ECLI:NL:RBMNE:2022:931

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2402
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over omgevingsvergunning en handhaving tussen buren

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2022, gaat het om een geschil tussen buren over het gebruik van een bijgebouw. Eisers, die aan verschillende adressen in Amersfoort wonen, hebben verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van het bijgebouw door vergunninghouder. De vergunninghouder had op 29 september 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd om het gebruik van het bijgebouw te wijzigen in logeer-/slaapruimte. Verweerder verleende deze vergunning op 27 oktober 2020, maar wees het handhavingsverzoek van eisers af op 2 november 2020. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 16 april 2021. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 1 december 2021 de zaak behandeld. Eisers stelden dat het gebruik van het bijgebouw in strijd was met het bestemmingsplan en dat verweerder niet had voldaan aan de beginselen van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder verdedigde zich door te stellen dat de wijziging van het gebruik onder de kruimelregeling viel en geen negatieve impact op de omgeving had. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen en dat er geen sprake was van strijd met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeerde dat de beroepen van eisers ongegrond waren en dat er geen grond was voor handhaving, aangezien het gebruik inmiddels was gelegaliseerd door de verleende vergunning.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/2402 en UTR 21/2422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiseres 1] , (eisers 1),

[eiser 2]en
[eiseres 2](eisers 2), allen te [woonplaats] , tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. D. Korsse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Eijsing).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. H. Patang).

Procesverloop

Eisers en derde-partij (hierna: vergunninghouder) zijn buren van elkaar: eisers 1 wonen aan [adres 1] , eisers 2 wonen aan [adres 2] en vergunninghouder woont aan [adres 3] , in Amersfoort.
Op 5 augustus 2020 hebben eisers 2 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het strijdige gebruik van het bijgebouw op het perceel van vergunninghouder.
Op 31 augustus 2020 heeft een inspecteur van verweerder een inspectiebezoek gebracht aan het perceel van vergunninghouder en hiervan een rapport opgemaakt op 1 september 2020.
Op 29 september 2020 heeft vergunninghouder een (legaliserende) omgevingsvergunning aangevraagd om het gebruik van het bijgebouw te wijzigen in logeer-/slaapruimte.
Bij besluit van 27 oktober 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan vergunninghouder de aangevraagde omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van het bijgebouw verleend.
Bij besluit van 2 november 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eisers 2 afgewezen onder verwijzing naar het primaire besluit I.
Bij separate besluiten van 16 april 2021 (de bestreden besluiten ) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Vergunninghouder heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De standpunten van partijen
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat weergegeven – op het volgende standpunt gesteld. Het gebruik van het bijgebouw als woonruimte is in strijd met het bestemmingsplan, maar de wijziging van het gebruik valt onder artikel 4, negende lid van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verweerder vindt de wijziging niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening omdat het gaat om een bijbehorend bouwwerk dat tegen het hoofdgebouw is aangebouwd. Het is gebruikelijk dat een dergelijk gebouw gebruikt wordt voor de primaire woonfunctie. Ook heeft de gebruikswijziging geen negatieve impact op de omgeving, het straatbeeld of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Verweerder is het niet met eisers eens dat het bijgebouw door deze gebruikswijziging moet worden aangemerkt als deel van het hoofdgebouw. Daarnaast is het niet toegestaan om het bijgebouw te gebruiken als Bed & Breakfast, dus als daar in de toekomst sprake van zou zijn, kan verweerder daar handhavend tegen optreden. Omdat geen sprake is van commerciële activiteiten hoeft verweerder niet in te gaan op mogelijke nadelige gevolgen, zoals de toename van de parkeerdruk. De verleende vergunning ziet niet op het gebruik van de warmtepomp, maar als eisers overlast ervaren kunnen zij daarvan melding maken bij verweerder. Voor zover eisers vrezen dat hun woning in waarde daalt heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid om een verzoek om tegemoetkoming in planschade in te dienen.
2. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. In beroep hebben zij – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Ook is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
3. Vergunninghouder heeft zich in zijn schriftelijke reactie van 20 september 2021 – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft verleend met toepassing van artikel 4, negende lid van bijlage II bij het Bor, aangezien de activiteit daarin is aangewezen en verweerder heeft gemotiveerd dat het besluit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het juridisch kader
4. In artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
(…).
5. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1º en 2 º, van de Wabo luidt als volgt:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen .
6. Op het perceel van vergunninghouder is het bestemmingsplan ‘Woon-werkzone Bloeidaal’ van toepassing. De bestemming van het perceel is ‘Wonen-6’. In artikel 13.3.4 van de planregels staat dat de bijbehorende bouwwerken niet gebruikt mogen worden als woonruimte.
7. Op grond van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking:
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
8. Een omgevingsvergunning kan bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid via de kruimelregeling slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat verweerder, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Standpunt eisers
9. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dat verband hebben eisers erop gewezen dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat het nooit de bedoeling is geweest van de planwetgever dat een bijbehorend bouwwerk dat tegen het hoofdgebouw is aangebouwd, niet gebruikt mag worden voor reguliere woondoeleinden. Met de uitleg van verweerder komt het in de planregels gemaakte onderscheid tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken te vervallen. Het gebruik van het bijbehorend bouwwerk voor de primaire woonfunctie leidt daarom tot een onaanvaardbare stedenbouwkundige situatie. Ook het Bor kent het onderscheid dat verweerder maakt tussen aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen niet. Omdat verweerder voorbijgaat aan de ruimtelijke consequenties is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, alsmede met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn in de aanbouw alle voorzieningen aanwezig om het als een zelfstandige woonruimte te gebruiken. Anders dan verweerder stelt is het gebruik als AirBNB niet verboden. Een dergelijk gebruik zou ruimtelijk relevantie consequenties met hebben zoals parkeerdruk. Met deze consequenties heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden.
Beoordeling rechtbank
10. De rechtbank stelt vast dat het in geding zijnde bijgebouw in het verleden met een vergunning voor bouwen is gerealiseerd. De bouwkundige aspecten van het gebouw zijn destijds beoordeeld en staan hier niet meer ter beoordeling.. De rechtbank dient slechts een oordeel te geven over het gebruik van het bijgebouw. In dat verband heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen vaststellen dat er geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Zoals verweerder heeft vastgesteld is er met het gebruik geen sprake van een negatieve impact op de omgeving, het straatbeeld of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen. Eisers hebben ook niet onderbouwd dat daarvan sprake zou zijn. De vraag of het al dan niet gebruikelijk is om in een bijgebouw een woonfunctie te hebben is niet van wezenlijk belang bij de hier aan de orde zijnde beoordeling. Verder is niet gebleken dat verweerder de belangen van betrokkenen niet heeft onderkend of meegewogen.. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor strijdig gebruik in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat een AirBNB en een B&B op basis van de onderhavige vergunning niet is toegestaan. Indien in de toekomst sprake zou zijn van een dergelijk gebruik zal verweerder daar in het kader van handhaving naar moeten kijken.
11. De rechtbank ziet – mede gelet op het vorenstaande – geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel is genomen.
12. Voor zover eisers zich op het standpunt hebben gesteld dat verweerder handhavend had moeten optreden overweegt de rechtbank dat er geen sprake (meer) is van een overtreding. Door de verleende vergunning is het strijdige gebruik immers gelegaliseerd. Verweerder was dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden.
Conclusie
13. De beroepen zijn ongegrond. Voor zover de vergunninghouder heeft verzocht om eiser in zijn proceskosten te veroordelen, biedt het Besluit proceskosten bestuursrecht hiervoor geen grondslag.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.