ECLI:NL:RBMNE:2022:943

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
UTR 22/18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van een beginnend bestuurder na alcoholgebruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een beginnend bestuurder, had zijn rijbewijs geschorst gekregen door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) na een aanhouding op 15 augustus 2021. Tijdens een verkeerscontrole bleek verzoeker onder invloed van alcohol te zijn, met een ademanalyse die een uitslag van 615 µg/L vertoonde. Verzoeker maakte bezwaar tegen de schorsing van zijn rijbewijs en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werk.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de schorsing van het rijbewijs gerechtvaardigd was op basis van de Wegenverkeerswet, die vereist dat bij een beginnend bestuurder met een ademanalyse boven de 570 µg/L een medisch onderzoek moet worden opgelegd en het rijbewijs moet worden geschorst. De voorzieningenrechter benadrukte dat de verkeersveiligheid voorop staat en dat de belangen van verzoeker niet onevenredig worden geraakt. De rechter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/18
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: J. Launspach).

Procesverloop

In het besluit van 30 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder verzoeker verplicht medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. De geldigheid van het rijbewijs is geschorst.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoeker is een beginnend bestuurder die op 15 augustus 2021 om 01:24 uur is aangehouden in Middelburg in verband met een verkeerscontrole. Verzoeker had bloeddoorlopen ogen en zijn adem rook naar alcohol. Bij verzoeker is een ademanalyse afgenomen. De uitslag daarvan is 615 µg/L. Verweerder heeft hierna in het primaire besluit in het belang van de verkeersveiligheid de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst in ieder geval totdat de uitslag van het onderzoek bekend is.
3. Verzoeker is het niet eens met het besluit van verweerder en wil graag zo spoedig mogelijk zijn rijbewijs terug. Hij voert aan dat verweerder mede gezien de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 had moeten toetsen of het besluit evenredig is. [1] Volgens eiser is het dat niet, omdat hij zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er twijfel is over juistheid van de uitslag van de ademanalyse, omdat er twee analyses zijn afgenomen met een verschil in blaastijd en blaasvolume.
4. Bij verzoeker is een ademanalyse afgenomen. De uitslag daarvan is 615 µg/L. Als bij een beginnend bestuurder – zoals verzoeker is – de uitslag van de ademanalyse hoger is dan 570 µg/L, is verweerder op grond van de Wegenverkeerswet verplicht om verzoeker een medisch onderzoek op te leggen en zijn rijbewijs te schorsen. [2] De ademanalyse is op juiste wijze door de politie afgenomen. Er zijn verplicht twee meetmomenten en het verschil in uitkomst van de twee ademanalyses ligt binnen de daarvoor geldende marges. [3]
Omdat verweerder op grond van de Wegenverkeerswet verplicht is om in verzoekers geval een onderzoek op te leggen en het rijbewijs te schorsen, kan verweerder niet afwijken en er is dan ook geen ruimte om rekening te houden met de belangen van verzoeker. De rechtbank begrijpt dat verzoeker veel last heeft van de schorsing van zijn rijbewijs, maar de rechter moet kijken naar het belang dat met de regelgeving wordt gediend en dat is het belang van de verkeersveiligheid. Dat belang vraagt volgens de wetgever in dit geval het opleggen van een onderzoek en het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op wat verzoeker heeft aangevoerd, niet is gebleken dat de belangen van verzoeker onevenredig worden geraakt. Mocht er wel ruimte zijn geweest om belangen te wegen dan zou die weging in het nadeel van eiser zijn uitgevallen, omdat de veiligheid van de verkeersdeelnemers belangrijker wordt gevonden. De voorzieningenrechter ziet daarom op dit moment niet in dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Artikel 131, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 23, eerste lid, onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
3.Artikel 10 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en artikel 5 van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.