Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1996 en bezit de Indiase nationaliteit. Op 18 april 2019 heeft eiseres een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend.
2. Verweerder heeft het verzoek van eiseres tot naturalisatie afgewezen omdat een ernstig vermoeden bestaat dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatiedienst is namelijk gebleken dat tegen eiseres een strafzaak openstaat bij het parket Officier van Justitie Midden-Nederland wegens verdenking van overtreding van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verweerder ziet geen bijzondere omstandigheden in het hetgeen dat door eiseres naar voren wordt gebracht om af te wijken van het beleid en haar verzoek in te willigen.
Bijzondere omstandigheden om van het beleid af te wijken
3. Eiseres voert aan dat zij zich niet kan verenigen met het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres wordt verdacht van het misdrijf en dat er een strafzaak tegen haar openstaat, maar uit de gedingstukken zou blijken dat mogelijk haar ex-werkgever het misdrijf heeft begaan. Hierbij wijst eiseres naar een - volgens eiseres - ongeadresseerde brief van Slachtofferhulp, die aan eiseres gericht zou kunnen zijn. Ook heeft verweerder bij het besluit geen rekening gehouden met de aard van het misdrijf, namelijk verticale fraude. Verder had verweerder ook rekening moeten houden met het feit dat eiseres niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Tenslotte wijst eiseres op de bijzondere omstandigheid dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in haar strafzaak op grond van de artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat verweerder dit niet heeft meegenomen in de besluitvorming.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN moet een verzoek om naturalisatie afgewezen worden wanneer sprake is van ernstig vermoedens dat de verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde.
6. Op grond van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding) is sprake van een dergelijke serieuze verdenking indien er een strafzaak vanwege een misdrijf tegen verzoeker openstaat.
7. Zoals eiseres heeft aangevoerd, is tussen partijen niet in geschil dat een dergelijke strafzaak tegen eiseres openstaat en dat derhalve het verzoek op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN afgewezen moet worden. Eiseres is echter van mening dat haar verzoek vanwege bijzondere omstandigheden in afwijking van het voorgaande toch moet worden toegewezen.
8. Op grond van de Handleiding is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek, dat op grond van het voorgaande moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd.Uit de Handleiding volgt verder dat het voor de eenduidigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en dat zeer grote terughoudendheid moet worden betracht. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag diegene volgens de Handleiding niet worden genaturaliseerd. In de Handleiding staat verder vermeld dat een bijzondere omstandigheid in het algemeen kan worden beschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht.
9. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het beleid, zoals neergelegd in de Handleiding, in beginsel als uitgangspunt mag dienen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde en dat dit beleid niet onaanvaardbaar of kennelijk onredelijk wordt geacht.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er in deze zaak geen sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat eiseres - ondanks het feit dat er tegen haar een strafzaak openstaat - toch genaturaliseerd zou moeten worden. Uit de Handleiding en uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat dat het feit dat verzoeker niet eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd en de omstandigheden rondom het strafbare feit geen bijzondere omstandigheden zijn om van het beleid af te wijken. Voor wat betreft de omstandigheden rondom het strafbare feit geldt dat deze ter beoordeling aan de strafrechter zijn. De brief van Slachtofferhulp waaruit zou blijken dat eiseres eventueel een slachtoffer van het misdrijf zou zijn, is niet in het dossier van de rechtbank aangetroffen. Ook de aard van het misdrijf is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid om van het beleid af te wijken. Ditzelfde geldt voor de door eiseres gestelde mogelijke termijnoverschrijding op grond van de artikel 6 EVRM in de strafzaak. Deze overschrijding is door eiseres niet onderbouwd en doet bovendien niet af aan de redenen waarom verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van ernstige vermoedens dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde. Voor zover eiseres bedoeld heeft ook een beroep te doen op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt dat de rechtbank ook in dat kader in de door eiseres gestelde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden ziet op grond waarvan verweerder haar verzoek had moeten toewijzen. De beroepsgrond slaagt niet.
Schending van de hoorplicht
11. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte van horen heeft afgezien. De rechtbank overweegt dat met toepassing van artikel 7:3 van de Awb - onder meer - van het horen kan worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Deze situatie doet zich hier voor. Op basis van het door eiseres ingediende bezwaarschrift kon verweerder in redelijkheid concluderen dat op voorhand duidelijk was dat er een ernstig vermoeden bestaat dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft het bezwaar daarom kennelijk ongegrond mogen verklaren. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
12. Het beroep is ongegrond. De rechtbank concludeert dat verweerder het verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.