In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2022, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. Fijnheer, de behandelend rechter in twee bestuursrechtelijke procedures. Verzoekers voerden aan dat de rechter hen onjuist had geïnformeerd over het verschil tussen een getuige en een informant, wat hen zou hebben benadeeld in hun rechtspositie. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking ontvankelijk was, ondanks dat het enkele dagen na de zitting was ingediend. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de rechter opzettelijk onjuist had gecommuniceerd of dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter de regie over de zitting had gevoerd en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard. De procedures van verzoekers zullen worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden voor het wrakingsverzoek.