In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 28 februari 2022, wordt het beroep van eiser tegen een dwangbevel van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen behandeld. Het dwangbevel is op 3 september 2021 uitgevaardigd en het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 16 september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dwangbevel niet kan worden aangevochten bij de bestuursrechter, zoals bepaald in artikel 8:4, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen een dwangbevel, waardoor de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het beroep.
De rechtbank legt uit dat een besluit in de zin van de Awb een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is, die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. In dit geval is het dwangbevel niet aan te vechten via de bestuursrechter, maar kan er verzet worden aangetekend bij de burgerlijke rechter, zoals vermeld in artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. De rechtbank wijst erop dat verzet bij de burgerlijke rechter niet hetzelfde is als het rechtsmiddel van verzet dat in de uitspraak wordt genoemd.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart zich onbevoegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter R.C. Stijnen in aanwezigheid van griffier E. Mulder.