ECLI:NL:RBMNE:2022:963

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
16/097126-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging en bedreiging met vuurwapen in Utrecht

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 13 september 2019 in Utrecht samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging, waarbij hij [slachtoffer 1] met een vuurwapen op het hoofd had geslagen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, alsook op de resultaten van foslo-confrontaties, waarbij de verdachte door de getuigen werd herkend. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen bij dit feit.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vijf maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte recidivist was en dat zijn gedrag een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers had veroorzaakt. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot immateriële schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen, terwijl de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege de complexiteit en omvang van de vordering.

De rechtbank benadrukte dat de feiten zich in een woonwijk hadden afgespeeld, wat bijdroeg aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De uitspraak werd gedaan in het kader van de rechtsbescherming en de noodzaak om geweldsdelicten serieus te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/097126-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] TE [woonplaats] ,
gedetineerd te P.I. Nieuwegein,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen [slachtoffer 1] , benadeelde partij en zijn raadsvrouw, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair
op 13 september 2019 te Utrecht samen met anderen in het openbaar (aan de [straat] ) geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ;
Feit 1 subsidiair
op 13 september 2019 te Utrecht samen met anderen, met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2
op 13 september 2019 [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Hiertoe is het volgende aangevoerd. Uit de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de woning van [slachtoffer 1] werden benaderd door vier jongens: twee Marokkaanse jongens, een Hollandse jongen met rossig haar en een Aziatisch uitziende jongen. Deze vier jongens hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geslagen en de Aziatische jongen sloeg [slachtoffer 1] met een vuurwapen op zijn hoofd, waarna zijn hoofd begon te bloeden. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bekennen bij de woning te zijn geweest, de zaak van medeverdachte [medeverdachte 3] is geseponeerd. De vraag is vervolgens of verdachte de Aziatisch uitziende jongen is. Volgens de officier van justitie kan deze vraag bevestigend worden beantwoord, gelet op het volgende. Getuige [getuige 1] heeft een foto gemaakt van de jongen die [slachtoffer 1] met het vuurwapen op zijn hoofd heeft geslagen, toen zij deze jongen na het incident ergens tegenkwam. Vier verbalisanten herkennen verdachte op deze foto. Ook hebben [getuige 1] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] deelgenomen aan een foslo-confrontatie. Alle drie herkennen zij verdachte als de Aziatisch uitziende jongen die [slachtoffer 1] met het vuurwapen op zijn hoofd heeft geslagen. Verder blijkt uit de telefoongegevens van verdachten dat zij contact met elkaar hebben gehad. Op basis van het voorgaande acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer 1] .
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder feit 2 tenlastegelegde, nu door het slaan met het vuurwapen geen sprake is van bedreiging, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat de vage foto van de vermeende dader (
dossier, pagina 141) en de foslo-confrontaties niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen waaruit direct daderschap van verdachte blijkt. Er is dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de raadsvrouw. Hiertoe is verder aangevoerd dat behoedzaam moet worden omgegaan met (foto)herkenningen en de bewijskracht hiervan, zeker als dit het enige bewijs is waaruit de betrokkenheid van verdachte kan worden afgeleid. De door [getuige 1] , [getuige 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgegeven signalementen van de dader komen niet overeen met het uiterlijk van verdachte en zijn op punten heel verschillend. Daarbij komt dat de herkenningen op basis van de wazige foto die [getuige 1] na het incident heeft gemaakt van een jongen die volgens haar een van de daders zou zijn, niet betrouwbaar zijn. De kwaliteit van de foto is te slecht om herkenningen op te baseren. De jongen op die foto komt bovendien niet overeen met het door haar omschreven signalement van de dader van 13 september 2021. Alleen op basis van de enkele herkenning van die [getuige 1] kan niet vastgesteld worden dat de jongen op de foto betrokkenheid heeft gehad bij het tenlastegelegde. Dat [getuige 1] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verdachte middels een foslo-confrontatie herkennen, doet hieraan volgens de raadsvrouw niets af, nu zij bekend waren met de door [getuige 1] ingeleverde foto van 18 september 2021. Er kan dus niet worden vastgesteld of zij de persoon herkennen van het incident of van de foto.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is wie van de verdachten een vuurwapen meedroeg. Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren over een verschillend aantal vuurwapens en uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris blijkt duidelijk dat zij met elkaar en met de andere getuigen over het incident hebben gesproken. Hierdoor is niet duidelijk welk deel van hun verklaringen zij zelf hebben waargenomen. De verklaringen verschillen te veel en zijn onvoldoende betrouwbaar om tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring te kunnen komen, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair is verzocht verdachte in elk geval vrij te spreken van het onder feit 1 tenlastegelegde ‘met het vuurwapen slaan’, gelet op voornoemde ten aanzien van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van openlijk geweld, welke gepleegd is op vrijdag 13 september 2019, omstreeks 19.40 uur op de [straat] te [woonplaats] . [2]
Na de behandeling bij de huisartsenpost ben ik samen met mijn vrouw naar huis gereden.
Ik hoorde mijn schoonzusje zeggen er lopen hier wat jongens heen en weer en dat ze naar binnen keken onze woning in. Ik zag dat mijn broer zich omdraaide en weer naar buiten liep richting de jongens. […] Ik ben toen ook naar buiten gelopen […].
Jongen 1: Marokkaans; […]
Jongen 2: Marokkaans; [3] […]
Jongen 3: Nederlandse; 1 meter 90; […]
Jongen 4: Aziatisch; Donker stijl haar; Onder de 20 jaar; Ongeveer 1 meter 65 a 70; […]
Ik hoorde dat jongen 1 tegen mij zei: “Ik ben recht op de man af. Jij hebt mijn vrouw geslagen.” […] Ik hoorde jongen 3 roepen […] “Ik ben hier ook niet voor gekomen, laten we het snel doen.” Ik zag dat hij een slaande beweging met zijn hand richting mij maakte. Ik dook toen weg en duwde hem van mij af. […] Ik zag dat hij toen een wapen te voorschijn haalde uit zijn broek/riem aan de voorzijde. Ik pakte hierop jongen 4 vast en hield deze voor mij als een soort van schild. Ik zag dat hij namelijk met zijn vinger richting de trekker van de het wapen ging. Ik zag dat jongen 4 ook een wapen te voorschijn haalde aan de voorzijde bij zijn broek. […] Ik zag dat dit wapen zilver van kleur was. Ik [zag] het wapen omdat het wapen ter hoogte van zijn hoofd te voorschijn kwam. [4]
Ik duwde jongen 4 weg van mij tegen nummer 3 aan. Ik voelde hierna een harde klap op
de bovenkant van mijn hoofd. […] Ik zag dat mijn broer de gehele tijd bezig is geweest met jongen 1 en jongen 2. […] Ik was bang en bezorgd, de gehele tijd dacht ik alleen maar aan mijn kinderen en mijn vrouw dat hun niks zou overkomen. [5]
Aangever [slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van openlijke geweldpleging.
Op vrijdag 13 september 2019 […] [6]
Later, diezelfde dag omstreeks 19.30 was ik bij mijn broertje [slachtoffer 1] op de [straat] nummer [nummer] .
Ik zag dat op dat moment een auto door de straat reed. Ik zag dat er vier (4) jongens in de auto zaten. […] Ik kan deze jongens als volgt omschrijven:
Man 1: Blanke huidskleur; Ongeveer 1.90 meter lang;
Man 2: Blanke huidskleur; Semi Aziatisch/Indonesische ogen;
Man 3: [7] Vermoedelijk Marokkaanse afkomst;
Man 4: Vermoedelijk Marokkaanse afkomst;
Op dat moment kwam [slachtoffer 1] naar buiten gelopen.
Ik hoorde man 3 zeggen: “Ik zal eerlijk zijn, wij komen niet voor een scooter. Jij hebt mijn vrouw in het bijzijn van mijn kinderen geslagen.”
Ik voelde en zag dat ik direct een vuistslag van man 1 op de linkerkant van mijn kaak kreeg. Ik voelde een pijnsteek in mijn gezicht. Ik viel van deze klap op mijn kaak achterover en viel op de grond. Ik zag en voelde dat man 3 mij sloeg en schopte. Tijdens mijn val en door de klappen had ik pijn aan mijn rechter ellenboog en aan de pink van mijn linkerhand.
Ik heb pijn en letsel overgehouden van dit voorval. [8]
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben woonachtig op de [adres] in [woonplaats] . Ik woon daar samen met mijn man [slachtoffer 1] […]. Vandaag, 13 september 2019, omstreeks 19.45 uur, kwam ik aan bij onze woning. [9]
Ik zag dat de 4 personen voor de woning bleven hangen. Mijn zwager sprak de 4 personen aan en vroeg of er wat aan de hand was.
Vervolgens [zag] ik dat er een schermutseling ontstond in de voortuin. […] Ik zag dat er volop aan mijn man en zwager werd getrokken en dat zij werden geslagen door de 4 personen. [10]
Terwijl mijn man bij de voordeur stond, […] zag ik dat persoon 3, dit is de Aziatische man, achter hem stond en uithaalde met een voorwerp gelijkend op een vuurwapen, die hij in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat de Aziatische persoon met het vuurwapen achter op het hoofd van mijn man sloeg. Ik zag dat dit men kracht gebeurde en dat het hoofd van mijn man begon te bloeden. [11]
In de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] staat onder meer het volgende:
Op maandag 26 november 2019, […] hield ik, naar aanleiding van een op 13 september 2019 gepleegde mishandeling, bedreiging en openlijk geweldpleging in bureau Utrecht Noord, een meervoudige fotobewijsconfrontatie met de getuigen:
[slachtoffer 2] […], [slachtoffer 1] […], [12] en [getuige 1] […].
Bij deze confrontatie werden separaat aan de getuigen met behulp van een beeldscherm
sequentieel 12 foto’s van personen getoond, waaronder een foto van de verdachte:
[verdachte] […]. [13]
[getuige 1]
Confrontatie met getuige [getuige 1] [14]
De foto van verdachte [verdachte] stond daarbij op plaats 4. [15]
[…] confronteerde ik als getuigenbegeleider […], de getuige: [getuige 1] .
Ik toonde aan de getuige de foto’s van de personen sequentieel op een beeldscherm. De foto’s waren doorlopend genummerd van 1 tot en met 12. Iedere foto kwam 4 seconden in beeld. Terwijl de getuige naar de selectie keek, hoorde ik dat zij uit eigen beweging duidelijk ‘ja’ zei bij foto 4. […] Op mijn vraag wat zijn rol bij het feit was geweest antwoordde zij: “Hij heeft mijn man op zijn hoofd geslagen met een vuurwapen.” [16]
[slachtoffer 2]
Confrontatie met getuige [slachtoffer 2] [17]
De foto van verdachte [verdachte] stond op plaats 9. [18]
[…] confronteerde ik als getuigenbegeleider […], de getuige: [slachtoffer 2] .
Ik toonde aan de getuige de foto’s van de personen sequentieel op een beeldscherm. De foto’s waren doorlopend genummerd van 1 tot en met 12. Iedere foto kwam 4 seconden in beeld. Terwijl de getuige naar de selectie keek, hoorde ik dat hij uit eigen beweging […] bij foto 9 zei: “1000% zeker”
“De man op foto 9, dat was degene met het vuurwapen en fysiek geweld.” [19]
[slachtoffer 1]
Confrontatie met getuige [slachtoffer 1]
De foto van verdachte [verdachte] stond op plaats 6. [20]
[…] confronteerde ik als getuigenbegeleider […], de getuige: [slachtoffer 1] .
Ik toonde aan de getuige de foto’s van de personen sequentieel op een beeldscherm. De foto’s waren doorlopend genummerd van 1 tot en met 12. Iedere foto kwam 4 seconden in beeld. Terwijl de getuige naar de selectie keek, hoorde ik dat hij
uit eigen beweging zei bij nummer 6: “Ja” […]
“Die heeft met een […] wapen lopen zwaaien, hij wilde schieten en ik heb met hem
geworsteld. . […]” [21]
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 september 2019 te Utrecht, samen met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat hij op diezelfde dag
[slachtoffer 1] heeft bedreigd door hem een vuurwapen te tonen.
Feit 1primair
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [getuige 1] , staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat vier personen naar het huis van [slachtoffer 1] zijn gegaan. Voornoemde aangevers en getuige verklaren alle drie over twee Marokkaans uitziende jongens, één Hollandse jongen en één Aziatische jongen. Deze jongens hebben [slachtoffer 2] geslagen en geschopt en de Aziatische jongen heeft [slachtoffer 1] met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op zijn hoofd geslagen. Gelet op de eerdere verkeersruzie die dag tussen [slachtoffer 1] en mevrouw [A] , het feit dat een van de medeverdachten de vriend is van die [A] en de uitlatingen van verdachten, volgt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat de vier jongens tezamen op zoek waren naar de fysieke confrontatie met [slachtoffer 1] . Omdat [slachtoffer 2] zich hiermee bemoeide, is ook tegen hem geweld gebruikt. Beide aangevers hebben door de geweldshandelingen van deze verdachten letsel opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of een van de daders, die in de verklaringen van aangevers en getuigen als (semi-)Aziatisch wordt aangeduid en die [slachtoffer 1] met een vuurwapen op zijn hoofd heeft geslagen, verdachte Van [verdachte] is. De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat op basis van de door [getuige 1] gemaakte foto van de vermeende dader niet tot een betrouwbare herkenning kan worden gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze foto te vaag om hierop een persoon te kunnen herkennen. Uit de foslo-confrontaties met getuigen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 1] komt echter duidelijk naar voren dat verdachte degene is die [slachtoffer 1] met het vuurwapen op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van deze foslo-confrontaties, in combinatie met de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de getuigenverklaring van [getuige 1] , wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte een van de vier jongens is geweest die verhaal is gaan halen naar aanleiding van de verkeersruzie en dat hij samen met de medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich door het tonen van een vuurwapen schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] . Verdachte haalde dit vuurwapen immers tevoorschijn en hield dit ter hoogte van het hoofd van [slachtoffer 1] , waardoor het vuurwapen zichtbaar was voor [slachtoffer 1] . Door dit tonen van het vuurwapen in combinatie met de dreigende situatie en het gebezigde geweld, kon naar het oordeel van de rechtbank bij die [slachtoffer 1] de vrees ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Naar het oordeel van de rechtbank moet het opzet van verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder hij het wapen heeft getrokken en getoond, hierop ook gericht zijn geweest.
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het in vereniging plegen van feit 2, nu op basis van het dossier medeplegen van bedreiging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is immers niet gebleken van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van dit feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
op 13 september 2019 openlijk, te weten aan de [straat] te [woonplaats] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door
- met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te stompen en tegen het lichaam van die[slachtoffer 2] te slaan en te schoppen, en
- met kracht met een (vuur)wapen, althans met een hard voorwerp, op het hoofd van die[slachtoffer 1] te slaan, en
- (daarbij) die [slachtoffer 2] ten val te brengen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] en[slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
Feit 2
op 13 september 2019 te Utrecht, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] te tonen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest, waarbij de officier van justitie rekening gehouden heeft met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht en de overschrijding van de redelijke termijn.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het feit dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht (meermalen) van toepassing is alsook met de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsvrouw acht deze factoren onvoldoende verdisconteerd in de strafeis van de officier van justitie en verzoekt de rechtbank deze eis te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging en bedreiging met een vuurwapen. Dit zijn ernstige feiten die zich bovendien in een woonwijk hebben afgespeeld. Uit het dossier, het onderzoek ter terechtzittingen de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] wordt duidelijk welke impact deze handelingen van verdachte op hem en zijn familie hebben gehad. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en ook hebben zij hierdoor letsel opgelopen. Daarbij zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij, temeer nu meerdere buurtbewoners hiervan getuige waren.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 18 februari 2022 blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging. Bovendien liep verdachte in een proeftijd.
Met betrekking tot onderhavige zaak wilde verdachte niet met de reclassering in gesprek. Wel heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 30 juni 2021, opgemaakt ten aanzien van de zaak met parketnummer 16/097126-21. Hieruit volgen grote zorgen omtrent verdachte, maar uit het rapport blijkt ook dat verdachte geen hulp wil, waardoor mogelijke beïnvloeding van gedrag door middel van gedragsinterventies en het op deze wijze reduceren van risico’s door de reclassering niet mogelijk wordt geacht. Zowel het risico op recidive, als op letselschade, als op het onttrekken aan voorwaarden, wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt aan verdachte een onvoorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte vier dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. Verdachte zit momenteel gedetineerd vanwege de veroordeling voor de zaak met parketnummer 16/324920-20. De raadsvrouw bracht ter zitting naar voren dat verdachte, mede gelet op de duur van deze detentie en de (mogelijke) v.i.-regeling tegen het einde hiervan, ten aanzien van de onderhavige zaak niet heeft meegewerkt met reclasseringstoezicht.
Straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Hieruit volgt dat het uitgangspunt bij openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel ten gevolge een taakstraf van 150 uur (omgerekend 75 dagen gevangenisstraf) is en voor bedreiging met een vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en het feit dat er sprake is van recidive, kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Redelijke termijn
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 17 december 2019 voor het eerst verhoord door de politie. Op dat moment kon verdachte in redelijkheid verwachten dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het vonnis wordt op 15 maart 2022 gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met drie maanden overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, zal de rechtbank compensatie toepassen door middel van strafvermindering. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn zou aan verdachte een (iets) hogere gevangenisstraf zijn opgelegd.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 15.511,81. Dit bedrag bestaat uit € 13.011,81 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het bedrag aan materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd toe te wijzen de kosten voor de leaseauto, het eigen risico, de medische kosten, de kosten voor de sportschool en de reiskosten. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd dit bedrag geheel toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de kosten voor de leaseauto en de sportschool af te wijzen, nu deze kosten in onvoldoende rechtstreeks verband staan met het tenlastegelegde en de vordering ten aanzien van het overige niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de complexiteit van de vordering. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat een dergelijke vordering thuishoort bij de civiele rechter. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag te matigen. Hiertoe is een tweetal vergelijkbare zaken aangehaald (met parketnummers 22/003109-17 en 08/122753-21).
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in diens vordering, voor zover deze ziet op materiële schade. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde kosten heeft gemaakt, maar dat behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding. De rechtbank heeft bij haar overweging betrokken dat de vordering omvangrijk en complex is, alsmede dat de onderbouwing van de kosten op punten onduidelijk is. Bijvoorbeeld dat de benadeelde partij stelt dat hij slechts 70% van zijn loon doorbetaald heeft gekregen, terwijl hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst gedurende het eerste jaar van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft op 100% loon. Ook is niet duidelijk welke reis- of medische kosten zien op het bewezen verklaarde en welke kosten zien op de verwonding die de benadeelde partij eerder die dag eveneens op 13 september 2019 had opgelopen of de kennelijk toen al bestaande arbeidsongeschiktheid van de benadeelde partij.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de benadeelde partij door de door verdachte begane feiten pijn en psychisch en fysiek letsel heeft bekomen.. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van (de gevolgen van) de feiten, de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend en de impact die de feiten op [slachtoffer 1] hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 1.500,- in dit geval billijk is. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.500,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019 tot de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 1.500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 september 2019tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling aan te vullen met 25dagen hechtenis.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder feit 1 primair en feit 2 bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart hetgeen meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen
en A. Scheper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Lagerweij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 maart 2022.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 13 september 2019 openlijk, te weten op/aan de [straat] te [woonplaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] door
- één of meermalen (met kracht) tegen/op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of (met geschoeide voet) te schoppen en/of te trappen en/of
- één of meermalen (met kracht) met een (vuur)wapen, althans met een hard voorwerp, en/of met (gebalde) vuisten tegen/op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan, en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ten val te brengen terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
- één of meermalen (met kracht) tegen/op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen en/of te duwen en/of (met geschoeide voet) te schoppen en/of te trappen en/of
- één of meermalen (met kracht) met een (vuur)wapen, althans met een hard voorwerp, en/of met (gebalde vuisten tegen/op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan, en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ten val te brengen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] pijn heeft/hebben ondervonden en/of letsel heeft/hebben bekomen;
( art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 13 september 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te tonen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 december 2019, genummerd 191205.1328.09425 (documentcode), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 301. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 20.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 21.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 22.
5.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 23.
6.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 39.
7.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 40.
8.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 41.
9.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 48.
10.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 49.
11.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 40.
12.Een proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 149.
13.Een proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 150.
14.Een proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 154.
15.Een proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 155.
16.Een proces-verbaal van tonen selectie bij meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 158.
17.Een proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 153.
18.Een proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 154.
19.Een proces-verbaal van tonen selectie bij meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 160.
20.Een proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 154.
21.Een proces-verbaal van tonen selectie bij meervoudige fotobewijsconfrontatie, pagina 164.