In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Hilversum. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde F. van der Plas, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, die de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2021 had vastgesteld op € 332.000,-. Eiser was het niet eens met deze waarde en had een taxatierapport ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 1 februari 2022, waar ook de gemachtigde van de verweerder en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer moet zijn, en dat de heffingsambtenaar moet aantonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan deze waarde. Tijdens de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over een lagere WOZ-waarde van € 316.000,-. De rechtbank heeft vervolgens de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 op € 316.000,- wordt vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank de aanslag onroerendezaakbelastingen vastgesteld op € 260,38, wat een vermindering van € 13,18 betekent. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.620,- moet vergoeden.
De uitspraak is gedaan door rechter R. in 't Veld en griffier mr. L.M.A. Koeman. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.