ECLI:NL:RBMNE:2022:98

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
16.136450.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan gewapende overval op Kruidvat

Op 18 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan een gewapende overval op de Kruidvat in Vleuten op 11 maart 2021. De verdachte, geboren in 1999, bestuurde de vluchtauto tijdens de overval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van zijn mededaders en dat hij hen hielp door de auto te besturen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor een taakstraf, gezien de achtergrond van de verdachte, die hersenbeschadiging heeft opgelopen en cognitief beperkt is. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uur opgelegd, te vervangen door vier maanden hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank wees ook een vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.949,06, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.136450.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 januari 2022. Verdachte was op deze zitting aanwezig, waardoor sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. T. van Wanrooij en van de standpunten die verdachte en zijn advocaat mr. A.E.M.C. Koudijs naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij medeplichtig is aan een gewapende overval die op 11 maart 2021 is gepleegd op een [winkel] in Utrecht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De twee daders hebben bekend dat zij een gewapende overval hebben gepleegd. Zij zijn in oktober 2021 veroordeeld en hebben beiden verklaard dat verdachte de bestuurder was van de vluchtauto. Ook uit andere bewijsmiddelen volgt dat het verdachte moet zijn geweest die de vluchtauto bestuurde. De twee daders hebben beiden verklaard dat zij zich voorafgaand aan de overval hebben omgekleed in de auto van verdachte, waarbij messen uit een tas zijn gepakt en overhandigd. Verdachte heeft vervolgens in zijn auto op de twee daders gewacht en is, nadat zij kwamen aanrennen en waren ingestapt met een vuilniszak met rinkelende munten, vol gas weggereden. Verdachte moet dan ook hebben geweten dat hij behulpzaam was bij een gewapende overval.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte medeplichtig is aan de gewapende overval, maar niet door de vluchtauto te besturen. Verdachte heeft op dat punt openheid van zaken gegeven en ter terechtzitting verklaard dat hij onder bedreiging met een mes zijn auto ter beschikking heeft gesteld, dat hij weliswaar in de auto zat maar dat een zekere [naam] de auto heeft bestuurd. Deze verklaring van verdachte kan gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen niet zonder meer terzijde worden geschoven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
Plaats delict: [adres] Vleuten , gemeente Utrecht.
Op donderdag 11 maart 2021 om 15:34 uur was ik aan het werk bij de [winkel] . Ik zag dat er een zwarte vuilniszak op de toonbank werd neergelegd. Ik zag dat er een andere jongen met een mes om de kassa kwam gelopen en vlak naast mij kwam staan. Ik zag dat de jongen met het mes dicht bij mij stond. Ik zag en voelde dat hij het mes tegen mij aan hield, net onder mijn boezem. Ik hoorde dat de jongen met het mes het volgende tegen mij zei:
- Doe de kassalade open.
- Schiet op.
Het is mij gelukt om de kassalade te openen en ik heb zelf het geld uit de kassalade gepakt en deze in de vuilniszak gedaan. Het waren ongeveer 2 of 3 briefjes van 20 euro, hooguit 8 briefjes van 10 euro, ongeveer 4 of 5 briefjes van 5 euro en nog wat bakjes met klein muntgeld. Ik zag dat de jongen met de zwarte handschoenen de vuilniszak van de kassa af pakte. Ik zag dat de jongen met het mes weer om de kassa heen liep in de richting van de uitgang. [2]
Uit het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige ] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik was op donderdag 11 maart 2021, omstreeks 16:00 uur, in de [winkel] aan de te Vleuten. Ik hoorde iemand zeggen: geef mij je geld, doe de kassa open of woorden van gelijke strekking. Ik zag twee mensen staan. Ik kan de personen als volgt omschrijven:
De grote persoon:
- Man
- Capuchon
- Blauw mondkapje
De kleine persoon:
- Man
- Gebreide muts
- Mondkapje. [3]
Uit verklaringen van [medeverdachte 1] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
V: En wat gebeurde er in de auto.
A: Ik heb me samen met [medeverdachte 2] (
de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]) in de auto omgekleed. Ik deed de kleding aan die ik net noemde. Ik pakte een mes en gaf [medeverdachte 2] ook een mes. Ik pakte een vuilniszak en ben toen uit de auto gegaan. We liepen toen naar het [winkel] . [medeverdachte 2] ging als eerste naar binnen.
V: Wat gebeurt er als jullie het geld hebben?
A: Ik rende als eerste de winkel uit. Ik rende naar de auto en ik stapte voorin de auto.
[medeverdachte 2] rende achter mij aan en stapte achter mij in. [4]
V: Wie was die bestuurder van die auto?
A: [verdachte] .
V: Voor de duidelijkheid: wat is de voornaam van [verdachte] ?
A: [verdachte] .
V Wie zijn idee was het?
A: Ik en [medeverdachte 2] hadden besproken dat we het zouden doen. We hadden iemand nodig om ons weg te rijden. Toen dachten we aan [verdachte] omdat hij een auto heeft.
V: Wie heeft [verdachte] gebeld?
A: Ik weet het niet meer, ik en [medeverdachte 2] hebben beiden geloof ik gebeld.
V: Wist hij aan de telefoon al waar het over ging?
A: Ja dat wist hij toen al.
V: Wat hebben jullie met geld van de overval gedaan?
A: Geblowd met [medeverdachte 2] , ik en [medeverdachte 2] hadden 150 euro en we hadden [verdachte] zijn tank vol gegooid en 80,- euro . Ik had nog 120,- euro over misschien heb ik dat nog best een tijd gehad. [5]
Uit verklaringen van [medeverdachte 2] blijkt het volgende:
A: Ik ben daar binnen geweest. Ik heb ook die greep uit de kassalade gedaan.
V: Hoeveel was het?
A: 500-600 euro. En dan verdeeld. [6] V: Hoe is [verdachte] er bij betrokken?
A: Ik denk dat [medeverdachte 1] (
de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) bedacht heeft om de overval te zetten. [medeverdachte 1] had gefixt dat [verdachte] kon rijden. [verdachte] reed gewoon in de auto.
V: Zat er nog iemand anders in de auto naast jou, [medeverdachte 1] en [verdachte] ?
A: Nee, wij waren met zijn drieën.
V: Heeft [verdachte] de hele tijd gereden?
A: Ja.
V: Wat heeft [verdachte] van de buit gehad?
A: We betaalden het tanken en wiet, eten en alles. [7]
Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 11 maart 2021 tussen 15:30 uur en 15:45 uur sloeg ik linksaf te [straat] in te Vleuten . Ter hoogte van de sportzaal aan mijn linkerzijde zag ik een jongen rennen. Ik noem deze jongen in de rest van mijn verklaring dader één. Ik zag dat dader één rende in de richting van [straat] . (…) Ik hoorde dader één schreeuwen “opschieten, opschieten, rennen.” Ik zag later dat hij dit riep tegen een andere jongen, die ongeveer drie meter achter hem rende. Ik noem deze jongen in de rest van mijn verklaring dader twee. Ik hoorde dat dader twee iets bij zich droeg wat als rammelend geld klonk. (…) Ik zag links van mij in de straat een zwarte auto staan. Ik hoorde dat de motor gestart werd van deze auto. Ik zag dat dader één op de bijrijdersstoel ging zitten en ik hoorde hem weer roepen tegen dader twee dat hij op moest schieten. Ik zag dat dader twee achter in de auto ging zitten, op de plaats achter de bestuurder. [8]
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik had de beschikking over de auto van mijn vader. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren naar mij toegekomen omdat ze die auto nodig hadden. Ik zat in de auto te wachten toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan kwamen rennen met een vuilniszak met geld. Aan de vuilniszak hoorde ik dat er geld in zat.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de vluchtauto bestuurde nadat zijn twee mededaders een gewapende overval op de [winkel] pleegden. Verdachte heeft ontkend dat hij de vluchtauto heeft bestuurd. Hij heeft op dit punt wisselende verklaringen afgelegd. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij steeds op de bijrijdersstoel in de vluchtauto heeft gezeten en dat een andere persoon de auto bestuurde. De rechtbank acht die verklaring gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen ongeloofwaardig. De twee daders hebben beiden verklaard dat verdachte de bestuurder was van de vluchtauto. Zij hebben geen van beiden iets verklaard over een vierde persoon. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij na de overval op de passagiersstoel voorin de auto is gaan zitten en dat [medeverdachte 2] op de achterbank heeft plaatsgenomen. Dat wordt bevestigd door getuige [getuige] , die heeft verklaard dat zij twee mannen aan zag komen rennen met een zak met geld en dat een van die mannen op de bijrijdersstoel plaatsnam terwijl de ander op de achterbank plaatsnam. Gelet op deze verklaringen staat vast dat het verdachte is geweest die bestuurder was van de vluchtauto.
Verdachte heeft verklaard dat hij onder druk is gezet door de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk geworden. Voor de juistheid van deze bewering bevat het dossier geen enkel steunbewijs. Daarbij komt dat verdachte ook op dit punt wisselend heeft verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 11 maart 2021 te Utrecht tezamen en in vereniging met elkaar een geldbedrag, dat geheel aan een ander dan aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] toebehoorde, te weten aan [winkel] , hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ,
- de [winkel] met mondkap en capuchon binnengedrongen,
- die [slachtoffer] een mes getoond en dat mes tegen het lichaam van die [slachtoffer] gehouden, en
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Dit is een overval", "Doe de kassalade open", "Schiet op" en "Geld, geld",
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 11 maart 2021 te Utrecht opzettelijk behulpzaam is geweest door de vluchtauto te besturen
en
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , op 11 maart 2021 te Utrecht tezamen en in vereniging met elkaar met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, dat aan [winkel] toebehoorde, door
- de [winkel] met mondkap en capuchon binnen te dringen,
- die [slachtoffer] een mes te tonen en dat mes tegen het lichaam van die [slachtoffer] te houden, en
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Dit is een overval", "Doe de kassalade open", "Schiet op" en "Geld, geld",
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 11 maart 2021 te Utrecht opzettelijk behulpzaam is geweest door de vluchtauto te besturen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
medeplichtigheid aan diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
en
medeplichtigheid aan afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden:
 de plicht zich te melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
 de plicht om mee te werken aan een ambulante behandeling door Humanitas Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
 een contactverbod met de mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- als vrijheidsbeperkende maatregel een locatieverbod voor het [winkel] te Vleuten en de omgeving voor de duur van twee jaar, te vervangen door zeven dagen vervangende hechtenis voor iedere keer dat verdachte dit verbod overtreedt.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden, het uit te oefenen toezicht en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De strafbare feiten moeten verdachte in verminderde mate worden toegerekend en dat heeft gevolgen voor de op te leggen straf. Uit het reclasseringsrapport en een eerder rapport van Altrecht blijkt dat verdachte in zijn jeugd hersenbeschadiging heeft opgelopen als gevolg waarvan hij cognitief beperkt en gemakkelijk beïnvloedbaar is. Daarnaast is van belang dat verdachte werk heeft, in een stabiele thuissituatie verkeert en bereid is mee te werken aan hulpverleningstrajecten. De verdediging verzoekt daarom om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf, waarmee ook recht wordt gedaan aan de rol die verdachte had bij het plegen van de feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich, samen met twee anderen, schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de [winkel] . Verdachte heeft daarbij de vluchtauto bestuurd. De plegers van de overval hebben met een mes in hun handen een medewerker en een klant van de [winkel] bedreigd en de [winkel] geld afhandig gemaakt. Het spreekt voor zich dat een dergelijke overval voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Dat blijkt ook wel uit de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] . Zij heeft nog altijd fysieke klachten die het gevolg zijn van de overval en ze voelt zich onveilig op haar werkplek. Daarnaast veroorzaken dit soort strafbare feiten ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. In de [winkel] waren naast de medewerkers een aantal klanten aanwezig. Ook voor hen is dit een nare ervaring geweest. Doorgaans wordt voor dit soort feiten dan ook onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, ook waar het niet om de overvallers zelf gaat, maar om de personen die als bestuurder van een vluchtauto medeplichtig zijn aan dergelijke feiten.
De persoon van verdachte
Verdachte heeft, op een enkele overtreding na, niet eerder strafbare feiten gepleegd. De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport en een rapport van Altrecht uit 2013 over verdachte. Daarin is te lezen dat verdachte hersenbeschadiging heeft opgelopen op vijfjarige leeftijd en op een kinderlijk niveau functioneert. Verdachte kampt met angsten en is beïnvloedbaar en kwetsbaar. De reclassering adviseert om het volwassenstrafrecht toe te passen, hoewel er duidelijke indicaties zijn voor het toepassen van het strafrecht voor jongvolwassenen. Omdat verdachte al bijna 23 jaar is, biedt het jeugdstrafrecht echter onvoldoende interventiemogelijkheden voor verdachte. De reclassering adviseert negatief over een gevangenisstraf, omdat rekening moet worden gehouden met de hersenbeschadiging van betrokkene en zijn verstandelijk functioneren en omdat zijn angstklachten dan vermoedelijk zullen toenemen. Daarnaast wijst de reclassering op beschermende factoren als het werk dat verdachte heeft en zijn stabiele thuissituatie. Die factoren komen mogelijk in gevaar als verdachte de gevangenis in moet. De reclassering acht betrokkene wel in staat om een werkstraf uit te voeren. In het geval van een veroordeling adviseert de reclassering om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met de medeverdachten. Ten slotte adviseert de reclassering om aan verdachte een gebiedsverbod op te leggen met betrekking tot het [winkel] .
Straf en maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten gaan voor dit soort feiten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Gelet op de persoonlijke omstandigheden zoals die uit het reclasseringsrapport naar voren komen, zal de rechtbank echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die het reeds ondergane voorarrest overstijgt. Verdachte staat als 22-jarige aan het begin van zijn leven en is niet eerder veroordeeld voor een misdrijf. De rechtbank wil verdachte nog een kans bieden zijn leven te beteren. Wel acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk voor verdachte om de ernst van de feiten te onderstrepen, om hem te motiveren zich in te blijven zetten voor de hulpverlening en om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de volgende straf passend en geboden is: een gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op voor de maximale duur van 240 uren, te vervangen door vier maanden hechtenis. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf de voorwaarden verbinden zoals gevorderd door de officier van justitie. Verder zal de rechtbank de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte niet in de nabije omgeving komt van de [winkel] waar de overval is gepleegd. De rechtbank ziet onvoldoende grond om de bijzondere voorwaarden en het locatieverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.758,03. Dit bedrag bestaat uit € 1.258,03 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 395,19 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de geleden schade en de feitelijke gedragingen van verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij, vast komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Dat de benadeelde partij niet rechtstreeks geconfronteerd is met verdachte omdat hij alleen de vluchtauto bestuurde doet daar niet aan af. Verdachte heeft door de vluchtauto te besturen een concrete bijdrage geleverd aan de gewapende overval. Daarmee was het optreden van verdachte (in dit groepsverband) op zichzelf onrechtmatig, in die zin dat de kans op het toebrengen van schade de verdachte van zijn deelneming aan de gemeenschappelijke gedragingen in groepsverband had moeten weerhouden. Verdachte wist of behoorde te begrijpen dat het in groepsverband plegen van een gewapende overval het gevaar schiep voor schade als die aan de benadeelde partij is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de schade met betrekking tot de psychologische behandeling, de eerste behandeling van de manueel therapeut en de reiskosten van en naar die behandelaars toewijsbaar zijn. De rechtbank zal aan materiële schade het gevorderde tot een bedrag van € 449,06 toewijzen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij is aangetast. De rechtbank acht genoegzaam aangetoond dat sprake is van een zodanige inbreuk dat haar immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is echter van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding dient te worden gematigd. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding van € 1.500,00 redelijk en billijk. De rechtbank zal dit bedrag in zoverre toewijzen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 1.949,06 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag van € 1.949,06, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 maart 2021, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 29 dagen gijzeling.
Als verdachte of een ander aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
De rechtbank verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in
de vordering en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 48, 49, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen;
- bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat een gedeelte van
180 dagenvan de gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee jaarvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 mee moet werken aan reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
 verplicht is zich te melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
 de plicht heeft om mee te werken aan een ambulante behandeling door Humanitas Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
 geen contact mag hebben met de mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de rechtbank geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte in hierin te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door vier maanden hechtenis;

Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel

- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren en beveelt dat verdachte zich niet zal bevinden in een straal van 100 meter rondom de [winkel] aan de [adres] te Vleuten , gemeente Utrecht;
- beveelt dat voor iedere keer dat door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan zeven dagen vervangende hechtenis wordt toegepast, tot een maximum van drie maanden;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de
opgelegde maatregel niet op;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.949,06, bestaande voor een bedrag van € 1.500,00 uit immateriële schade en voor een bedrag van € 449,06 uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk en
` bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.949,06 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 29 dagen gijzeling;
- indien en voor zover reeds verdachte of een ander/anderen op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat (gedeeltelijk) heeft vergoed, verdachte (in zoverre) van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings, voorzitter, mr. D. Riani el Achhab en mr. I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2022.
Mr. I.G.C. Bij de Vaate en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , althans een persoon, op of omstreeks 11 maart
2021 te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, een geldbedrag (van ongeveer
269,19 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan de [winkel] ,
heeft/hebben weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft/hebben en/of is/zijn
die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , althans een persoon,
- de [winkel] met mondkap en/of capuchon binnengedrongen en/of
- die [slachtoffer] een mes getoond en/of dat mes tegen het lichaam van die [slachtoffer]
gehouden en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Dit is een overval", "Doe de
kassalade open", "Schiet op" en/of "Geld, geld", althans woorden van soortgelijke
dreigende aard en/of strekking
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 maart 2021
te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is
geweest door de vluchtauto te besturen,
althans de vlucht mogelijk te maken en/of te vergemakkelijken,
althans dat verdachte op enigerlei wijze opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
gelegenheid en/of (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art. 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
en/of
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , althans een ander, op of omstreeks 11 maart
2021 te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van
ongeveer 269,19 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan de [winkel] of een derde toebehoorde(n),
door
- de [winkel] met mondkap en/of capuchon binnen te dringen en/of
- die [slachtoffer] een mes te tonen en/of dat mes tegen het lichaam van die [slachtoffer] te
houden en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Dit is een overval", "Doe de
kassalade open", "Schiet op" en/of "Geld, geld", althans woorden van soortgelijke
dreigende aard en/of strekking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 maart 2021
te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is
geweest door de vluchtauto te besturen,
althans de vlucht mogelijk te maken en/of te vergemakkelijken,
althans dat verdachte op enigerlei wijze opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
gelegenheid en/of (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht, art. 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 20 mei 2021 en 29 juli 2021, genaamd 31VERA21 / MD4R021021, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 477. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 11 maart 2021, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 35-38.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige ] van 11 maart 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , p. 73.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 18 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 227-228.
5.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 19 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , p. 240-241.
6.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 18 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , p. 279.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 19 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , p. 299-300.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 13 maart 2021, opgemaakt door [verbalisant 10] , p. 83.