ECLI:NL:RBMNE:2022:947

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4273
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op Wob-verzoek en besluit van 2 november 2021

In deze zaak heeft eiseres op 8 augustus 2021 een verzoek om milieu-informatie ingediend bij het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Aangezien verweerder niet tijdig op dit verzoek heeft gereageerd, heeft eiseres op 9 september 2021 verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiseres op 7 oktober 2021 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist. Op 2 november 2021 heeft verweerder alsnog een primair besluit genomen op het Wob-verzoek. De zitting vond plaats op 4 februari 2022 via een beeldverbinding, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk op de zaak is ingegaan, omdat eiseres geen belang meer had bij een beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft echter wel bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 379,50.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het beroep van eiseres tegen het besluit van 2 november 2021, dat verweerder alsnog had genomen, doorverwezen moet worden naar verweerder om als bezwaarschrift te worden behandeld. De rechtbank heeft geen beslistermijn kunnen vaststellen, omdat de beslistermijnen van de Awb van toepassing zijn. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg in aanwezigheid van griffier L.M. Janssens-Kleijn en is openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4273
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Schouten).

Procesverloop

Eiseres heeft op 8 augustus 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek om milieu-informatie ingediend bij verweerder.
Eiseres heeft op 9 september 2021 verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder niet heeft gereageerd op haar Wob-verzoek.
Eiseres heeft op 7 oktober 2021 beroep ingediend, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar Wob-verzoek.
Verweerder heeft op 2 november 2021 een primair besluit genomen op het Wob-verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 4 februari 2022. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verder was aanwezig [A] , werkzaam bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Nadat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek, heeft verweerder alsnog daarop beslist. Het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar Wob-verzoek heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dat betekent dat de rechtbank zowel het beroep tegen het niet tijdig beslissen als het beroep tegen het besluit op het Wob-verzoek moet beoordelen.
4. Eiseres heeft in een brief van 20 december 2021 gronden van beroep ingediend die gericht zijn tegen het besluit van verweerder van 2 november 2021. Daarnaast heeft eiseres de rechtbank verzocht om het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond te verklaren en het beroepschrift naar verweerder door te sturen om als bezwaarschrift te behandelen. Ook heeft eiseres de rechtbank verzocht om te bepalen dat verweerder binnen zes weken een beslissing op bezwaar bekend maakt en aan het overschrijden van die termijn een dwangsom te verbinden van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
5. Niet gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beroep tegen het besluit van 2 november 2021
6. Eiseres is het niet eens met het besluit van verweerder van 2 november 2021. Eiseres en verweerder hebben hun verschil in standpunten nog niet besproken. Daarnaast beschikt de rechtbank niet over de Wob-stukken. Hierin ziet de rechtbank voldoende aanleiding om op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, het beroep voor zover het gericht is tegen het besluit van 2 november 2021 naar verweerder te verwijzen om als bezwaarschrift te behandelen. Verweerder beschikt al over het beroepschrift van 20 december 2021, daarom zal de rechtbank dit niet nogmaals naar verweerder sturen.
De te stellen beslistermijn
7. Verweerder is gebonden aan de beslistermijnen zoals genoemd in artikel 7:10 van de Awb. De beslistermijn voor het bezwaar is aangevangen op 20 december 2021. Dit is op de zitting besproken. Omdat verweerder de bezwaarprocedure al heeft opgestart en er op 10 februari al een hoorzitting is, is het redelijk dat de beslistermijn begint op het moment dat eiseres kenbaar heeft gemaakt dat zij het niet eens is met het besluit van 2 november 2021. Mocht verweerder niet (tijdig) voldoen aan de termijn waarbinnen hij op het bezwaar moet beslissen, dan heeft eiseres de mogelijkheid om verweerder in gebreke te stellen en indien nodig beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank kan op dit moment geen beslistermijn vaststellen omdat de termijn van artikel 7:10 van de Awb van toepassing is.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.