ECLI:NL:RBMNE:2022:967

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
C/16/503460 / FA RK 20-3403
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in het kader van langdurig loyaliteitsconflict

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2005, in het kader van een langdurig loyaliteitsconflict tussen de ouders. De ouders zijn in 2008 gescheiden en hebben samen het gezag over hun dochter. Sinds april 2020 woont de minderjarige bij de vader, en heeft zij geen contact meer met de moeder. De rechtbank heeft eerder een bijzondere curator benoemd en een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming ontvangen, waarin de situatie van de minderjarige is onderzocht. De rechter heeft vastgesteld dat de ouders in een giftig patroon zitten, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor de minderjarige. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om de kinderalimentatie op nihil te stellen. De moeder heeft verzocht om een zorgregeling en om de kinderalimentatie te handhaven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat haar hoofdverblijfplaats bij de vader blijft en dat er geen zorgregeling met de moeder wordt vastgesteld, gezien de huidige situatie en de wensen van de minderjarige. De kinderalimentatie is per 1 mei 2020 op nihil gesteld. De rechter heeft benadrukt dat de sleutel voor verandering in handen van de ouders ligt en dat de minderjarige de ruimte moet krijgen om op haar eigen tempo contact met de moeder te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/503460 / FA RK 20-3403
Hoofdverblijfplaats, zorgregeling, kinderalimentatie
Beschikking van 9 februari 2022
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer,
tegen
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. E.V.S. van Baarle.

1.De procedure

1.1.
De rechter heeft op 30 maart 2021 de beslissing op de verzoeken uitgesteld omdat de ouders hebben besloten samen ouderschapsbemiddeling te volgen.
1.2.
De rechter heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van de moeder van 26 april 2021;
  • het bericht van de moeder (via F9) van 28 mei 2021;
  • de brief met bijlagen van de moeder van 28 oktober 2021;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 december 2021;
  • op 20 januari 2022 heeft de advocaat van de moeder nog een stuk aan de rechtbank gestuurd. Nu dat is ingediend na de zitting en de rechter daarvoor geen toestemming had gegeven, heeft de rechter daarvan geen kennis genomen. Het maakt ook geen onderdeel uit van het procesdossier.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 11 januari 2022. Daarbij waren de ouders aanwezig met hun advocaten en mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.4.
De rechter heeft aan [minderjarige (voornaam)] , de dochter van de ouders, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. [minderjarige (voornaam)] heeft dat per brief laten weten.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar getrouwd geweest en zijn in 2008 van elkaar gescheiden.
2.2.
Zij zijn de ouders van de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] . De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige (voornaam)] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over haar nemen.
2.3.
Bij beschikking van 30 maart 2021 is de voorlopige zorgregeling tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder gewijzigd, in die zin dat [minderjarige (voornaam)] :
  • in de eerste maand twee keer zal langsgaan bij haar moeder;
  • in de tweede maand twee keer zal langsgaan bij haar moeder en zij één keer samen de stad in zullen gaan;
  • in de derde maand een nachtje bij haar moeder zal slapen en twee keer bij haar zal langsgaan.
Voor het overige is de beschikking van 21 oktober 2020 in stand gelaten. Dat betekent dat dat [minderjarige (voornaam)] voorlopig het hoofdverblijf heeft bij de vader en dat de kinderalimentatie die de vader voor [minderjarige (voornaam)] aan de moeder betaalde, voorlopig op nihil is gesteld (per 1 mei 2020).
2.4.
De verzoeken die de ouders, al dan niet gewijzigd of aangevuld hebben gedaan en waar nog niet definitief op is beslist, zijn de volgende.
De vader verzoekt te bepalen dat:
  • [minderjarige (voornaam)] haar hoofdverblijf zal hebben op het woonadres van de vader;
  • de kinderalimentatie zoals vastgelegd in de beschikking van 27 augustus 2008 wordt gewijzigd in die zin dat de kinderalimentatie per 1 mei 2020 op nihil wordt gesteld, althans wordt gesteld op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bijdrage.
De moeder verzoekt te bepalen dat:
  • een raadsonderzoek wordt gelast waarbij de verzoeken van de vader en de moeder worden onderzocht en de Raad een advies uitbrengt over het hoofdverblijf, de zorgverdeling en de in te zetten hulpverlening voor [minderjarige (voornaam)] ;
  • het onderzoek door de Raad wordt uitgebreid met een beschermingsonderzoek op basis waarvan de Raad een ondertoezichtstelling voor [minderjarige (voornaam)] kan verzoeken;
  • de zorgverdeling zo wordt gewijzigd dat [minderjarige (voornaam)] in de even weken bij de moeder zal verblijven en in de oneven weken bij de vader, waarbij vrijdag de wisseldag is om 17:00 uur;
  • de reguliere zorgregeling in de voorjaarsvakantie, de meivakantie, de herfstvakantie en de kerstvakantie blijft doorlopen;
  • in de zomervakantie in de oneven jaren [minderjarige (voornaam)] altijd de eerste drie weken bij de moeder verblijft. Zij verzoekt te bepalen dat de vakantie eindigt na ommekomst van 6 weken op de vrijdag om 17:00 uur, waarna de zorgverdeling weer hervat wordt waarbij [minderjarige (voornaam)] de even weken bij de moeder verblijft en de oneven weken bij de vader;
  • aan de vader een dwangsom zal worden opgelegd van € 300,- voor elke dag dat hij de zorgregeling niet nakomt, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen;
  • de moeder gerechtigd blijft tot de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor [minderjarige (voornaam)] zonder nadere verdeling en verrekening, alsmede dat de vader de alimentatie zoals eerder is vastgesteld of aangepast blijft voldoen.

3.De beoordeling

Conclusie
3.1.
De rechter zal:
  • bepalen dat [minderjarige (voornaam)] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
  • geen zorgregeling vaststellen tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] ;
  • de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen op nihil stellen met ingang van 1 mei 2020.
De verzoeken van de ouders worden voor het overige afgewezen. De rechter zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
Waar gaat het over?
3.2.
Voor een goed begrip van de zaak zal de rechter eerst het tijdverloop schetsen. In april 2020 is [minderjarige (voornaam)] met haar spullen naar haar vader vertrokken. Sindsdien woont zij bij haar vader en wil zij haar moeder niet meer zien. De rechtbank heeft op 21 oktober 2020 op verzoek van de moeder een bijzondere curator over [minderjarige (voornaam)] benoemd. Op 21 december 2020 heeft de bijzondere curator haar verslag gefinaliseerd. Begin 2021 is er twee keer omgang geweest tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder. Vervolgens is er op 2 maart 2021 weer een zitting geweest. Daar hebben ouders afspraken gemaakt over de verdere opbouw van de omgang. Ook zijn de ouders via het uniform hulpaanbod doorverwezen naar [instelling] . Die hulpverlening is vroegtijdig geëindigd, zonder positief resultaat. Inmiddels was ook de omgang en het contact tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder gestagneerd. Naar aanleiding van het eindverslag van [instelling] heeft de Raad een onderzoek ingesteld naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Op 30 december is het rapport van de Raad bij de rechtbank binnengekomen.
3.3.
In deze zaak staat het contactverlies tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder centraal, wat daarvan de oorzaak is en hoe dat contact kan worden hersteld. De moeder is van mening dat hier sprake is van ouderverstoting zoals dat is gedefinieerd door het Expertteam ouderverstoting / complexe omgangsproblematiek, namelijk
de situatie waarin een kind contact met een ouder afhoudt als gevolg van (al of niet bewust) manipulatief gedrag van de andere ouder of als gevolg van de complexe interactie tussen beide ouders, terwijl er geen gegronde redenen (bekend) zijn om contact af te houden. Ten overvloede merkt de rechter op dat dat iets anders is dan het zogenaamde PAS-syndroom.
De vader is het met de moeder eens dat de verstandhouding tussen de ouders bijzonder slecht is. Hij is echter van mening dat hij zijn best heeft gedaan om het contact tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder weer van de grond te laten komen, maar dat hij ondanks zijn inspanningen al jaren consequent negatief wordt benaderd en afgeschilderd door de moeder. Hij kan het niet meer opbrengen om opnieuw ‘om de tafel’ te gaan met moeder.
3.4.
Dat tussen partijen al vele jaren sprake is van een bijzonder slechte verstandhouding, is duidelijk. Dat betekent ook dat [minderjarige (voornaam)] zich al lange tijd in een loyaliteitsconflict bevindt doordat ouders in een giftig patroon zitten met elkaar. Met de ouders is de rechter het eens dat dat een bijzonder schrijnende situatie is. De rechter is het ook met de ouders eens dat de sleutel voor verandering van die schrijnende situatie in handen van de ouders ligt, en niet in die van [minderjarige (voornaam)] . De rechter is het echter niet eens met de (advocaat van de) moeder, dat, kort gezegd, ‘de instanties’, waaronder de rechtbank, dit contactverlies een halt kunnen toeroepen. De moeder heeft terecht opgemerkt dat sprake is van tijdverloop. Het verzoek van de vader, waarmee deze zaak is begonnen, dateert van 28 mei 2020 en is dus inmiddels ruim anderhalf jaar oud. In die anderhalf jaar is er echter niet stil gezeten, zo blijkt uit hetgeen onder 3.2 is beschreven. Tijdverloop is bij een bijzondere curator die verslag moet uitbrengen en bij de Raad die onderzoek doet helaas onvermijdelijk, maar komen de zorgvuldigheid van de uiteindelijke beslissing ten goede. De moeder had overigens de verzoeken gedaan ten aanzien van een bijzondere curator en een Raadsonderzoek. Steeds is gedurende de genoemde periode gekeken of enig herstel van contact tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder voor [minderjarige (voornaam)] wenselijk en haalbaar was.
Los van het tijdverloop dat, helaas, inherent is aan (juridische) procedures, is de rechter ook van oordeel dat deze zaak de grenzen van de (on)mogelijkheden van het recht en de rechter pijnlijk bloot legt. Hoezeer de emotie van de moeder ook begrijpelijk en invoelbaar is, en hoezeer haar noodkreet om ervoor te zorgen dat zij haar dochter weer kan zien ook te begrijpen is, de sleutel voor het doorbreken van het patroon ligt als gezegd in handen van ouders. Pas als dat patroon wordt doorbroken zal [minderjarige (voornaam)] meer ruimte voelen om haar beide ouders toe te laten. Ook de rechter kan dat patroon niet doorbreken. Het feit dat dat voor [minderjarige (voornaam)] schadelijke patroon tussen haar ouders nu al heel erg lang bestaat, en ook de leeftijd van [minderjarige (voornaam)] , die inmiddels 17 jaar is, maken bovendien dat het steeds moeilijker wordt om het tij te keren. De rechter kan ouders, en [minderjarige (voornaam)] , alleen gunnen dat de ouders dat tij kunnen keren, met hulp die zij daarbij nodig hebben, maar zij kan dat niet voor hen doen.
3.5.
De rechter merkt verder dat zij het van belang vindt dat ouders allebei ook naar hun eigen rol kijken, los van de problematiek tussen hen. Aan de moeder wil de rechter meegeven dat op verschillende momenten tijdens de zittingen door de Raad is opgemerkt dat de goede intenties van de moeder niet altijd leiden tot prettige situaties voor [minderjarige (voornaam)] . Ook de rechter is het opgevallen dat de moeder situaties met [minderjarige (voornaam)] lijkt te idealiseren en er niet altijd voor openstaat dat [minderjarige (voornaam)] die wellicht anders heeft ervaren. In het rapport benoemt de Raad ook dat volgens hem sprake is van een zekere pedagogische onmacht. De moeder heeft dat weggewuifd; volgens haar kon de Raad dat niet concluderen na het korte gesprek met haar. De rechter denkt dat het in het belang van [minderjarige (voornaam)] is dat de moeder op haar eigen rol in relatie tot [minderjarige (voornaam)] reflecteert. Dat vraagt om iets anders dan het gedrag van [minderjarige (voornaam)] te verklaren met het feit dat [minderjarige (voornaam)] en zij op elkaar lijken. De vader wil de rechter meegeven dat het ook voor [minderjarige (voornaam)] van belang is dat hij de moeder erkent als de (enige) moeder van [minderjarige (voornaam)] . Hoe waardevol het ook is dat [minderjarige (voornaam)] met de partner van de vader een goede band heeft, [minderjarige (voornaam)] heeft twee ouders, en dat zijn de vader en de moeder en er zijn zaken die alleen de ouders samen aangaan. Dat de vader mails meestal ondertekent met zijn naam en die van zijn partner, en dat zijn partner in zijn plaats naar gesprekken over [minderjarige (voornaam)] op school gaat, vindt de rechter geen gelukkige keuze van de vader. Gesprekken op school zijn in beginsel bestemd voor de gezaghebbende ouders, en niet voor derden. Ook als [minderjarige (voornaam)] zelf aangeeft dat ze graag wil dat de partner van vader naar die gesprekken gaat, is het aan de vader om uit te leggen dat die gesprekken bedoeld zijn voor ouders, en dat zijn partner op een andere manier betrokken kan zijn bij het schoolwerk van [minderjarige (voornaam)] en bij andere zaken waarbij zij de partner van de vader graag betrekt.
Hoofdverblijfplaats
3.6.
De rechter zal de hoofdverblijfplaats van [minderjarige (voornaam)] vaststellen bij de vader. De advocaat van de moeder vindt dat [minderjarige (voornaam)] op het adres van de vader in het BRP ingeschreven kan blijven, maar dat [minderjarige (voornaam)] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder moet hebben. Dat heeft belangrijke symbolische waarde, omdat daarmee aan [minderjarige (voornaam)] het signaal wordt afgegeven dat het huis van de moeder ook haar huis is, en dat ze daar mag zijn. De rechter ziet dat anders. De hoofdverblijfplaats van een kind is de plek waar het kind het zwaartepunt van zijn verzorging en opvoeding geniet, oftewel: waar hij of zij hoofdzakelijk verblijft. Dat is ook waar in de rechtspraak naar gekeken bij het vaststellen van de hoofdverblijfplaats. [minderjarige (voornaam)] woont al bijna twee jaar bij haar vader, en er wordt geen zorgregeling bepaald met de moeder. Dat [minderjarige (voornaam)] hoofdzakelijk bij haar vader verblijft staat dan ook vast. Artikel 1:253a, lid 2, sub b, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de rechter bij een geschil over de hoofdverblijfplaats een beslissing neemt die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter begrijpt het betoog van de moeder zo, dat zij vindt dat het in het belang van [minderjarige (voornaam)] wenselijk is om ondanks het voorgaande de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. De rechter vindt dat niet in het belang van [minderjarige (voornaam)] . [minderjarige (voornaam)] is naar het oordeel van de rechter nu het meest gebaat bij rust en duidelijkheid, en daar draagt een symbolische bepaling van de hoofdverblijfplaats die haaks staat op de feitelijke situatie, niet aan bij.
Geen zorgregeling
3.7.
De rechter zal geen zorgregeling vaststellen tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder.
De moeder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter ten aanzien van de zorgregeling. De vader vindt dat geen zorgregeling bepaald moet worden tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder, nu [minderjarige (voornaam)] daar op dit moment niet bij gebaat is. De Raad heeft in zijn rapport geadviseerd om geen zorgregeling te bepalen tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder. Daarbij heeft de Raad aangegeven dat er in feite gekozen moet worden tussen twee kwaden. Als [minderjarige (voornaam)] tegen haar wil in omgang moet hebben met haar moeder, verwacht de Raad dat de situatie tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder eerder zal verharden en verslechteren, met een kleinere kans op een duurzame verbetering. [minderjarige (voornaam)] niet dwingen tot contact en omgang leidt op korte termijn niet tot positief herstel ten aanzien van haar negatieve beeldvorming van moeder, maar zij floreert tot nu toe wel bij de situatie, omdat zij meer rust ervaart en toekomt aan haar eigen ontwikkelingstaken.
3.8.
De rechter vindt het net als de Raad van belang dat contact en omgang tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder niet wordt geforceerd. Dat betekent niet dat de rechter het niet in het belang van [minderjarige (voornaam)] vindt dat er op termijn weer contact en omgang komt. Integendeel. Gelet op de ernstige bezwaren die [minderjarige (voornaam)] zelf heeft, gelet op haar leeftijd, en gelet op de beschreven loyaliteitsproblematiek die zij al jaren ervaart, vindt de rechter het nu in het belang van [minderjarige (voornaam)] dat zij mag rust mag gaan ervaren en dat zij zelf kan bepalen wanneer zij toe is aan contact en/of omgang met haar moeder. De rechter acht de kans op duurzaam contactherstel op die manier het grootst. Hoe paradoxaal dat ook klinkt, het is in het belang van [minderjarige (voornaam)] dat haar moeder haar loslaat, om [minderjarige (voornaam)] zo de gelegenheid te geven om op haar eigen tempo op het moment dat dat voor haar goed is terug te komen naar haar moeder. Tijdens de zitting is besproken dat het wel van belang is dat er een ‘lijntje’ blijft tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder. De rechter onderschrijft het advies van de Raad dat de moeder [minderjarige (voornaam)] zo nu en dan een berichtje of een kaartje stuurt, zij het niet te vaak en alleen op een luchtige toon, zonder verwachtingen. De rechter realiseert zich dat hiermee iets bijzonder moeilijks van de moeder wordt gevraagd. Zij hoopt dat zij dat omwille van [minderjarige (voornaam)] kan opbrengen.
De kinderalimentatie
3.9.
Bij beschikking van 21 oktober 2020 is de kinderalimentatie die de vader aan de moeder betaalt voorlopig op nihil gesteld met ingang van 1 mei 2020. De reden hiervoor was dat [minderjarige (voornaam)] sinds 1 mei 2020 feitelijk bij de vader woont. Bij diezelfde beschikking is daarom ook de hoofdverblijfplaats van [minderjarige (voornaam)] voorlopig bij de vader bepaald. Dat betekent dat de moeder tot die datum gerechtigd is geweest tot het kindgebonden budget en de kinderbijslag, maar dat de vader daartoe gerechtigd is vanaf die datum. De ouder bij wie het kind de hoofdverblijfplaats heeft, is namelijk gerechtigd tot het kindgebonden budget en de kinderbijslag. De moeder vindt, zo begrijpt de rechtbank uit de toelichting, dat zij tot oktober 2021 gerechtigd was om het kindgebonden budget en de kinderbijslag te ontvangen. Zij heeft die bedragen nog tot die tijd ontvangen maar heeft ook kosten gemaakt waardoor het redelijk is dat daar iets tegenover staat. De rechter volgt de moeder daarin echter niet en betrekt daarbij dat in de beschikking van 21 oktober 2020 is vermeld dat de vader heeft toegezegd kosten waarmee de moeder wordt geconfronteerd vanaf 1 juni 2020 zal voldoen en dat de rechter ervan uitging dat de vader dat ook zou doen. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat dat niet is gebeurd. De rechter zal het verzoek van de moeder om te bepalen dat de moeder gerechtigd blijft tot de kinderbijslag en het kindgebonden budget daarom afwijzen.
3.10.
Aangezien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige (voornaam)] nu definitief bij de vader wordt bepaald en [minderjarige (voornaam)] daar sinds 1 mei 2020 feitelijk woont, is de vader verantwoordelijk voor de kosten van [minderjarige (voornaam)] . De rechter ziet daarom geen grondslag meer voor het betalen van kinderalimentatie aan de moeder. De moeder heeft ook niet voldoende gemotiveerd waarom zij als niet-verzorgende ouder recht zou blijven hebben op kinderalimentatie. De rechter zal de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen daarom op nihil stellen met ingang van 1 mei 2020.
Informatieregeling
3.11.
Volgens de moeder ligt er ook een verzoek voor om een informatieregeling vast te stellen, waarbij de vader informatie moet verstrekken over [minderjarige (voornaam)] aan de moeder. De moeder zou dit verzoek voor de vorige zitting hebben ingediend en dit hebben verduidelijkt op die zitting. De rechter ziet in de zittingsaantekeningen van die zitting juist dat de advocaat van de moeder heeft aangegeven dat ze de informatie en consultatie ‘niet zozeer als verzoek’ had ingediend. Het is ook niet als verzoek opgenomen in de beschikking van 30 maart 2021 en de moeder heeft niet om aanvulling van die beschikking gevraagd. De rechter is daarom van oordeel dat dit verzoek niet voorligt. Dit neemt niet weg dat de vader wettelijk verplicht is om de moeder te informeren over hoe het met [minderjarige (voornaam)] gaat. Daarnaast heeft de moeder zelf de mogelijkheid om bijvoorbeeld met school contact te hebben. Zij heeft immers samen met de vader het gezag over [minderjarige (voornaam)] .
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.12.
De rechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechter geldt dan totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechter gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat [minderjarige (voornaam)] voortaan haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vader;
4.2.
stelt de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen per 1 mei 2020 op nihil;
4.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, in samenwerking met mr. L.A. Nettekoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.