ECLI:NL:RBMNE:2022:933

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
533841
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet zorg en dwang

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1932. Het verzoek was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). De advocaat van de betrokkene, mr. A.W. van Luipen, heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het CIZ vanwege een overschrijding van de aanvraagtermijn. Subsidiair heeft de advocaat verzocht om afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene niet opgenomen wil worden en dat er geen sprake is van een psychogeriatrische aandoening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake is van een psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Alzheimer, en dat de betrokkene ernstig nadeel ondervindt door haar aandoening. De rechtbank heeft de argumenten van de advocaat niet gevolgd en geconcludeerd dat de overschrijding van de termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om ernstig nadeel te voorkomen. De machtiging is verleend tot en met 1 augustus 2022, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de geringe overschrijding van de aanvraagtermijn.

De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat een rechtsmiddel van cassatie open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/533841 / FV RK 22-175
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 10 februari 2022naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene] , weduwe van [A ] ,
geboren op [geboortedatum] 1932 te [geboorteplaats] ,
wonende in [instelling] , te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. A.W. van Luipen.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 24 januari
2022.
Bij het verzoekschrift zijn onder meer de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit van 15 juli 2021;
- de aanvraag van 29 november 2021;
- de medische verklaring van 14 januari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Vanwege de Coronamaatregelen, heeft de mondelinge behandeling via Skype plaatsgevonden, conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak. Daarbij zijn gehoord:
- betrokkene en haar advocaat,
- [B] , verpleegkundige,
- [C] , partner van de kleinzoon van betrokkene.
Betrokkene en mevrouw [C] waren in dezelfde ruimte. De overige personen bevonden zich in afzonderlijke ruimtes. De rechter en de griffier bevonden zich in het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.
1.3.
De rechtbank heeft op 10 februari 2022 uitspraak gedaan. De kennisgeving van de uitspraak is aan de advocaat van betrokkene en aan de zorgaanbieder toegestuurd.

2.Beoordeling

2.1.
De advocaat heeft namens betrokkene primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het CIZ in diens verzoek vanwege een verzuim. Dit verzuim betreft een overschrijding van de termijnen. De advocaat stelt, kort samengevat, dat het veel te lang heeft geduurd voordat het CIZ de artikel 21 toets heeft gedaan en het daarna veel te lang heeft geduurd voordat het CIZ het verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend.
Subsidiair heeft de advocaat geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Betrokkene wil niet worden opgenomen op een psychogeriatrische afdeling. Betrokkene betwist dat er bij haar sprake is van een psychogeriatrische aandoening, dan wel een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan. Indien en voor zover deze aandoening wel aanwezig wordt geacht, leidt dit volgens betrokkene niet tot ernstig nadeel. Betrokkene vindt dat zij in haar huidige appartement prima op haar plaats is. Zij heeft af en toe hulp nodig, maar de hulp die voorhanden is, is voldoende. Van hallucinaties en buitenshuis dwalen is volgens betrokkene geen sprake. De advocaat heeft meer subsidiair verzocht om de beslissing op het verzoek aan te houden. Omdat betrokkene de aandoening betwist, vraagt de advocaat de rechtbank om een onderzoek door een deskundige te bevelen.
2.2.
De verpleegkundige heeft toegelicht dat het steeds wat slechter met betrokkene gaat. Betrokkene roept vaak dat zij naar huis wil. Betrokkene kan niet vertellen waar haar huis is. Een psychogeriatrische setting is voor betrokkene nodig. In een dergelijke setting is de hele dag personeel aanwezig om betrokkene gerust te stellen. Op de plek waar betrokkene nu verblijft, is die mate van begeleiding niet mogelijk.
Ontvankelijkheid
2.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het primaire verweer van de advocaat het volgende.
Op 24 november 2021, ingekomen bij het CIZ op 29 november 2021, heeft mevrouw [D] , een dochter van betrokkene, een aanvraag gedaan voor een besluit tot opname en verblijf op grond van artikel 21 Wzd.
Vervolgens is er op 23 december 2021 een (beeldbel)gesprek geweest voor de afname van een artikel 21 Wzd toetsing. Bij besluit van 29 december 2021 heeft het CIZ aan de dochter meegedeeld dat de aanvraag zou worden behandeld als een aanvraag voor een rechterlijke machtiging, omdat betrokkene zich verzet tegen de opname, terwijl deze wel noodzakelijk is.
Op 14 januari 2022 is de medische verklaring opgemaakt. Het CIZ heeft vervolgens op
24 januari 2022 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend.
2.4.
Voor de indiening van een aanvraag gelden wettelijke termijnen.
Op grond van artikel 22 lid 4 Wzd – zoals dit sinds 6 november 2021 luidt –neemt het CIZ het besluit op de aanvraag ex artikel 21 Wzd binnen 6 weken na de datum van de aanvraag. Dat heeft het CIZ ook gedaan.
Op grond van artikel 22 lid 12 Wzd behandelt het CIZ de aanvraag als een aanvraag als bedoeld in artikel 25 Wzd vanaf het moment dat is vastgesteld dat er sprake is van onvrijwilligheid. De rechtbank gaat daarbij uit van de datum van het besluit van
29 december 2021 en niet de datum van het (beeldbel)gesprek, zoals de advocaat heeft aangevoerd. Bij het besluit, dat ook voor bezwaar vatbaar is, wordt immers formeel vastgesteld wat het oordeel van het CIZ op de artikel 21 Wzd-aanvraag is.
Op grond van artikel 26 lid 1 Wzd doet het CIZ zo spoedig mogelijk doch binnen drie weken na de dag van verzending van de aanvraag, bedoeld in artikel 25 lid 1 Wzd bij de rechter een verzoek tot het verlenen van een machtiging. Deze termijn is op 29 december 2021 gaan lopen. Het verzoekschrift had dus uiterlijk op (woensdag) 19 januari 2022 moeten worden ingediend. Met de indiening op (maandag) 24 januari 2022 heeft het CIZ de wettelijke termijn met vijf dagen (of drie werkdagen) overschreden.
2.5.
De advocaat heeft gesteld – uitgaande van een overschrijding van de termijn met één week en vier dagen – dat sprake is van een dermate verzuim dat dit zal moeten leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het OM. De rechtbank volgt de advocaat niet in dit verweer.
De gestelde termijn is geen fatale termijn. De rechtbank begrijpt dat de medische verklaring gedateerd kan worden. Gelet op de aard van de aandoening bij betrokkene, zal deze niet meer verbeteren, integendeel. Een niet-ontvankelijkverklaring van het OM dient dan geen rechtens te respecteren belang.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken voldoende duidelijk is geworden dat betrokkene in ieder geval lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Alzheimer met daarbij een vasculaire component. Deze diagnose is gesteld door de niet bij de behandeling betrokken specialist ouderengeneeskunde drs [E] , die betrokkene heeft onderzocht. De rechtbank ziet in het gegeven dat betrokkene het niet eens is met de diagnose, geen gegronde reden voor het bevelen van een deskundigen-onderzoek. Die ontkenning is veelal inherent aan de aandoening.
2.7.
De psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit ernstige psychische schade, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van een ander oproept.
2.8.
Ter toelichting op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken blijkt dat betrokkene hulp en sturing nodig heeft bij haar persoonlijke verzorging en het aanbrengen van structuur in haar dag. Door de dementie is er sprake van hallucinaties, achterdocht, desoriëntatie, overzichtsverlies, onbegrip en boosheid. De wanen en hallucinaties zijn de afgelopen tijd toegenomen en er is sprake van overprikkeling. Betrokkene neemt hierdoor weinig deel aan activiteiten, wat leidt tot eenzaamheid. Betrokkene heeft last van angsten en verwardheid. Betrokkene denkt bijvoorbeeld dat ze bestolen wordt. Dit alles leidt tot aanzienlijk risico op ernstige psychische schade.
Uit de stukken blijkt verder dat betrokkene gedrag laat zien waaruit kan worden opgemaakt dat zij niet in de huidige accommodatie wil blijven. Zonder de juiste zorg en begeleiding, passend bij de zorgbehoefte van betrokkene, ontstaat er een aanzienlijk risico op ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. De boosheid die betrokkene geregeld laat zien, leidt tot een aanzienlijk risico op de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept.
2.9.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.10.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.11.
Gebleken is dat betrokkene zich verzet tegen de opname en het verblijf.
2.12.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De rechtbank zal dan ook de machtiging verlenen.
De rechtbank ziet in de geringe overschrijding van de aanvraagtermijn, zoals hierboven vastgesteld, wel aanleiding om de termijn van de machtiging voor een iets kortere periode dan de gevraagde zes maanden te verlenen, namelijk tot en met 1 augustus 2022.

3.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1932 te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 1 augustus 2022;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is op 10 februari 2022 gegeven door mr. R.R. Everaars-Katerberg, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van E. Berghuis als griffier, en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 8 maart 2022.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.