ECLI:NL:RBMNE:2022:989

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/4632
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap wegens openstaande strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om naturalisatie door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, geboren in 1996 en van Indiase nationaliteit, had op 18 april 2019 een verzoek om naturalisatie ingediend. Dit verzoek werd afgewezen op basis van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat er een ernstig vermoeden bestond dat eiseres een gevaar voor de openbare orde vormde, gezien een openstaande strafzaak tegen haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Eiseres voerde aan dat haar ex-werkgever mogelijk verantwoordelijk was voor het misdrijf en dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in haar strafzaak, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om van het beleid af te wijken. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris het verzoek om naturalisatie terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

In het besluit van 31 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen.
In het besluit van 18 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1996 en bezit de Indiase nationaliteit. Op 18 april 2019 heeft eiseres een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het verzoek van eiseres tot naturalisatie afgewezen omdat een ernstig vermoeden bestaat dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatiedienst is namelijk gebleken dat tegen eiseres een strafzaak openstaat bij het parket Officier van Justitie Midden-Nederland wegens verdenking van overtreding van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verweerder ziet geen bijzondere omstandigheden in het hetgeen dat door eiseres naar voren wordt gebracht om af te wijken van het beleid en haar verzoek in te willigen.
Bijzondere omstandigheden om van het beleid af te wijken
3. Eiseres voert aan dat zij zich niet kan verenigen met het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres wordt verdacht van het misdrijf en dat er een strafzaak tegen haar openstaat, maar uit de gedingstukken zou blijken dat mogelijk haar ex-werkgever het misdrijf heeft begaan. Hierbij wijst eiseres naar een - volgens eiseres - ongeadresseerde brief van Slachtofferhulp, die aan eiseres gericht zou kunnen zijn. Ook heeft verweerder bij het besluit geen rekening gehouden met de aard van het misdrijf, namelijk verticale fraude. Verder had verweerder ook rekening moeten houden met het feit dat eiseres niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Tenslotte wijst eiseres op de bijzondere omstandigheid dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in haar strafzaak op grond van de artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat verweerder dit niet heeft meegenomen in de besluitvorming.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN moet een verzoek om naturalisatie afgewezen worden wanneer sprake is van ernstig vermoedens dat de verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde.
6. Op grond van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding) is sprake van een dergelijke serieuze verdenking indien er een strafzaak vanwege een misdrijf tegen verzoeker openstaat.
7. Zoals eiseres heeft aangevoerd, is tussen partijen niet in geschil dat een dergelijke strafzaak tegen eiseres openstaat en dat derhalve het verzoek op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN afgewezen moet worden. Eiseres is echter van mening dat haar verzoek vanwege bijzondere omstandigheden in afwijking van het voorgaande toch moet worden toegewezen.
8. Op grond van de Handleiding is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek, dat op grond van het voorgaande moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. [1] Uit de Handleiding volgt verder dat het voor de eenduidigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en dat zeer grote terughoudendheid moet worden betracht. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag diegene volgens de Handleiding niet worden genaturaliseerd. In de Handleiding staat verder vermeld dat een bijzondere omstandigheid in het algemeen kan worden beschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht.
9. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het beleid, zoals neergelegd in de Handleiding, in beginsel als uitgangspunt mag dienen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde en dat dit beleid niet onaanvaardbaar of kennelijk onredelijk wordt geacht. [2]
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er in deze zaak geen sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat eiseres - ondanks het feit dat er tegen haar een strafzaak openstaat - toch genaturaliseerd zou moeten worden. Uit de Handleiding en uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat dat het feit dat verzoeker niet eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd en de omstandigheden rondom het strafbare feit geen bijzondere omstandigheden zijn om van het beleid af te wijken. Voor wat betreft de omstandigheden rondom het strafbare feit geldt dat deze ter beoordeling aan de strafrechter zijn. De brief van Slachtofferhulp waaruit zou blijken dat eiseres eventueel een slachtoffer van het misdrijf zou zijn, is niet in het dossier van de rechtbank aangetroffen. Ook de aard van het misdrijf is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid om van het beleid af te wijken. Ditzelfde geldt voor de door eiseres gestelde mogelijke termijnoverschrijding op grond van de artikel 6 EVRM in de strafzaak. Deze overschrijding is door eiseres niet onderbouwd en doet bovendien niet af aan de redenen waarom verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van ernstige vermoedens dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde. Voor zover eiseres bedoeld heeft ook een beroep te doen op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt dat de rechtbank ook in dat kader in de door eiseres gestelde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden ziet op grond waarvan verweerder haar verzoek had moeten toewijzen. De beroepsgrond slaagt niet.
Schending van de hoorplicht
11. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte van horen heeft afgezien. De rechtbank overweegt dat met toepassing van artikel 7:3 van de Awb - onder meer - van het horen kan worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Deze situatie doet zich hier voor. Op basis van het door eiseres ingediende bezwaarschrift kon verweerder in redelijkheid concluderen dat op voorhand duidelijk was dat er een ernstig vermoeden bestaat dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft het bezwaar daarom kennelijk ongegrond mogen verklaren. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. De rechtbank concludeert dat verweerder het verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 februari 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspaak.nl.

De rechter is niet in de

gelegenheid om de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Paragraaf 6 onder 9-1-a van de Handleiding.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2759.