ECLI:NL:RBMNE:2022:91

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
9587284 / MV EXPL 21-139
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van camera door buren wegens inbreuk op privacy

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, zijn buurman, met het verzoek om de camera die gedaagde aan de achtergevel van zijn woning heeft bevestigd, te verwijderen. Eiser stelt dat de camera, die op een hoogte van circa 7 meter is geplaatst, een ernstige inbreuk maakt op zijn privacy en die van zijn gezin, omdat deze gericht is op zijn achtertuin. Eiser heeft diverse pogingen ondernomen om de situatie op te lossen, waaronder contact met de wijkagent en buurtbemiddeling, maar zonder resultaat. Gedaagde heeft de camera geplaatst na een reeks inbraken in de buurt en betwist dat de camera op de tuin van eiser is gericht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, maar oordeelt dat het spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt. De kantonrechter wijst erop dat de camera al tweeënhalf jaar aanwezig is en dat eiser in die periode geen noemenswaardige acties heeft ondernomen. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat de camera voornamelijk de tuin van gedaagde in beeld brengt en dat er geen onrechtmatige inbreuk op de privacy van eiser is vastgesteld. De vorderingen van eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op nihil worden gesteld omdat gedaagde geen kosten heeft gemaakt voor juridische bijstand.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 20 januari 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 9587284 / MV EXPL 21-139 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. H.J.G. Heijen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 december 2021
  • de mondelinge behandeling van 6 januari 2022
  • het proces verbaal van descente en van mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] woont met zijn gezin aan [adres] te [woonplaats] . [gedaagde] woont in de zelfde straat op nummer [nummer] . De achtertuinen van partijen grenzen aan elkaar.
2.2.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] met een brief van 29 november 2021, onder meer, het volgende geschreven:
“Enige tijd geleden is de relatie tussen uw familie en die van cliënt verstoord geraakt.
[…]
Het gaat hier echter om de camera op de achtergevel.
U heeft deze camera op de achtergevel van uw woning op circa 7 meter hoogte opgehangen.
Uw achtertuin (van circa 8 meter diep) grenst aan de achteruit van de woning van cliënt en wordt afgescheiden door een groen beschoeide schutting en vlak naast uw huis door een aantal veel hogere coniferen.
De door u opgehangen camera is zonder enige noodzaak, zichtbaar voor cliënt en ruim boven de genoemde hoge coniferen op de achtertuin van cliënt gericht.
Omdat deze camera op grote hoogte zichtbaar is bevestigd en het feit dat deze op de achtertuin van cliënt is gericht, maakt u een ongeoorloofde en verregaande ernstige inbreuk op de privacy/persoonlijke levenssfeer van cliënt en zijn familie, die zich niet meer ongezien en vrij in hun achtertuin kunnen begeven.
Cliënt heeft er derhalve groot belang bij dat u de camera op de achtergevel van uw woning verwijderd.
Namens cliënt verzoek ik u hierbij, doch sommeer ik u voor zover nodig, om binnen 14 dagen na heden, doch uiterlijk 14 december 2021 de camera op de achterzijde van uw woning te verwijderen en verwijderd te houden.”
2.3.
Met een e-mail van 2 december 2021 heeft [gedaagde] het volgende geschreven aan de gemachtigde van [eiser] :
“[…]
Deze camera hangt daar omdat er de laatste 5 jaar veel is ingebroken in onze straat.
De camera laat alleen de zijde van onze tuin zien […]
De camera hangt daar al meerdere jaren en hebben u cliënt hier ook nooit over vernomen dat daar hinder van zou zijn.
[…]”
en verder met een e-mail van 8 december 2021:
“[…]
Deze camera staat op onze tuin gericht, en de camera heeft een zichthoek van 60 graden ( hij kan alleen vooruit kijken en niet op zij ) zij kunnen dan wel de camera zien , maar de camera kan niet in hun tuin kijken. Verder is het zo dat nergens in de wet staat, hoe hoog en camera mag hangen.
Wij mankeren nog niet aan onze oren, dus kunnen wij ieder horen die de tuin van uw cliënt betreed. verder is het zo dat er ook nooit een briefje in de bus is gestopt waar op stond dat zij er last van ondervonden.
Ook toen mijn vrouw gebeld werd door de buurtbemiddeling werd haar alleen maar verteld dat zij het zo erg vonden dat er geen contact meer was. Wat logisch is als je vals beschuldigd wordt van mishandeling.
er is door buurtbemiddeling never gesproken over overlast van een camera.??????
[…]”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis de camera aan de achterzijde van zijn woning te verwijderen en verwijderd te houden en om te bepalen dat het [gedaagde] ook in de toekomst niet is toegestaan om camera’s op de achtertuin van [eiser] te richten, op straffe van een dwangsom, met een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn vorderingen heeft [eiser] het navolgende ten grondslag gelegd. Partijen zijn buren en hun achtertuinen grenzen aan elkaar. Ongeveer tweeënhalf jaar geleden heeft [gedaagde] een camera opgehangen aan de achtergevel van zijn woning. Het betreft een draaibare camera, die onnodig hoog aan de gevel van [gedaagde] is bevestigd. De camera is niet statisch, maar kan zwenken en alle kanten op worden gericht. Vanaf de gevel van de woning van [gedaagde] bestaat de erfafscheiding eerst uit een coniferenhaag, die door [gedaagde] kort gehouden wordt, zodat de camera vrij zich heeft op de tuin van [eiser] . Omdat de camera op (onnodig) grote hoogte, zichtbaar voor [eiser] , is bevestigd en het feit dat deze op zijn achtertuin is gericht, maakt [gedaagde] een verregaande, ernstige inbreuk op de privacy/persoonlijke levenssfeer van [eiser] en zijn gezin. Hoewel het door [gedaagde] wordt ontkend, bestaat er gerede kans dat de achtertuin van [eiser] door de camera van [gedaagde] wordt bekeken of gefilmd. Een rechtvaardigingsgrond hiervoor heeft [gedaagde] niet. [gedaagde] handelt aldus onrechtmatig jegens [eiser] . [eiser] heeft diverse pogingen ondernomen om de situatie te goede te keren, zoals contact met de wijkagent en met Buurtbemiddeling, maar die zijn door [gedaagde] van de hand gewezen. Omdat zelfs een sommatie van de gemachtigde van [eiser] niet tot overleg tussen partijen heeft geleid en [gedaagde] weigert om de camera aan de achtergevel te verwijderen, is [eiser] genoodzaakt geweest om [gedaagde] in rechte te betrekken.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. De camera heeft [gedaagde] geplaatst, nadat er in de straat diverse inbraken hadden plaatsgevonden. De camera is bewust hoog opgehangen, zodat hij er niet afgeslagen kan worden en de camera kan, volgens [gedaagde] , ook niet lager geplaatst worden, vanwege de veranda. Het is onjuist dat de camera op de tuin van [eiser] is gericht (geweest). Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij de camera vanuit huis niet (elektronisch) kan verstellen. Dat kan alleen handmatig en hij kan ook niet van buitenaf inloggen op de camerabeelden of om de camera te verstellen, omdat de camera geen ip-adres heeft. [gedaagde] heeft ook betwist dat hij, door Buurtbemiddeling of anderszins, is benaderd over de camera of dat hij er eerder op is aangesproken door [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
De kantonrechter heeft ambtshalve vastgesteld dat hij bevoegd is om van de onderhavige vordering in kort geding kennis te nemen, op grond van hetgeen is bepaald in artikel 93 sub b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hoewel de vordering van [eiser] van onbepaalde waarde is, en derhalve strikt genomen tot de competentie van de voorzieningenrechter van de handelskamer behoort, zijn er duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde dan € 25.000,00 vertegenwoordigt, te meer nu [eiser] de tevens gevorderde dwangsom ook heeft beperkt tot dit bedrag.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering ontbreekt. Hoewel [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze inbreuk maakt op de privacy/persoonlijke levenssfeer van [eiser] en zijn gezin door het op de gevel van zijn woning aanbrengen van een camera, kan het spoedeisend belang niet worden aangenomen.
4.3.
De kantonrechter overweegt daartoe het volgende. Gesteld is dat [gedaagde] de bewuste camera ongeveer tweeënhalf jaar geleden heeft geplaatst. De kantonrechter is verder gebleken dat er door de jaren heen diverse incidenten zijn geweest, die de relatie tussen [eiser] en [gedaagde] , als buren, onder druk hebben gezet. [gedaagde] heeft ook de door [eiser] in de dagvaarding gestelde gedragingen, waardoor [eiser] naar eigen zeggen overlast ondervindt van [gedaagde] , niet betwist. [eiser] heeft gesteld dat hij, vanwege het intimiderende gedrag van [gedaagde] , in eerste instantie niets durfde te zeggen van de camera, maar dat daar in de zomer van 2021 verandering in kwam, toen, volgens [eiser] , bleek dat de camera op zijn tuin was gericht. In juli 2021 heeft [eiser] ook pas contact opgenomen met de wijkagent en Buurtbemiddeling, waarvan [gedaagde] heeft erkend dat zij contact met hem hebben opgenomen, maar niet specifiek over de situatie rondom te camera, zo heeft [gedaagde] ten tijde van de mondelinge behandeling verklaard. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het hiervoor geschetste tijdsverloop dat het spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering ontbreekt. Hoewel door [eiser] is gesteld dat de situatie rond juli 2021 zou zijn verergerd, is dit uit niets gebleken, terwijl [eiser] in twee jaar daaraan voorafgaande geen noemenswaardige acties richting [gedaagde] of tegen de door [gedaagde] geplaatste camera heeft ondernomen. Reeds hierom moeten de vorderingen in dit kort geding worden afgewezen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
De kantonrechter merkt op dat, voor het geval de aanwezigheid van een spoedeisend belang wel zou kunnen worden aangenomen, voorshands niet in de vereiste mate aannemelijk is geworden dat er sprake is van een onrechtmatige, op de privacy/persoonlijke levenssfeer van [eiser] en zijn gezin inbreuk makende situatie. Uit onderzoek ter plaatse is gebleken dat de camera erg hoog hangt en, hoewel [gedaagde] hiervoor zijn redenen heeft genoemd, is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter invoelbaar dat [eiser] , c.q. zijn gezinsleden, hierbij een onbehaaglijk gevoel hebben. Daarmee staat echter een onrechtmatige inbreuk op de privacy nog niet vast. Onderzoek ter plaatse heeft immers vooralsnog uitgewezen dat de camera ( in de positie waarover [eiser] op basis van een door hem overgelegde foto klaagt) slechts de tuin van [gedaagde] in beeld brengt. Eerst wanneer deze met de hand flink naar links wordt gedraaid komt ook de erfafscheiding met een deel van de tuin van [eiser] in beeld komt. De enkele mogelijkheid dat de tuin van [eiser] voor een deel (handmatig) in zicht kan worden gebracht is onvoldoende om de onrechtmatigheid van het plaatsen van de camera zonder meer aan te nemen. De kantonrechter heeft niet kunnen constateren dat de camera op enigerlei wijze elektrisch kan worden versteld, of dat [gedaagde] hierop op afstand kan inloggen. [gedaagde] heeft dit bovendien nadrukkelijk betwist. Om vast te kunnen stellen of met de huidige camera een situatie sprake is van inbreuk op de privacy/persoonlijke levenssfeer van [eiser] en zijn gezin, is (wellicht) nadere bewijslevering noodzakelijk en daarvoor is binnen de beperkte kaders van dit kort geding geen plaats.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] , zoals reeds is overwogen, zullen worden afgewezen.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [gedaagde] . Deze zullen evenwel op nihil worden gesteld, nu [gedaagde] zich niet heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde en ook overigens niet heeft aangevoerd dat hij kosten heeft gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten gevallen aan de zijde van [gedaagde] , begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2022.