ECLI:NL:RBMNE:2022:938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
534503/HA RK 22-31
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2022, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. Fijnheer, de behandelend rechter in twee bestuursrechtelijke procedures. Verzoekers voerden aan dat de rechter hen onjuist had geïnformeerd over het verschil tussen een getuige en een informant, wat hen zou hebben benadeeld in hun rechtspositie. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking ontvankelijk was, ondanks dat het enkele dagen na de zitting was ingediend. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de rechter opzettelijk onjuist had gecommuniceerd of dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter de regie over de zitting had gevoerd en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard. De procedures van verzoekers zullen worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden voor het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer 534503/HA RK 22-31
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 11 maart 2022
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker 1] ,
en
[verzoeker 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoekers),
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 januari 2022;
  • het wrakingsverzoek van verzoekers van 7 februari 2022;
  • de reactie van mr. B. Fijnheer op het wrakingsverzoek;
  • de door verzoekers toegezonden aanvullende stukken.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 25 februari 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekers verschenen. Zij hebben hun standpunten toegelicht.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. B. Fijnheer als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaken met zaaknummers UTR 20/3874 en
UTR 21/1137 tussen verzoekers en de Bewaarder van het Kadaster en de openbare registers.
2.2.
Verzoekers zijn van mening dat de rechter niet in staat is om de procedures eigenstandig, onafhankelijk en onpartijdig te beslechten. Zij voeren daartoe aan dat zij de landmeter van het Kadaster hebben opgeroepen om ter zitting als getuige te worden gehoord. Zij hebben dit ook aan de rechtbank laten weten met toezending van de door hen te stellen vragen. De rechter heeft ter zitting echter voorgesteld om de landmeter, die naar de zitting was meegekomen, als informant te horen. Op de vraag van verzoekers wat het verschil tussen een getuige en een informant was, heeft de rechter geantwoord dat een getuige de wet kent en dat dit van een informant niet wordt verwacht. Verder kon een informant volgens de rechter meteen tot de zittingzaal worden toegelaten. Op grond van deze uitleg van de rechter hebben verzoekers ingestemd met het horen van de landmeter als informant. Na afloop van de zitting is verzoekers echter uit nader onderzoek gebleken dat de rechter hen onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd. Van een getuige wordt namelijk verwacht dat naar waarheid wordt verklaard. Van een informant wordt dit niet verwacht. Als de landmeter als getuige was aangemerkt, dan was hij onder ede gehoord. Verzoekers stellen dat de rechter hen bewust onjuist heeft geïnformeerd over het verschil tussen een getuige en een informant en hen daarmee het rechtsmiddel van getuigenverhoor uit handen heeft genomen. Dit is nog kwalijker omdat de rechter ook in een andere procedure van verzoekers een beslissing heeft genomen en daarom op de hoogte was van de doelen die verzoekers willen bereiken ten opzichte van het Kadaster. Verder is de landmeter een werknemer van het Kadaster, zijnde de partij waartegen verzoekers procederen. Daardoor is de landmeter belanghebbende bij deze procedure en mag hij op grond van jurisprudentie niet als informant optreden. Voorts greep de rechter in toen verzoekers de landmeter een technische vraag stelde, omdat het te technisch werd en deze materie voor de rechter helemaal nieuw was.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij verzoekers ter zitting heeft gevraagd of zij konden instemmen met het horen van de landmeter als informant. De rechter heeft verzoekers uitgelegd dat een getuige in verband met mogelijke beïnvloeding niet meteen tot de zittingszaal wordt toegelaten en een informant wel. Zij heeft verzoekers meegedeeld dat het in hun zaken niet zoveel uitmaakte of de landmeter als getuige of als informant zou worden gehoord. De rechter had geen aanwijzingen dat de landmeter niet naar waarheid zou verklaren. De eerdere zaak waar verzoekers naar verwijzen was een zaak waarin het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Er heeft geen inhoudelijke beoordeling van het onderliggende geschil plaatsgehad.

3.De beoordeling

3.1.
Het verzoek tot wraking moet op grond van artikel 8:16 lid 1 Awb worden gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoekers hebben de rechter bijna een week na de zitting gewraakt. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekers desondanks ontvankelijk zijn in hun verzoek, nu zij hun verzoek hebben gedaan na voor hen noodzakelijk onderzoek over het verschil tussen een informant en een getuige. Meteen na dat onderzoek hebben zij het verzoek tot wraking gedaan.
3.2.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn als uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen. Uitgangspunt hierbij is het proces-verbaal dat van de zitting is opgemaakt.
3.4.
Kern van het verwijt dat verzoekers de rechter maken, is dat zij verzoekers bewust heeft afgehouden van het horen van de landmeter als getuige onder ede, met als doel – zo begrijpt de wrakingskamer – om verzoekers te benadelen. Daarvan is echter niet gebleken. Uit het proces-verbaal en de reactie van de rechter blijkt inderdaad niet dat de rechter verzoekers heeft uitgelegd wat het verschil is tussen een informant en een getuige voor wat betreft de gevolgen van het eventueel niet naar waarheid verklaren door, in dit geval, de landmeter van het Kadaster. Wat daarvan ook zij, dat de rechter deze uitleg bewust achterwege zou hebben gelaten is niet gebleken. Het enkele gegeven dat de rechter verzoekers onvolledig of wellicht onjuist zou hebben voorgelicht over de verschillen tussen het optreden als getuige en als informant, is onvoldoende om aan te nemen dat de rechter bewust verzoekers heeft willen benadelen. Het verdere verloop van de zitting duidt daar ook niet op; de landmeter is immers uitgebreid bevraagd door zowel de rechter als verzoekers en verzoekers hebben daarover hun visie kunnen geven. Het is niet aan de wrakingskamer om te beoordelen of de beslissing van de rechter om, na overleg met verzoekers, de landmeter als informant te horen, juist is. Die beoordeling komt toe aan de rechter in hoger beroep.
3.5.
Het is de taak van de rechter om op de zitting de procesorde te bewaken en de regie te voeren. De rechter heeft daarbij een grote vrijheid zodat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden in de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld een grond kan worden gevonden voor het oordeel dat zij tegenover een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer doen deze omstandigheden zich in deze zaak niet voor. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter [verzoeker 2] tijdens de zitting in de gelegenheid heeft gesteld om rechtstreeks een vraag te stellen aan de landmeter van het Kadaster. Voordat deze kon antwoorden heeft [verzoeker 1] de vraagstelling aan de landmeter uitgebreid. De rechter heeft hierop gereageerd door te zeggen: “laten we het hier even bij houden, want het is best wel technisch. Laat de heer [A] (wrakingskamer: de landmeter) nu eerst antwoord geven”. Hieruit volgt volgens de wrakingskamer niet dat de rechter verzoekers heeft belet vragen te stellen, maar slechts regie over de zitting heeft gevoerd. Verzoekers zijn daarna ter zitting ook niet meer op dit punt teruggekomen.
3.6.
Verzoekers hebben ter zitting niet weersproken dat de eerdere procedure die zij in hun wrakingsverzoek noemen niet tot een inhoudelijke beoordeling door de rechter heeft geleid. Dat de rechter op basis van de eerdere procedure in deze procedure vooringenomen zou zijn is alleen daarom al niet komen vast te staan.
3.7.
Op grond van het bovenstaande is vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan niet komen vast te staan en zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekers, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoekers met zaaknummers UTR 20/3874 en
UTR 21/1137 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter en mr. A.F. Hermans en
mr. A.M. Crouwel als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.