Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Procesverloop
2.Beoordeling
Vervolgens is er op 23 december 2021 een (beeldbel)gesprek geweest voor de afname van een artikel 21 Wzd toetsing. Bij besluit van 29 december 2021 heeft het CIZ aan de dochter meegedeeld dat de aanvraag zou worden behandeld als een aanvraag voor een rechterlijke machtiging, omdat betrokkene zich verzet tegen de opname, terwijl deze wel noodzakelijk is.
Op 14 januari 2022 is de medische verklaring opgemaakt. Het CIZ heeft vervolgens op
24 januari 2022 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend.
Op grond van artikel 22 lid 4 Wzd – zoals dit sinds 6 november 2021 luidt –neemt het CIZ het besluit op de aanvraag ex artikel 21 Wzd binnen 6 weken na de datum van de aanvraag. Dat heeft het CIZ ook gedaan.
Op grond van artikel 22 lid 12 Wzd behandelt het CIZ de aanvraag als een aanvraag als bedoeld in artikel 25 Wzd vanaf het moment dat is vastgesteld dat er sprake is van onvrijwilligheid. De rechtbank gaat daarbij uit van de datum van het besluit van
29 december 2021 en niet de datum van het (beeldbel)gesprek, zoals de advocaat heeft aangevoerd. Bij het besluit, dat ook voor bezwaar vatbaar is, wordt immers formeel vastgesteld wat het oordeel van het CIZ op de artikel 21 Wzd-aanvraag is.
De gestelde termijn is geen fatale termijn. De rechtbank begrijpt dat de medische verklaring gedateerd kan worden. Gelet op de aard van de aandoening bij betrokkene, zal deze niet meer verbeteren, integendeel. Een niet-ontvankelijkverklaring van het OM dient dan geen rechtens te respecteren belang.