ECLI:NL:RBMNE:2022:903

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
21/2955
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek ongegrond met betrekking tot bestemmingsplan en woningindeling

In deze zaak heeft eiser, wonende aan de [adres] in [plaats], op 11 maart 2019 een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden. Eiser stelde dat er in strijd met het geldende bestemmingsplan werd gebouwd aan de [adres]. Het college heeft dit handhavingsverzoek op 14 maart 2019 afgewezen, omdat er geen overtreding was geconstateerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een gegrondverklaring van het bezwaar op 18 juni 2019. Het college heeft vervolgens aangegeven handhavend te zullen optreden zodra er sprake zou zijn van een overtreding.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juni 2019, wat resulteerde in een tussenuitspraak op 27 oktober 2020. De rechtbank constateerde een gebrek in de besluitvorming en heeft het college de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. Na een nieuwe beslissing op bezwaar op 3 december 2020, heeft de rechtbank op 20 april 2021 geoordeeld dat het gebrek nog steeds niet was hersteld en heeft het besluit vernietigd. Het college moest opnieuw een beslissing nemen met inachtneming van de eerdere uitspraken.

Op 2 juni 2021 heeft het college een nieuw besluit genomen, waartegen eiser opnieuw beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 9 maart 2022 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde en de derde-partij wel. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat er volgens de rechtbank geen sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat er op de bovenverdieping van het pand aan de [adres] twee onzelfstandige woningen zijn gerealiseerd, wat niet in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser kreeg geen gelijk in zijn stelling dat er één zelfstandige woning was verdeeld over twee onzelfstandige woningen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2955
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: G.J. Hingstman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden , verweerder

(gemachtigde: mr. C.A. Lindhout).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [bedrijf] . te [plaats]

(gemachtigde: J. van Nuys).

Inleiding

Eiser woont aan de [adres] in [plaats] . Op 11 maart 2019 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend omdat er volgens eiser in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) werd gebouwd aan de [adres] in [plaats] .
In het besluit van 14 maart 2019 (het primaire besluit) heeft het college het handhavingsverzoek van eiser afgewezen omdat het college geen overtreding heeft geconstateerd.
In het besluit van 18 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en op 2 juli 2019 een nieuw besluit op het handhavingsverzoek genomen waarin het college aangeeft handhavend te zullen optreden zodra blijkt dat er sprake is van een overtreding aan de [adres] .
Eiser heeft tegen het besluit van 18 juni 2019 beroep ingesteld. Dit heeft geleid tot de tussenuitspraak [1] van 27 oktober 2020 waarin de rechtbank een gebrek in de besluitvorming heeft geconstateerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in de beslissing op bezwaar van 18 juni 2019 niet volledig op het handhavingsverzoek van eiser heeft beslist. Het college is in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen.
Nadat het college het gebrek heeft proberen te herstellen met een nieuwe beslissing op bezwaar van 3 december 2020, heeft de rechtbank in haar einduitspraak [2] van 20 april 2021 geoordeeld dat het gebrek nog steeds niet is hersteld. De rechtbank heeft het besluit van
3 december 2020 vernietigd. Het college moest een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
In het besluit van 2 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het college, naar aanleiding van de einduitspraak, een nieuw besluit op het bezwaar van eiser genomen.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser. Volgens eiser moet het college handhavend optreden, omdat de situatie in het pand aan de [adres] in strijd is met het bestemmingsplan. In het licht van de vorige twee uitspraken, zoals genoemd in de inleiding, spitst het geschil in deze zaak zich uitsluitend toe op de vraag of op de bovenverdieping van het pand aan de [adres] één zelfstandige woning is, of dat er twee onzelfstandige woningen zijn. Eiser is van mening dat op de bovenverdieping er één zelfstandige woning is die is verdeeld over twee onzelfstandige woningen.
3. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Een toezichthouder van het college heeft in het controlerapport van 31 mei 2021, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, geconstateerd dat er twee onzelfstandige woningen zijn gerealiseerd op de bovenverdieping. Uit het controlerapport volgt dat in een slaapkamer een tussenwand is geplaatst en dat de keuken en de douche gebruikt worden door beide bewoners van de bovenverdieping. Dat is ook bevestigd door derde-partij in haar schriftelijke reactie van 26 november 2021 en op de zitting. Derde-partij heeft in haar schriftelijke reactie en op de zitting toegelicht dat in het gehele pand vier personen wonen die de gemeenschappelijke voorzieningen in het pand delen. Alle gemeenschappelijke ruimtes zijn ook voor deze vier personen toegankelijk, dat geldt voor zowel de ruimtes op de bovenverdieping als op de begane grond.
4. Deze weergave van de feitelijke situatie in het controlerapport, en de toelichting van derde-partij op de zitting, is niet door eiser weersproken. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geschetste feitelijke situatie. Dat betekent dat sprake is van twee onzelfstandige woningen op de bovenverdieping. Dat is niet in strijd met het bestemmingsplan. Er is geen overtreding waartegen het college handhavend kan optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank is het ook niet met de beroepsgrond van eiser eens dat uit het besteden besluit niet volgt wat het college exact heeft besloten op zijn bezwaarschrift. In het bestreden besluit heeft het college het volgende opgenomen:
Uit deze constatering kan de conclusie worden getrokken dat er nu alleen nog sprake is van onzelfstandige woonruimtes. Daarbij is de overtreding van het bestemmingsplan opgeheven en is er in deze nieuwe situatie geen reden meer om handhavend op te treden.
6. De rechtbank vindt dat uit deze overweging duidelijk volgt wat de beslissing is van het college, namelijk dat het college bij zijn standpunt blijft dat het handhavingsverzoek moet worden afgewezen omdat er geen sprake meer is van een overtreding. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zaaknummers UTR 19/2867, UTR/2894 en UTR 19/2868.