ECLI:NL:RBMNE:2022:924
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waardebepaling van een woning ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had beroep ingesteld tegen de WOZ-waardebepaling van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.422.000,- voor het belastingjaar 2020. Eiser betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 1.399.000,- voor. De rechtbank heeft het beroep behandeld op een online zitting, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarde. De waarde was bepaald aan de hand van een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen adequaat waren onderbouwd.
Eiser voerde verschillende gronden aan tegen de vastgestelde waarde, waaronder de vergelijking met referentiewoningen en de waardering van de garage en luxe voorzieningen. De rechtbank verwierp deze gronden en oordeelde dat de heffingsambtenaar op basis van de beschikbare gegevens en de marktanalyse een redelijke waardering had gemaakt. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn.