Steeg heeft ook later op de dag bij het horen van een andere getuige in deze zaak bij de rechter niet kenbaar gemaakt dat zij moeite had met eerdergenoemde passage.
3.2.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dar mr. Van der Steeg tijdens het tijdens het verhoor van de getuige [getuige] op 8 februari 2022 bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd. Zowel tijdens als (kort) na dit gehoor zijn er aanwijsbare momenten geweest waarop zij haar wrakingsverzoek had kunnen indienen. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden op grond waarvan mr. Van der Steeg het wrakingsverzoek niet eerder dan op 16 februari 2022 kon indienen.
3.3.
Op de zitting van de wrakingskamer heeft mr. Van der Steeg nog naar voren gebracht dat zij in de dagen na het getuigenverhoor graag met een collega wilde overleggen voor een second-opinion of zij een wrakingsverzoek zou indienen en dat daar wat tijd overheen is gegaan. Ook dit levert geen bijzondere omstandigheid op, die het verstreken tijdsverloop tussen de dag van het verhoor en de datum van het indienen van het wrakingsverzoek rechtvaardigt.
Conclusie
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Strafrecht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/094627-21 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, en mr. J.G. Nicholson en mr. J.P. Killian als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.