ECLI:NL:RBMNE:2022:934

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
C/16/505747 / HL ZA 20-219
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanneming van werk en verrekening van m2 tussen een aannemer en opdrachtgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aannemer, [eiseres] B.V., en haar opdrachtgever, [gedaagde sub 1] c.s. Het geschil betreft de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor het verwijderen van asbest en het aanbrengen van nieuwe dakbedekking op twee bedrijfshallen. De rechtbank heeft zich gebogen over twee hoofdvragen: of partijen zijn overeengekomen om het aantal vierkante meters (m2) na de werkzaamheden in te meten en of de offertes uitgaan van netto of bruto m2.

De rechtbank oordeelde dat er geen afspraak was gemaakt over het achteraf inmeten en verrekenen van de m2. De vordering van [eiseres] om betaling van € 52.801,74 werd toegewezen, evenals de buitengerechtelijke kosten en beslagkosten. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 7 januari 2020. In reconventie werden de vorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de overeenkomsten uitgaan van bruto m2. Het beslag dat door [eiseres] was gelegd, werd als rechtmatig beschouwd.

De rechtbank benadrukte dat de taalkundige uitleg van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval bepalend waren voor de uitkomst. De proceskosten werden toegewezen aan [eiseres], en [gedaagde sub 1] c.s. werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/505747 / HL ZA 20-219
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.M. van Agt te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie ,
advocaat mr. R.J.G. Mengelberg te Bussum.
Partijen worden hierna [eiseres] (in vrouwelijk enkelvoud) en [gedaagde sub 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 november 2020 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens vermeerdering van eis in conventie met producties 21 tot en met 30, tevens (door de rechtbank aangemerkt) als conclusie van repliek in conventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie, tevens akte vermeerdering van eis met producties 13 tot en met 17,
  • de conclusie van dupliek in reconventie met productie 31 (ter vervanging van productie 28);
  • de mondelinge behandeling van 31 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een onderneming gespecialiseerd in het installeren van gevel en wandbekleding. [gedaagde sub 1] c.s. is eigenaar van twee bedrijfshallen in [plaatsnaam] .
2.2.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft een offerte opgevraagd bij [eiseres] voor onder meer het verwijderen van asbesthoudende golfplaten en het aanbrengen van nieuwe dakbedekking op de daken van de hallen van [gedaagde sub 1] c.s. De heer [A] van [onderneming 1] B.V. (hierna: [achternaam van A] ) heeft [gedaagde sub 1] c.s. als bouwbegeleider vertegenwoordigd in de communicatie met [eiseres] en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden.
2.3.
Op 21 juni 2018 heeft [eiseres] een eerste offerte uitgebracht voor het verwijderen van asbest en het aanbrengen van nieuwe dakbedekking. In de offerte gaat het om één van de hallen. In de offerte staat onder andere dat:
  • 1.965 m2 asbesthoudende golfplaten worden gesaneerd en afgevoerd,
  • een asbest inventarisatierapport wordt verzorgd,
  • als voorwaarde voor de asbestsanering geldt dat meer of minder meters worden verrekend aan de hand van het inventarisatierapport,
  • de geleverde dakpanelen in totaal een oppervlakte van 2.269 m2 hebben.
2.4.
Op 22 juni 2018 heeft [achternaam van A] als volgt gereageerd op de offerte:
‘Ik heb jullie offerte doorgenomen. Op zich zou ik er mee kunnen uitkomen. (…)
Wat mij opvalt zijn de verschillen in m2. De 1.965 m2 asfalt is al ruim gerekend. Ik heb een en ander zelf al 2 keer uitgerekend en kom op 1.775 m2. De beplating komt daar met 2.269 m2 riant overheen. Ik hecht er waarde aan om de m2 toch samen een keer goed in te gaan meten. Ik ben volgende week donderdag daar weer rond 13 uur aanwezig. Misschien lukt dat.
De offerte is voor 1 hal neem ik aan. We hebben er 2. Is er nog quantum korting? Ik kom wat boven mijn raming uit maar denk dat een en ander met de juiste m2 goed moet komen.’
2.5.
Vervolgens heeft [eiseres] op 22 juni 2018 een aangepaste offerte gestuurd waarin het totale oppervlak van de dakpanelen is verlaagd naar 1.789 m2. In de bijbehorende e-mail schrijft [eiseres] onder andere:
‘ik had voor de ronding, het getal van de twee hallen genomen. Dit is nu aangepast zodat de m2 gereduceerd is naar 1789m2.’
2.6.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiseres] vervolgens gevraagd om aanvullend op de geoffreerde werkzaamheden - onder andere - het plafond te spuiten met verf. Op 22 oktober 2018 heeft [eiseres] een aangepaste offerte toegestuurd. Deze offerte heeft nagenoeg dezelfde inhoud als de offerte van 22 juni 2018 en bevat aanvullend onder andere een aanbod voor het spuitwerk voor een prijs van € 37.370,00.
2.7.
Op 19 november 2018 heeft [achternaam van A] aan [eiseres] een concept opdrachtbevestiging toegezonden. Op 22 november 2018 heeft [eiseres] daarop bericht: ‘
ik geef hierbij akkoord, mits de afmetingen van de rechter hal gelijk zijn aan de linker hal. Deze heb ik nog niets van ingemeten (…).’
2.8.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft met een opdrachtbevestiging van 23 november 2018 de offerte van 22 oktober 2018 geaccepteerd, met uitzondering van de daarin genoemde spuitwerkzaamheden. In de opdrachtbevestiging van [gedaagde sub 1] c.s. staat onder andere:
‘Hierbij geven wij u opdracht voor asbestsaneringswerkzaamheden en het leveren en aanbrengen van nieuwe dakplaten betreffende de sporthal [.] , [adres] te [plaatsnaam] .
Een en ander conform de volgende contractstukken (…):
(…)
b- Asbestinventarisatierapport van [onderneming 2] , nr. 17-1106 d.d. 19 november 2017.
c- Offerte d.d. 22 oktober 2018, pagina 1 tot en met 3 met daarbij de volgende opmerkingen en aanvullingen:
-
Asbestinventarisatierapport is reeds aanwezig.
-
Verrekening vind plaats op basis van de in het werk gemeten m2.
(…)
Wij geven u opdracht op basis van uw aanbieding d.d. 22-10-2018:
Bedragen exclusief BTW.
(…)
Wij geven u opdracht voor een bedrag groot 299.801,40 euro ex. BTW.’
2.9.
Op 4 februari 2019 is [eiseres] met de werkzaamheden gestart.
2.10.
Tijdens de uitvoering van het werk heeft [gedaagde sub 1] c.s. alsnog gevraagd het spuitwerk uit te voeren. Op 10 december 2018 heeft [eiseres] voor deze werkzaamheden een offerte toegestuurd. Deze offerte heeft dezelfde inhoud als de offerte van 22 oktober 2018 maar noemt als prijs voor het spuitwerk van het plafond een bedrag van € 30.000,00 in plaats van € 37.750,00 per hal.
2.11.
Op 7 februari 2019 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de opdracht voor het spuitwerk voor beide hallen gegeven. In de opdrachtbevestiging staat:
‘Hierbij geven wij u opdracht voor schilderwerkzaamheden, zijnde spuitwerkzaamheden plafonds in de sporthal [.] , [adres] te [plaatsnaam] .
Een en ander conform de volgende contractstukken (…):
(…)
b- Offerte d.d. 10 december 2018, pagina 1 tot en met 3 met daarbij de volgende opmerkingen en aanvullingen:
-
Verrekening vind plaats op basis van de in het werk gemeten m2. Uitgangspunt van de offerte is 3.500 m2.
(…)
Wij geven u opdracht op basis van uw aanbieding d.d. 10-12-2018:
Bedragen exclusief BTW.
(…)
Wij geven u opdracht voor een bedrag groot 60.000,00 euro ex. BTW .’
2.12.
Op 12 september 2019 heeft [eiseres] drie facturen voor een totaalbedrag van
€ 50.921,12 aan [gedaagde sub 1] c.s. toegestuurd. Op 26 september 2019 heeft [eiseres] een laatste factuur aan [gedaagde sub 1] c.s. toegestuurd van € 1.880,63 in verband met het meer- en minderwerk van het project. Deze facturen heeft [gedaagde sub 1] c.s. ondanks sommaties op 23 december 2019 en 9 januari 2020 onbetaald gelaten.
2.13.
Op 4 september 2020 heeft [eiseres] conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen van [gedaagde sub 1] c.s.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
I. € 52.801,74, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf de respectievelijke factuurdata, althans vanaf 23 december 2020, althans vanaf 9 juli 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
II. € 1.303,02 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. € 2.022,96 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. meent dat [eiseres] niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen of dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten in conventie.
in reconventie
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert, na wijziging van eis, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de overeenkomst van aanneming van werk tussen [gedaagde sub 1] c.s. en [eiseres] van 23 oktober 2018 en de opeenvolgende overeenkomsten van werk tussen partijen ten aanzien van het meerwerk tot stand zijn gekomen op basis van netto vierkante meters (hierna: m2);
II. [eiseres] te veroordelen binnen twee weken na dit vonnis mee te werken aan een inmeting van de voor de verrekening relevante delen van het pand in [plaatsnaam] door een nader door [gedaagde sub 1] c.s. aan te dragen onafhankelijk expert;
III. te verklaren voor recht dat als [eiseres] in gebreke blijft aan de veroordeling onder II mee te werken, de onder punt 29 (
toevoeging rechtbank: van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie) bedoelde berekening tussen partijen als vaststaand moet worden beschouwd, met veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag aan [gedaagde sub 1] c.s. van € 34.299,00 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vandaag (
toevoeging rechtbank: 29 september 2020, de datum van ontvangst van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie) tot aan de dag van volledige betaling en met verklaring voor recht dat partijen na die betaling over en weer finaal zijn gekweten;
IV. te verklaren voor recht dat de kosten voor de inmeting bedoeld onder punt II voor rekening van [eiseres] komen, met veroordeling van [eiseres] die kosten aan [gedaagde sub 1] c.s. te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
V. te verklaren voor recht dat het beslag dat [eiseres] heeft gelegd ten laste van [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig en vexatoir is, met veroordeling van [eiseres] tot vergoeding van de daardoor door [gedaagde sub 1] c.s. geleden en te lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VI. [eiseres] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 925,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, in de kosten van deze procedure alsmede in de nakosten van € 131,00 zonder betekening en € 199,00 met betekening, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.4.
[eiseres] meent dat [gedaagde sub 1] c.s. niet ontvankelijk moeten worden verklaard in de vorderingen of dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [eiseres] in de proces- en nakosten in reconventie.

4.De beoordeling

Wat oordeelt de rechtbank?

4.1.
De conclusie in conventie zal - kort gezegd - zijn dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld om aan [eiseres] € 52.801,74 te betalen. Verder moet [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk de buitengerechtelijke kosten, beslagkosten en proceskosten aan [eiseres] betalen. De gevorderde rente zal niet over alle posten (volledig) worden toegewezen.
4.2.
In reconventie zullen - kort gezegd - de vorderingen over het inmeten en verrekenen worden afgewezen. Verder wordt geoordeeld dat de overeenkomsten tussen partijen uitgaan van bruto hoeveelheden. Ten slotte is het beslag niet onrechtmatig gelegd door [eiseres] . De proces- en nakosten in reconventie moeten gelet op deze conclusies door [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres] worden vergoed.
4.3.
Hierna worden de oordelen uitgelegd. De overwegingen die leiden tot de beslissing zullen worden behandeld aan de hand van twee vragen. In conventie en in reconventie is de vraag: hebben partijen afgesproken dat zij na de werkzaamheden een meting zouden verrichten waarna zij zouden verrekenen aan de hand van het aantal gemeten m2? In reconventie speelt verder de vraag: is de overeenkomst tussen partijen opgesteld op basis van netto of bruto aantallen m2?
De toelichting in conventie
Hebben partijen afgesproken dat zij na de werkzaamheden een meting zouden verrichten waarna zij zouden verrekenen aan de hand van het aantal gemeten m2?
4.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of is afgesproken na het uitvoeren van het werk in te meten en met elkaar te verrekenen aan de hand van het aantal m2. Omdat [eiseres] betaling van de facturen wenst, draagt [eiseres] de stelplicht en bewijslast van de stellingen dat de facturen verschuldigd zijn.
4.5.
Voor beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Het gaat om de taalkundige uitleg van de overeenkomst, maar ook om de betekenis die partijen gelet op de omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan ook van belang zijn of partijen zijn bijgestaan door een adviseur, hoeveel (rechts)kennis van hen mocht worden verwacht, of over de overeenkomst is onderhandeld en hoe zij hebben gehandeld ten tijde van de uitvoering van de overeenkomst.
4.6.
De vraag of ingemeten en verrekend moet worden, moet voor de volgende werkzaamheden beantwoord worden omdat daarover discussie bestaat tussen partijen:
(1) het verwijderen van asbest, (2) het plaatsen van de dakpanelen met windveren en goten en (3) het spuitwerk.
Ad 1. Het verwijderen van asbest
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat in eerste instantie is aangeboden het aantal m2 asbest te verrekenen. In de offerte(s) van [eiseres] staat onder de voorwaarden voor het verwijderen van asbest:
‘meer of minder meters zullen worden verrekend aan de hand van het inventarisatierapport’.Deze voorwaarde mist echter relevantie, omdat [eiseres] geen asbestinventarisatierapport heeft opgesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat [eiseres] wel een asbestinventarisatierapport zou opstellen, maar dat standpunt is betwist door [eiseres] en wordt niet gevolgd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft namelijk in de opdrachtbevestiging van 23 november 2018 geschreven dat moet worden uitgegaan van het asbestinventarisatierapport van [onderneming 2] van 19 november 2017. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] c.s. gedurende de werkzaamheden nooit aan [eiseres] gevraagd waar het asbestinventarisatierapport bleef, zodat [eiseres] ook redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat het rapport van [onderneming 2] het uitgangspunt zou zijn. Een andere bedoeling van partijen bij de gemaakte afspraken over het verwijderen van asbest is niet gesteld of gebleken.
4.8.
Uit het rapport van [onderneming 2] volgt dat sprake zou zijn van 5.200 m2 asbest. [eiseres] is in haar offerte en factuur van een minder aantal m2 uitgegaan. Gelet hierop mochten partijen over en weer redelijkerwijs begrijpen of verwachten dat achteraf niet meer zou worden gemeten hoeveel asbest verwijderd is en zal daarom geen verrekening plaatsvinden. Het standpunt van [gedaagde sub 1] c.s. dat nog verrekend moet worden, wat leidt tot minder m2 dan geoffreerd, faalt daarom.
Ad 2. Het plaatsen van de dakpanelen met windveren en goten
4.9.
In de offerte(s) van [eiseres] is bij het plaatsen van de dakpanelen niet genoemd dat nog ingemeten moet worden waarna verrekening volgt. [gedaagde sub 1] c.s. stelt onder verwijzing naar zijn opdrachtbevestiging dat nog ingemeten en verrekend moet worden. In de opdrachtbevestiging staat: ‘
verrekening vind plaats op basis van de in het werk gemeten m2’.Ondanks dat [eiseres] met deze zinssnede heeft ingestemd - zij heeft de opdrachtbevestiging getekend - helpt de zinssnede [gedaagde sub 1] c.s. niet. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.10.
In de conclusie van antwoord en op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] c.s. verklaard dat deze zinsnede in de opdrachtbevestiging is opgenomen omdat [eiseres] enkel de eerste hal en niet de tweede hal had opgemeten. Voor zover er al verrekend zou moeten worden, ziet dit enkel op de omvang van de tweede hal ten opzichte van de maten in de offerte. De omvang van de eerste hal stond kennelijk vast en [gedaagde sub 1] c.s. kan zich nu niet op voornoemde zinssnede beroepen met de stelling dat de eerste hal (ook) nog moet worden opgemeten. [eiseres] mocht er verder op vertrouwen dat de omvang van de eerste hal vaststond en dat [gedaagde sub 1] c.s. daarmee akkoord was. Dat volgt ook uit de e-mailwisseling tussen partijen op 22 juni 2018. Hierin staat dat [gedaagde sub 1] c.s. uitging van 1.775 m2 dakpanelen en dat [eiseres] in haar aangepaste offerte uitging van 1.789 m2. Daarmee kwamen de berekeningen op nagenoeg hetzelfde aantal m2 uit. Dat [gedaagde sub 1] c.s. achteraf heeft geconstateerd dat zijn berekening van 1.775 m2 door onduidelijke tekeningen niet juist was, is een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] c.s. komt en waar [eiseres] niet bedacht op hoefde te zijn.
4.11.
Ten aanzien van de tweede hal geldt dat [gedaagde sub 1] c.s. op 22 november 2018 aan [eiseres] heeft geschreven dat zij akkoord is met de opdrachtbevestiging onder de voorwaarde dat de hallen een gelijke grootte hebben. Daarop is door [gedaagde sub 1] c.s. destijds niet gereageerd dat dit niet het geval is, hetgeen wel op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. had gelegen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiseres] de werkzaamheden gewoon laten uitvoeren. [eiseres] mocht er derhalve op vertrouwen dat ook geen inmeting en verrekening meer van de tweede hal zou plaatsvinden.
4.12.
Verder is van belang dat over de inhoud van de zinssnede ‘
verrekening vindt plaats op basis van de in het werk gemeten m2’ niet gesproken en onderhandeld is door partijen. Het gaat daarbij om zakelijk handelende partijen waarbij [gedaagde sub 1] c.s. werd bijgestaan door [achternaam van A] als deskundig bouwbegeleider. Dat betekent dat in beginsel grote betekenis mag worden gehecht aan de taalkundige uitleg van deze bepaling. Het is gelet hierop aannemelijk dat met de woorden ‘in het werk gemeten m2’ bedoeld is dat tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden wordt ingemeten, waarbij wordt gemeten welk materiaal in de hallen wordt verwerkt. Deze conclusie wordt gesterkt doordat de rechtbank ervan uitgaat dat is overeengekomen dat de maten in de offerte zien op bruto aantallen m2, zoals hierna nog zal blijken. Hierdoor geldt dat - als al ingemeten zou worden - tijdens het werk zou worden gemeten hoeveel materiaal in het project werd gebruikt en niet pas achteraf. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde sub 1] c.s. tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden geen metingen heeft verricht. Ook is onbetwist gesteld dat [gedaagde sub 1] c.s. pas na het afronden van de werkzaamheden en bij het ontvangen van de laatste facturen (en niet tussentijds) heeft aangegeven dat hij alsnog wil inmeten. [eiseres] heeft, zoals zij heeft betoogd, hieraan het vertrouwen mogen ontlenen dat [gedaagde sub 1] c.s. geen gebruik wilde maken van de mogelijkheid tot inmeten. De stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat alsnog - nadat de werkzaamheden zijn afgerond - ingemeten moet worden, faalt gelet op het voorgaande. Ook de verwijzing van [gedaagde sub 1] c.s. naar de e-mail van [eiseres] van 26 september 2019, waarin staat ‘
dit zou ingemeten worden en is echter nooit uitgevoerd’ kan [gedaagde sub 1] c.s. gelet hierop niet baten. Het is daarbij voor rekening en risico dat [gedaagde sub 1] c.s. de hal(len) niet tijdig heeft opgemeten, nu zij daarvoor wel de mogelijkheid heeft gehad. Bij deze conclusie weegt verder mee dat de zinssnede over het verrekenen is opgesteld door [gedaagde sub 1] c.s., zodat eventuele onduidelijkheden daarin voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] c.s. komen.
4.13.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden geldt dat partijen niet (redelijkerwijs) mochten verwachten dat er achteraf een meting zou plaatsvinden aan de hand waarvan verrekend zou worden.
Ad 3. Het spuitwerk
4.14.
Op 22 oktober 2018 heeft [eiseres] een offerte voor het spuitwerk uitgebracht van
€ 37.750,00 per hal. Op 10 december 2018 is door [eiseres] een aangepaste offerte toegestuurd aan [gedaagde sub 1] c.s., waarin de prijs voor het spuitwerk verlaagd is naar € 30.000,00 per hal. Partijen hebben daarna op 11 december 2018 per e-mail contact gehad. [achternaam van A] heeft aan [eiseres] geschreven dat de betimmering in de hal niet mee gespoten hoefde te worden, waarna [eiseres] heeft bevestigd dat het aantal m2 er afgetrokken zal worden. Vervolgens heeft geen nadere meting plaatsgevonden. Op 7 februari 2019 - ongeveer twee maanden later - heeft [gedaagde sub 1] c.s. alsnog akkoord gegeven op de offerte van 10 december 2018 voor een prijs van
€ 30.000,00 per hal. De offerte van 10 december 2018 en het bedrag van € 30.000,00 zijn daarmee het uitgangspunt voor het spuitwerk. In de offerte van [eiseres] staat niet dat het aantal m2 nog ingemeten moet worden, waarna verrekening plaatsvindt.
4.15.
[gedaagde sub 1] c.s. doet een beroep op zijn eigen opdrachtbevestiging van 7 februari 2019, waarin staat: ‘
verrekening vind plaats op basis van de in het werk gemeten m2. Uitgangspunt van de offerte is 3.500 m2.’Deze opdrachtbevestiging is echter niet geaccordeerd door [eiseres] , zodat [gedaagde sub 1] c.s. hieraan geen rechten kan ontlenen in de verhouding tot [eiseres] . Bovendien is hiervoor onder punt 4.12 geoordeeld dat uit een taalkundige uitleg en de omstandigheden van het geval volgt dat ‘
in het werk gemeten m2’betekent dat gedurende de werkzaamheden wordt ingemeten en niet achteraf. De stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat moet worden ingemeten, faalt daarom ook voor het spuitwerk. Ten slotte speelt bij het voorgaande oordeel mee dat [eiseres] heeft aangevoerd dat de offerte voor het spuitwerk reeds verlaagd was van € 37.750,00 naar € 30.000,00, nadat [achternaam van A] had uitgesproken dat het spuitwerk een minder aantal m2 zou omvatten. Dit standpunt heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet betwist.
4.16.
Uit de stellingen over en weer kan niet worden geconcludeerd dat nog moet worden ingemeten, aan de hand waarvan een verrekening moet plaatsvinden.
De conclusie in conventie
De hoofdsom en wettelijke rente
4.17.
Gelet op het voorgaande volgt uit de afspraken en hetgeen partijen redelijkerwijs mochten begrijpen niet dat er na het uitvoeren van het werk nog zou worden ingemeten en verrekend. De vordering van [eiseres] om [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen het nog openstaande bedrag van € 52.801,74 te betalen, zal worden toegewezen
4.18.
[eiseres] heeft in het midden gelaten of zij wettelijke handelsrente of wettelijke rente vordert over de hoofdsom. Handelsrente kan worden toegewezen als sprake is van een handelsovereenkomst (artikel 6:119a lid 1 BW). Niet is gesteld dat [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst heeft gesloten in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zodat van een handelsovereenkomst geen sprake is. De wettelijke rente zal daarom ambtshalve worden toegewezen.
4.19.
[eiseres] vordert primair dat de wettelijke rente vanaf de factuurdata wordt toegewezen. Wettelijke rente is verschuldigd over de tijd dat [gedaagde sub 1] c.s. met de voldoening van de geldsom in verzuim is geweest (artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Verzuim treedt onder andere in als een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt of nadat een ingebrekestelling is verzonden (artikel 6:81 e.v. BW). Op de facturen van [eiseres] staat weliswaar dat per ommegaande betaald moet worden, maar deze betalingstermijn strookt niet met de betalingstermijn genoemd in de offertes van [eiseres] . Er is dus niet afgesproken dat per ommegaande betaald moet worden. Dat betekent ook dat het verzuim van [gedaagde sub 1] c.s. niet op de factuurdata kan zijn ingetreden. Op 23 december 2019 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] c.s. aangeschreven met het verzoek binnen veertien dagen na ontvangst van de brief alsnog te betalen. Deze brief voldoet aan de vereisten van een ingebrekestelling. Gelet op het voorgaande is het verzuim van [gedaagde sub 1] c.s. op 7 januari 2020 ingetreden. De wettelijke rente wordt vanaf deze dag toegewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.20.
[eiseres] vordert verder de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het bedrag van € 52.801,74 dat [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres] moet betalen vloeit voort uit de overeenkomsten tot aanneming van werk. De ‘veertien dagen brief’ van [eiseres] aan [gedaagde sub 1] c.s. van 23 december 2019 voldoet aan de daaraan te stellen eisen en is voldoende om te oordelen dat aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Het gevorderde bedrag van € 1.303,02 voldoet aan de staffel in het Besluit en wordt daarom redelijk gevonden. Het bedrag wordt toegewezen.
4.21.
[eiseres] vordert ook wettelijke rente over de buitengerechtelijk incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiseres] de buitengerechtelijke kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en daardoor vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
De beslagkosten en wettelijke rente
4.22.
[eiseres] vraagt verder om een vergoeding van de beslagkosten. Nu is gebleken dat [gedaagde sub 1] c.s. het bedrag van € 52.801,74 aan [gedaagde sub 1] c.s. had moeten voldoen, is het beslag terecht gelegd. De hoogte van de beslagkosten is met stukken onderbouwd en niet betwist, zodat het bedrag van € 2.022,96 wordt toegewezen.
4.23.
De vordering tot het vergoeden van de beslagkosten is bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens vermeerdering van eis in conventie, voor de rol van 5 februari 2021 ingediend. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 1] c.s. voor die tijd in verzuim is geraakt. De wettelijke rente over de beslagkosten wordt vanaf 5 februari 2021 toegewezen.
De proceskosten
4.24.
[gedaagde sub 1] c.s. wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiseres] in conventie vergoeden. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 83,38 voor betekening van de dagvaarding, € 2.042,00 voor het griffierecht en € 3.342,00 (3 punten van liquidatietarief IV) voor het salaris advocaat. De proceskosten zijn in totaal € 5.467,38.
De toelichting in reconventie
Is de overeenkomst tussen partijen opgesteld op basis van netto of bruto aantallen m2?
4.25.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert om voor recht te verklaren dat in de overeenkomst(en) tussen partijen uit wordt gegaan van netto m2. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. de rechtsgevolgen van zijn stelling inroept, draagt hij de stelplicht en bewijslast.
4.26.
Anders dan dat [gedaagde sub 1] c.s. betoogt, kan niet worden vastgesteld dat de overeenkomsten uitgaan van netto m2. De stelling dat aan consumenten altijd een netto aantal m2 in rekening wordt gebracht, is door [gedaagde sub 1] c.s. niet onderbouwd en door [eiseres] betwist. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. kan uit de afspraak dat achteraf verrekend zou worden, worden afgeleid dat van netto m2 is uitgegaan. Hiervoor is echter geoordeeld dat niet is afgesproken dat achteraf een meting zou plaatsvinden, zodat dit argument [gedaagde sub 1] c.s. niet kan baten. [gedaagde sub 1] c.s. heeft verder aangevoerd dat op het ronde gedeelte van het dak van de hal de bovenste buitenplaat, de isolatielaag en de binnendoos in de offertes van [eiseres] allen dezelfde oppervlakte hebben. De bovenste plaat heeft echter een overlap, terwijl de isolatielaag en binnendoos die overlap niet hebben. Dat betekent volgens [gedaagde sub 1] c.s. dat van netto m2 is uitgegaan. Voor het overgrote deel van de platen geldt echter dat partijen het erover eens zijn dat de hiervoor genoemde onderdelen in één plaat waren verwerkt. Dit argument van [gedaagde sub 1] c.s. weegt dan ook niet voldoende op tegen de argumenten van [eiseres] waaruit blijkt dat van bruto m2 is uitgegaan. Dat in de offerte ook maten staan die overeenkomen met de daadwerkelijke maten van de hal (de lengte van het gebouw is 35 meter en de goten zijn 70 meter), verandert voorgaande conclusie niet. [eiseres] heeft onbetwist aangevoerd dat het in dat geval gaat om ander werk, waarbij van overlap (nagenoeg) geen sprake is. Het gaat dan bijvoorbeeld om de goten, de bovennok en ondernok. De feitelijke maten van de hal wijken in dit geval vrijwel niet af van de hoeveelheden materiaal die nodig waren. Ten slotte heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangevoerd dat de oppervlakte van de te verwijderen asbestplaten groter is dan de oppervlakte van de dakpanelen die ter vervanging worden aangebracht, hetgeen niet mogelijk is. [eiseres] heeft hiertegen gemotiveerd ingebracht dat hieruit juist af kan worden geleid dat de offerte uitging van bruto m2. Was uitgegaan van netto m2, dan was de oppervlakte van de asbesthoudende platen immers hetzelfde geweest als de oppervlakte van de dakpanelen.
4.27.
Uit de argumenten van [gedaagde sub 1] c.s. kan gelet op het voorgaande niet worden afgeleid dat partijen uitgingen van netto m2. Bij dit oordeel weegt aanvullend het volgende mee.
4.28.
In de offertes van [eiseres] staat dat voor één hal een oppervlakte van 1.789 m2 aan dakpanelen in rekening wordt gebracht. [eiseres] heeft verder de facturen van [onderneming 3] overgelegd waaruit blijkt dat ook daadwerkelijk 1.792,95 m2 aan panelen is besteld en geleverd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft in deze procedure een meetrapport overgelegd waaruit blijkt dat de hallen een omvang van 1.566 m2 en 1.578 m2 hebben. Gelet hierop wordt geoordeeld dat het aantal m2 zoals genoemd in de offerte(s) en zoals volgt uit de facturen, meer is dan het daadwerkelijke aantal m2 dat de hallen behelzen. Dat geldt zowel voor het aantal m2 asbest dat is verwijderd als het aantal m2 dakpanelen dat is aangebracht. Ook staat tussen partijen vast dat in de offerte is uitgegaan van een groter aantal m2 voor de asbestplaten dan voor de nieuwe dakpanelen.
Het standpunt van [eiseres] dat hieruit juist moet worden afgeleid dat sprake was van bruto hoeveelheden, wordt gevolgd. Partijen wisten of konden hieruit redelijkerwijs weten dat met een bruto hoeveelheden m2 werd gewerkt in de offertes. Een andere logische verklaring voor het verschil in m2 van het asbest en de dakpanelen in de offerte en de feitelijke omvang van de hallen is door [gedaagde sub 1] c.s. niet gegeven. Zou immers van netto hoeveelheden zijn uitgegaan, zoals [gedaagde sub 1] c.s. stellen, dan zou de offerte inhouden dat met een mindere hoeveelheid m2 dakpanelen (1.789 m2) een grotere hoeveelheid m2 asbesthoudende platen (1.965 m2) vervangen moest worden. Dat is niet aannemelijk.
De conclusie in reconventie
4.29.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] leiden de argumenten van [gedaagde sub 1] c.s. niet tot de conclusie dat van netto m2 moet worden uitgegaan. Daarnaast was in conventie al geoordeeld dat inmeting achteraf niet aan de orde is. Dit betekent dat de vorderingen onder I, II, III en IV van het petitum van [gedaagde sub 1] c.s. zullen worden afgewezen.
Beslag
4.30.
[gedaagde sub 1] c.s. vraagt onder V van zijn petitum een verklaring voor recht dat het beslag dat [eiseres] gelegd heeft onrechtmatig en vexatoir is. Ook vraagt [gedaagde sub 1] c.s. een schadevergoeding op te maken bij staat in verband met geleden schade als gevolg van het beslag. De vorderingen worden afgewezen om de volgende redenen.
4.31.
Hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde sub 1] c.s. het bedrag van € 52.801,74 moet betalen. Daarmee staat ook vast dat [gedaagde sub 1] c.s. ten onrechte haar verplichting tot betaling niet na is gekomen. Het stond [eiseres] vrij beslag te leggen. Dat [eiseres] geen vrees voor verduistering had, maakt het beslag niet onrechtmatig. [eiseres] stelt terecht dat zij haar vordering mocht zekerstellen. De aanwezigheid van liquiditeit en vermogen betekenen immers niet dat [gedaagde sub 1] c.s. in staat blijft de vordering te betalen. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is het beslag ook onrechtmatig omdat [eiseres] niet voor de minst belastende beslagvorm heeft gekozen. [eiseres] had op onroerend goed beslag kunnen leggen, maar heeft gekozen voor beslag op rekeningen, aldus [gedaagde sub 1] c.s. Het uitgangspunt is dat voor conservatoir beslag op onroerend goed een vrees voor verduistering aanwezig moet zijn. De lat ligt bij de beoordeling hiervan niet hoog, maar deze eis wordt wel gesteld. Nu [eiseres] geen vrees voor verduistering kon aantonen, kon van haar niet verwacht worden dat zij beslag op het onroerend goed zou leggen. Dit maakt het beslag niet onrechtmatig. Aan het beslag is verder inherent dat ook en/of rekeningen hierdoor kunnen worden getroffen. De stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat ook derden toegang hadden tot de rekening en zij door het beslag niet over het saldo konden beschikken, maakt het beslag dus niet onrechtmatig. Deze omstandigheid is in de verhouding tussen partijen voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. had het beslag immers kunnen voorkomen door (tijdig) de facturen van [eiseres] te betalen. Van een onrechtmatig of vexatoir beslag is geen sprake. Dat betekent dat aan de beoordeling of schade is geleden, en of [eiseres] die schade moet vergoeden, niet wordt toegekomen. De vordering van [gedaagde sub 1] c.s. zal worden afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten, nakosten en wettelijke rente
4.32.
Omdat de hoofdvorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. worden afgewezen, treffen de nevenvorderingen onder VI van het petitum van [gedaagde sub 1] c.s. hetzelfde lot. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
De proceskosten in reconventie
4.33.
[gedaagde sub 1] c.s. wordt in reconventie in het ongelijk gesteld. Dat betekent dat hij de proceskosten van [eiseres] in reconventie moet vergoeden. Het verweer in reconventie hangt samen met de vorderingen in conventie, zodat de helft van het aantal punten van het liquidatietarief wordt toegekend. Dat betekent dat de proceskosten van [eiseres] worden begroot op € 1.081,50 (1,5 punten van liquidatietarief III) voor het salaris advocaat. De door [eiseres] gevorderde nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing genoemd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen:
€ 52.801,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
de buitengerechtelijke kosten van € 1.303,02,
de beslagkosten van € 2.022,96 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
5 februari 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 5.467,38,
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.081,50,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de nakosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 163,00 zonder betekening en, voor zover [gedaagde sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling in reconventie heeft voldaan, verhoogd met € 85,00 in geval van betekening,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.