ECLI:NL:RBMNE:2022:970

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
16/189612-21; 96/239407-19 (vord. tul); 16/246052-20 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelicten en diefstal met vrijspraak voor poging tot doodslag

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die op 15 juli 2021 in Utrecht verschillende verkeersdelicten heeft gepleegd, waaronder het rijden zonder rijbewijs en diefstal van een fiets. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag op twee hoofdagenten, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte tijdens de achtervolging door de politie, waaronder het negeren van stoptekens en het rijden met hoge snelheid, wel degelijk levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten gaven. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige verkeersovertredingen, maar dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in een beschermde woonvoorziening verblijft en openstaat voor hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/189612-21; 96/239407-19 (vord. tul); 16/246052-20 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] in [woonplaats] ,
op dit moment uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen verdachte is inhoudelijk behandeld op 3 maart 2022. Verdachte was daarbij niet aanwezig, maar zijn (gemachtigd) raadsman wel. Dat betekent – juridisch gezien – dat sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie, mr. A.E. Lohuis, en van wat de raadsman, mr. T.S. van der Horst, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort gezegd, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 15 juli 2021 in Utrecht heeft geprobeerd om [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] ,
hoofdagenten bij de politie Midden-Nederland, opzettelijk te doden,
althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door meermalen met zijn bestelauto tegen de politieauto van de hoofdagenten aan te rijden;
Feit 2: op 15 juli 2021 in Utrecht als bestuurder van een voertuig opzettelijk de
verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, waardoor levensgevaar of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Feit 3: op 15 juli 2021 in Utrecht heeft geweigerd mee te werken aan een
ademonderzoek;
Feit 4: zich op 15 juli 2021 in Utrecht schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van
een bestelauto;
Feit 5: op 15 juli 2021 in Utrecht een auto heeft bestuurd, terwijl hij geen rijbewijs
had;
Feit 6: op 27 juni 2021 in Utrecht een fiets heeft gestolen;
Feit 7: op 15 juli 2021 in Utrecht heeft geprobeerd een (onbekend gebleven)
fietskoerier opzettelijk te doden,
althanszwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, door met een bestelauto op die persoon in te rijden.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de feiten 1 (subsidiair), 2, 3, 5 en 6 heeft gepleegd. Dat geldt volgens de officier van justitie niet voor de feiten 4 en 7. Verdachte moet van die feiten dan ook worden vrijgesproken.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1, 3, 4 en 7. De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de feiten 2, 5 en 6 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De standpunten van de raadsman worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van de feiten 1, 3, 4 en 7
Vrijspraak van feit 1
Onder feit 1 is ten laste gelegd dat verdachte heeft geprobeerd om twee hoofdagenten van de politie van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door tweemaal met zijn bestelauto tegen het (rijdende) dienstvoertuig van de hoofdagenten aan te rijden.
Voorwaardelijk opzet: de aanmerkelijke kans
Om tot een bewezenverklaring van feit 1 te komen moet sprake zijn geweest van opzet op het overlijden van de agenten, dan wel opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die agenten.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte willens en wetens (doelbewust) heeft geprobeerd de hoofdagenten van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit vaste rechtspraak blijkt echter dat – juridisch gezien – ook sprake kan zijn van opzet als een verdachte bewust de
aanmerkelijkekans op een bepaald gevolg heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet). De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte die aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg ook daadwerkelijk in het leven heeft geroepen, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in ieder geval moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De feiten
De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier het volgende af.
Verdachte reed op 15 juli 2021 in een gestolen bestelauto door Utrecht. Twee politieagenten reden in hun dienstvoertuig achter verdachte. Zij gaven hem een stopteken, maar verdachte negeerde dit en reed met hoge snelheid weg. De agenten zetten de achtervolging in. Na enige tijd reed verdachte met een snelheid van zo’n 80 kilometer per uur de Sartreweg op in Utrecht, inmiddels achtervolgd door meerdere politievoertuigen. Twee agenten probeerden verdachte op de Sartreweg links in te halen, waarop verdachte naar links stuurde, zodat het politievoertuig moest remmen om een aanrijding te voorkomen. Twee andere agenten, [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] , probeerden verdachte rechts in te halen. Verdachte stuurde zijn bestelauto daarop naar rechts en kwam in botsing met het politievoertuig van [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] . Verdachte en de agenten reden direct verder en [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] probeerden verdachte aan het einde van de Sartreweg nogmaals rechts in te halen. Verdachte stuurde daarop naar rechts, waarop de auto’s opnieuw met elkaar in botsing kwamen. Het politievoertuig kwam vrij snel tot stilstand. De bestelauto van verdachte – na een korte draai en/of slip – ook.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat uit voormelde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de agenten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] zouden komen te overlijden.
Volgens de officier van justitie kan uit de stukken in het dossier wél worden afgeleid dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank is het daar niet mee eens. Uit de stukken in het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden afgeleid hoe en met welke snelheid verdachte tegen het voertuig van [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] is aangereden en welke impact de botsing had. Hij reed bij het oprijden van de Sartreweg weliswaar ongeveer 80 kilometer per uur, maar of dat ook nog het geval was op het moment dat hij tegen het voertuig van [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] aanreed, is niet duidelijk. Daar komt bij dat – ook al zou verdachte op dat moment 80 kilometer per uur hebben gereden – op grond van de andere feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank nog niet kan worden vastgesteld dat de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat de agenten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
Vrijspraak van feit 3
Onder feit 3 is ten laste gelegd dat verdachte na zijn aanhouding op 15 juli 2021 heeft geweigerd om mee te werken aan een ademonderzoek, zijnde een onderzoek waarmee kan worden vastgesteld of iemand onder invloed is van alcohol. De rechtbank zal verdachte – anders dan door de officier van justitie gevorderd – vrijspreken van feit 3, omdat zij er op grond van de wettige bewijsmiddelen niet van overtuigd is dat verbalisanten verdachte hebben gevraagd mee te werken aan een ademonderzoek. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank leidt uit het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ van – onder meer – verbalisant [verbalisant] af dat [verbalisant] en haar collega verdachte
uitsluitendverdachten van het rijden onder invloed van drugs, gelet op zijn gedrag en uiterlijke kenmerken. Daarnaast verklaarde verdachte zelf dat hij drugs had gebruikt en kennen de verbalisanten verdachte ambtshalve als harddrugsgebruiker. Zij hebben verdachte daarom verzocht mee te werken aan een speekseltest en een bloedonderzoek. Verdachte wilde daaraan niet meewerken. In het uitgebreide proces-verbaal staat niet dat verdachte op enig moment werd verdacht van het rijden onder invloed van alcohol. Ook staat niet in dit proces-verbaal dat hem is gevraagd mee te werken aan een ademonderzoek. Uit andere processen-verbaal blijkt ook niet dat verdachte op enig moment werd verdacht van het rijden onder invloed van alcohol.
In een proces-verbaal van bevindingen staat dat verbalisant [verbalisant] verdachte later op diezelfde avond nogmaals heeft gevorderd medewerking te verlenen aan een
speekseltest, blaastest en bloedonderzoek, maar dat verdachte opnieuw weigerde mee te werken.
Op grond van dit laatste proces-verbaal van bevindingen, waarin het woord ‘blaastest’ is opgenomen, zou de rechtbank wettig kunnen bewijzen dat verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan een ademonderzoek. Gelet op de (uitgebreide) inhoud van het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ en de overige stukken in het procesdossier, waaruit blijkt dat uitsluitend sprake was van een verdenking van het gebruik van drugs, is de rechtbank er echter niet van overtuigd dat daadwerkelijk aan verdachte is gevraagd om ook mee te werken aan een ademonderzoek. Dat betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft geweigerd om aan zo’n onderzoek mee te werken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.
Vrijspraak van feit 4
De rechtbank zal verdachte – conform de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman – vrijspreken van feit 4, omdat uit het procesdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bestelauto wist dat het om een gestolen auto ging.
Vrijspraak van feit 7
De rechtbank zal verdachte – conform de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman – vrijspreken van feit 7, omdat op grond van de stukken in het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de fietskoerier, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die fietskoerier.
4.3.2.
Bewezenverklaring van de feiten 2, 5 en 6
4.1
Bewijsmiddelen voor de feiten 2, 5 en 6
De rechtbank acht de feiten 2, 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld door de verdachte en/of de officier van justitie, worden de bewijsmiddelen uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.2
Bewijsoverwegingen
Onder verwijzing naar de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het onder 5 en 6 ten laste gelegde zonder nadere motivering kan worden bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde feit is toegesneden op artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De rechtbank moet in dat verband beoordelen of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels
Verdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden, zoals bedoeld in artikel 5a WVW. In dat artikel zijn twaalf gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het overschrijden van de maximumsnelheid, het rijden door rood licht, het rijden tegen de verkeersrichting in en het niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van opsporingsambtenaren worden uitdrukkelijk in het eerste lid van het artikel genoemd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte deze verkeersregels tijdens de achtervolging door de politie, meermalen heeft overtreden.
Daarnaast staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op een fietspad en busbaan heeft gereden, dat hij slingerend reed om te voorkomen dat politievoertuigen hem konden inhalen en dat hij tweemaal tegen een politievoertuig is aangereden. Deze gedragingen zijn niet uitdrukkelijk genoemd in artikel 5a WVW, maar vallen naar het oordeel van de rechtbank onder de in dat artikel genoemde restcategorie, te weten ‘andere verkeersregels van soortgelijk belang’.
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de wetgever gaat het dan bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. Dat betekent dat de rechtbank het samenstel van de gedragingen van verdachte moet beoordelen, waarbij alle omstandigheden en overige feiten in ogenschouw moeten worden genomen.
Verdachte heeft gedurende de achtervolging door de politie meermalen zeer belangrijke verkeersregels geschonden. Gelet op die aaneenschakeling van gevaarlijke verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c. Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Niet vereist is dat het opzet van verdachte was gericht op het gevolg, namelijk dat door het in ernstige mate schenden van de verkeersregels levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van de verdachte er onder meer uit dat hij gedurende langere tijd de maximum toegestane snelheid heeft overschreden, slingerend heeft gereden, door rood licht heeft gereden en tegen het verkeer in is gereden. Verdachte beging deze verkeersovertredingen omdat hij aan de politie wilde ontkomen. De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en het samenstel van de gedragingen van verdachte, in combinatie met de omstandigheid dat hij deze gedragingen verrichtte om aan de politie te ontkomen, kan worden afgeleid dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Dat geldt – anders dan door de raadsman betoogd – ook voor de onder het laatste gedachtestreepje ten laste gelegde gedraging, te weten het ‘meermalen tegen een politieauto, met daarin [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] , te rijden en te botsen’. Verdachte probeerde tijdens het rijden immers aan [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] te ontkomen en stuurde, op het moment dat zij wilden inhalen, naar rechts, waarop hij tegen het voertuig van [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] botste. Gelet op deze feiten en omstandigheden, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans op de aanrijdingen met het voertuig van [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] , heeft aanvaard.
d. Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank vindt het voorzienbaar dat zeer gevaarlijke situaties kunnen ontstaan door het vertonen van het hiervoor al beschreven rijgedrag in het drukke centrum van Utrecht omstreeks 19.00 uur. Dat die gevaarlijke situaties zich ook hebben voorgedaan blijkt uit de bewijsmiddelen. Zo reed verdachte tegen de verkeersrichting in op de Voorstraat in Utrecht, een drukke winkelstraat, waarop een of meer auto’s en fietsers moesten uitwijken om een botsing met de auto van verdachte te voorkomen. In een andere straat in het centrum reed een scooter de stoep op om te voorkomen dat hij door de auto van verdachte zou worden geraakt. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er – als gevolg van de verkeersgedragingen van verdachte – gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2 op 15 juli 2021 in Utrecht als bestuurder van een voertuig (Peugeot Partner),
daarmee rijdende op de weg, de Zamenhofdreef, Brailledreef, Talmalaan,
Draaiweg, Merelstraat, Hopakker, Breedstraat, Wijde begijnenstraat,
Voorstraat, Wittevrouwenstraat, Wittevrouwenbrug, Wittevrouwensingel,
Kruisstraat, Biltstraat, Berekuil, Sartreweg en het Kardinaal Alfrinkplein, zich
opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate
werden geschonden door
 een langere periode met een hogere snelheid dan de ter plaatse
toegestane snelheid te rijden;
 op het fietspad en de busbaan te rijden;
 meerdere door verbalisanten gegeven stoptekens te negeren;
 meermalen rood licht te negeren;
 meermalen naar links en rechts te manoeuvreren om te voorkomen dat zijn, verdachtes, voertuig zou worden ingehaald door een politieauto;
 tegen het verkeer in te rijden;
 meermalen tegen een politieauto, met daarin [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] , te rijden en te botsen;
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Feit 5 op 15 juli 2021 in Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig (Peugeot
Partner) heeft gereden op de weg, de Zamenhofdreef, Sartreweg en het Kardinaal Alfrinkplein, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
Feit 6 op 27 juni 2021 in Utrecht een fiets (merk Cortina), toebehorende aan [A]
, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 2 overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 5 overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 6 diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de (door de officier van justitie bewezen geachte) feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 6 te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
o meewerken aan begeleid wonen;
o meewerken aan het saneren van schulden;
o meewerken aan een behandeling voor verslaving;
o meewerken aan controle op middelengebruik in de vorm van urine controles;
o meewerken aan een klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken, indien de reclassering dat nodig acht;
- een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd verdachte voor de (door de officier van justitie bewezen geachte) feiten 1, 2 en 3 te veroordelen tot:
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
De officier van justitie heeft tot slot gevorderd verdachte voor feit 5, een overtreding, te veroordelen tot:
- een taakstraf van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de straf in het voordeel van verdachte rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte raakt zijn plek in de beschermde woonvoorziening van het Leger des Heils kwijt als hij langer dan 46 dagen achter elkaar de gevangenis in zou moeten. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan 46 dagen. Verdachte staat open voor hulpverlening en is bereid zich aan alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 15 juli 2021 als bestuurder van een bestelauto – terwijl hij niet over een rijbewijs beschikte – schuldig gemaakt aan het overtreden van een aanzienlijke hoeveelheid verkeersregels, als gevolg waarvan anderen ernstig in gevaar zijn gebracht. Verdachte reed in een gestolen auto en kreeg daarom een stopteken van de politie. Hij negeerde dit stopteken en ging er met hoge snelheid vandoor, waarop de politie de achtervolging inzette. Tijdens de achtervolging, die plaatsvond in het centrum van Utrecht, reed verdachte langdurig te hard, meermalen door rood en tegen het verkeer in. Hij reed over een fietspad en een busbaan en slingerde over de weg om te voorkomen dat politievoertuigen hem konden inhalen. Verdachte heeft zich volstrekt onverantwoordelijk gedragen en onaanvaardbare risico’s genomen. Hij heeft andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht, enkel en alleen omdat hij aan de politie wilde ontkomen. De rechtbank rekent hem dit zeer aan.
Verdachte heeft daarnaast in juni van vorig jaar een fiets gestolen. Ook bij het plegen van dit feit heeft verdachte zich laten leiden door zijn eigen belang, kennelijk zonder zich te bekommeren om de hinderlijke gevolgen van zijn handelen voor de eigenaar van de fiets.
Persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn justitiële documentatie (strafblad) van 22 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen jaren vaker is veroordeeld voor diefstallen en dat hij in januari 2021 nog is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank houdt hier in het nadeel van verdachte rekening mee.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van 28 februari 2022 van de toezichthouder van verdachte, de heer F. Ruijter van reclassering Inforsa. Uit dat advies blijkt dat verdachte sinds oktober 2021, samen met zijn partner, verblijft in de beschermde woonvoorziening van het Leger des Heils, hostel de Leidsche Maan. Verdachte is volgens de toezichthouder al jaren zeldzaam hevig verslaafd. Hij is open over zijn gebruik en wil zijn verslavingsproblemen graag oplossen nu hij een vaste verblijfplaats heeft. Het heeft de reclassering veel moeite gekost om die verblijfplaats voor verdachte en zijn partner te bemachtigen. Als verdachte langer dan 46 dagen komt vast te zitten, raakt hij zijn plek bij het Leger des Heils kwijt. Dat zou zeer onwenselijk zijn, omdat dat er ongetwijfeld toe leidt dat verdachte zich opnieuw zal schuldig maken aan strafbare feiten, aldus de toezichthouder. Hij adviseert de rechtbank om aan een eventueel op te leggen voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte:
  • zal verblijven in een beschermde woonvoorziening;
  • zich laat behandelen voor zijn verslaving;
  • zal meewerken aan controle op het gebruik van middelen;
  • zich gedurende maximaal 7 weken klinisch laat behandelen indien de reclassering dat nodig vindt.
Strafoplegging
De rechtbank is op grond van de hiervoor besproken ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en het strafblad van verdachte van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal een groot deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen, omdat de rechtbank het met het oog op het recidiverisico niet wenselijk vindt dat verdachte zijn plek in de beschermde woonvoorziening kwijtraakt. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de toezichthouder van de reclassering geadviseerd. Om recht te doen aan de ernst van de feiten, zal de rechtbank verdachte daarnaast een forse onvoorwaardelijke taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen.
Voor de overtreding waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, het rijden zonder rijbewijs, zal de rechtbank verdachte eveneens een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Alles afwegende, acht de rechtbank het passend om verdachte voor de bewezen verklaarde feiten 2 en 6 een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 100 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank zal verdachte daarnaast een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uren en – ter zake van feit 2 – een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
De rechtbank zal verdachte voor feit 5 een taakstraf opleggen van 40 uren.

9.VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING

96/239407-19
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 5 januari 2021 is verdachte onder meer veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een (1) week. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan de bewezen verklaarde feiten 2, 5 en 6. De officier van justitie heeft daarom gevorderd dat de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. De raadsman heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal gelasten dat de op 5 januari 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
16/246052-20
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 7 oktober 2020 is verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan de bewezen verklaarde feiten 2, 5 en 6. De officier van justitie heeft daarom gevorderd dat de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie af te wijzen, omdat aan de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf een reclasseringstoezicht is verbonden, dat komt te vervallen bij toewijzing van de vordering. Dat zou zeer onwenselijk zijn, aldus de raadsman.
De rechtbank ziet in het betoog van de raadsman geen aanleiding om de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De rechtbank zal aan de in de onderhavige zaak op te leggen voorwaardelijke straf immers ook een reclasseringstoezicht verbinden. Dat betekent dat het huidige reclasseringstoezicht bij toewijzing van de vordering enkel wordt vervangen door een nieuw, steviger toezicht.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook toewijzen en gelasten dat de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken alsnog ten uitvoer wordt gelegd.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 62, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 107, 176 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, 3, 4 en 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging ten aanzien van de feiten 2 en 6
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 86 dagen,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
 verblijft in de beschermde woonvoorziening Domus Leidsche Maan van het Leger des Heils in Utrecht of een andere instelling voor begeleid en beschermd wonen in Nederland, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan het programma dat deze voorziening/instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit nodig vindt;
 meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden, zolang de reclassering dit nodig vindt;
 meewerkt aan controles op het gebruik van verdovende middelen in de vorm van urinecontroles, wanneer en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 zich ambulant laat behandelen voor zijn verslavingsproblemen door Jellinek, Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling
aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat
betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- geeft de reclassering (Inforsa in Utrecht) opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
Strafoplegging ten aanzien van feit 2
-
ontzegt verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden;
Strafoplegging ten aanzien van feit 5
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96/239407-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis van 5 januari 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/246052-20
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis van 7 oktober 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Slager, voorzitter, mr. N.P.J. Janssens en mr. J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2022.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1 hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [hoofdagent 1] en/of [hoofdagent 2] , beiden hoofdagent bij politie
eenheid Midden-Nederland, opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, met een door hem, verdachte, bestuurde bestelauto (Peugeot Partner) is ingereden/aangereden op/tegen een politieauto met daarin voornoemde [hoofdagent 1] en/of [hoofdagent 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2 hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Utrecht als bestuurder van een voertuig (Peugeot
Partner), daarmee rijdende op de weg, Zamenhofdreef en/of Brailledreef en/of Talmalaan en/of Draaiweg en/of Merelstraat en/of Hopakker en/of Breedstraat en/of Wijde begijnenstraat en/of Voorstraat en/of Wittevrouwenstraat en/of Wittevrouwenbrug en/of Wittevrouwensingel en/of Kruisstraat en/of Biltstraat en/of Berekuil en/of Sartreweg en/of Kardinaal Alfrinkplein, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
o een langere periode met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestande
sneleheid te rijden,
o op het fietspad en/of de busbaan te rijden,
o meerdere door verbalisanten gegeven stoptekens te negeren,
o meermalen rood licht te negeren,
o meermalen (met een hoge snelheid) naar links en/of rechts te manoeuvreren om te voorkomen dat zijn, verdachtes, voertuig wordt ingehaald door een politieauto,
o tegen het verkeer in te rijden,
o meermalen (met een hoge snelheid) tegen een politieauto, met daarin [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] , te rijden en te botsen,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
(art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994)
Feit 3 hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (Peugeot, type Partner met kenteken [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
(art 163 lid 2 Wegenverkeerswet 1994)
Feit 4 hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Utrecht, een bedrijfsauto (Peugeot Partner met kenten [kenteken] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
Feit 5 hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig (Peugeot Partner)heeft gereden op de weg, Zamenhofdreef en/of Sartreweg en/of Kardinaal Alfrinkplein, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994)
Feit 6 hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Utrecht een fiets (merk Cortina), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [A] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
Feit 7 hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tot op heden onbekend gebleven persoon (te weten een maaltijdbezorger/fiets koerier) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem, verdachte, bestuurde bestelauto (Peugeot Partner) is ingereden op die tot op heden onbekend gebleven persoon, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)