ECLI:NL:RBMNE:2022:894

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
9415729 AC EXPL 21-2047
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en beslaglegging bij achterstallige kinderalimentatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. [eiser] heeft [gedaagde sub 1] c.s. gedagvaard wegens onrechtmatige daad, nadat zijn ex-echtgenote, mevrouw [B], een groot bedrag aan achterstallige kinderalimentatie had overgemaakt en direct daarna beslag had laten leggen op zijn bankrekening. [eiser] stelt dat de gerechtsdeurwaarder, [gedaagde sub 2], onrechtmatig heeft gehandeld door het beslag te leggen zonder rekening te houden met de beslagvrije voet en door samen te spannen met [B]. De procedure begon met een dagvaarding op 12 mei 2021, waarna verschillende schriftelijke stukken zijn ingediend en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] was gehuwd met [B] en had twee minderjarige kinderen. Na de echtscheiding had [B] een achterstand in de betaling van de kinderalimentatie, die zij op 20 november 2020 inhaalde door een bedrag van € 7.045,00 over te maken naar [eiser]. Op dezelfde dag legde [gedaagde sub 2] beslag op de bankrekening van [eiser] op verzoek van [B]. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het beslag, omdat hij meende dat de beslagvrije voet niet was toegepast en dat [B] misbruik maakte van recht. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde sub 2] niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij handelde op basis van de executoriale titels die hij van [B] had ontvangen en dat hij de beslagvrije voet correct had toegepast.

De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter concludeerde dat er geen bewijs was dat [gedaagde sub 2] op de hoogte was van de betaling van de achterstallige kinderalimentatie door [B] en dat hij niet onrechtmatig had gehandeld door het beslag te leggen en af te wikkelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9415729 AC EXPL 21-2047 aw/1370
Vonnis van 23 februari 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. van Hunnik,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: de v.o.f.,
2.
[gedaagde sub 2] ,vennoot van de onder 1 genoemde v.o.f.,
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3] ,vennoot van de onder 1 genoemde v.o.f.,
wonende te [woonplaats 2] ,
verder samen ook te noemen: [gedaagde sub 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud),
gedaagde partijen,
aanvankelijk vertegenwoordigd door mr. [A] te [plaatsnaam] , ter zitting vertegenwoordigd door mr. [gedaagde sub 2] , gedaagde sub 2 in persoon.

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
- [eiser] heeft [gedaagde sub 1] c.s. gedagvaard om op 12 mei 2021 te verschijnen op de civiele terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. De dagvaarding met 5 producties is op 20 april 2021 bij [gedaagde sub 1] c.s. bezorgd,
- [gedaagde sub 1] c.s. heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Hij heeft een incident tot onbevoegdheid opgeworpen en 6 producties bijgevoegd;
- [eiser] heeft geantwoord in het incident en zijn eis in de hoofdzaak vermeerderd;
- [gedaagde sub 1] c.s. heeft bij antwoordakte gereageerd op de eisvermeerdering van [eiser] ;
- bij vonnis in het incident van 1 september 2021 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Amersfoort;
- de mondelinge behandeling is door de kantonrechter gehouden op 20 januari 2022. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 16 februari 2022 vonnis zal worden gewezen. Die datum is niet gehaald, de vonnisdatum is nader bepaald op 23 februari 2022.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is gehuwd geweest met mevrouw [B] (hierna: [B] ). Op [2017] is de echtscheiding uitgesproken, die op [2017] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
[eiser] en [B] hebben twee minderjarige kinderen. [B] diende of dient op grond van een tweetal uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot 10 november 2020 voor beide kinderen en vanaf 10 november 2020 alleen nog voor één kind, alimentatie te betalen aan [eiser] .
2.3.
[B] heeft een achterstand in de betaling van de maandelijkse kinderalimentatie laten ontstaan. Die achterstand bedroeg op 20 november 2020 € 6.929,40. Zij heeft die achterstand op 20 november 2020 ingelopen door een bedrag van € 7.045,00 ineens over te maken naar de bankrekening van [eiser] bij de Rabobank.
2.4.
[gedaagde sub 2] is gerechtsdeurwaarder. Hij heeft in opdracht van [B] op 20 november 2020 ten laste van [eiser] beslag doen leggen onder de Rabobank op grond van twee executoriale titels, onder andere een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin [eiser] is veroordeeld om aan [B] een schadevergoeding te betalen van € 9.000,00. De totale vordering van [B] op [eiser] krachtens die twee executoriale titels bedroeg ten tijde van het bankbeslag € 47.331,48. Het beslag is op 27 november 2020 overbetekend aan [eiser] .
2.5.
De Rabobank heeft op 7 december 2020 verklaard dat er € 7.614,53 onder het beslag valt, welk bedrag nog verminderd moet worden met de kosten van € 70,00.
2.6.
[eiser] heeft bij [gedaagde sub 2] diverse keren, zowel telefonisch als schriftelijk, bezwaar gemaakt tegen het in opdracht van [B] gelegde bankbeslag, omdat (1) door [gedaagde sub 2] geen rekening is gehouden met een beslagvrije voet van € 953,13 en (2) de bedragen op de bankrekening die door het beslag zijn getroffen achterstallige kinderalimentatie, kindtoeslag en zorgtoeslag betreffen en (3) [B] misbruik maakt van recht door de achterstallige kinderalimentatie ineens over te maken en direct daarna bankbeslag te doen leggen. Volgens [eiser] laat [gedaagde sub 2] zich in met onethische praktijken door hieraan mee te werken. [eiser] heeft [gedaagde sub 2] verzocht om het bankbeslag op te heffen.
2.7.
In reactie daarop heeft [gedaagde sub 2] , uit coulance, een beslagvrij bedrag toegepast van € 953,13. Het restant van het tegoed op de bankrekening dat door het beslag was getroffen, dat is € 6.591,40, heeft [gedaagde sub 2] op 7 januari 2021 laten overboeken naar zijn derdenrekening en op 19 januari 2021 doorgestort naar [B] .
2.8.
[eiser] heeft een klacht tegen [gedaagde sub 2] ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, inhoudende dat [gedaagde sub 2] volgens [eiser] met zijn opdrachtgever [B] heeft samengespannen om beslag te leggen op een som achterstallige kinderalimentatie en toeslagen, middels een bankbeslag en te weigeren dit bankbeslag op te heffen. Bij beslissing van 25 mei 2021 is die klacht, als zijnde kennelijk ongegrond, afgewezen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat [gedaagde sub 1] c.s. de beslagvrije voet van € 953,13 meermaals hadden dienen toe te passen en wel voor de 23 maanden waarin hun opdrachtgever in gebreke was en voor toekomstige beslagen de beslagvrije voet even veel keer dienen toe te passen als het aantal maanden achterstallige kinderalimentatie waarop beslag zal worden gelegd;
II. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen het bedrag van € 6.591,40 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de voldoening binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis terug te storten op de bankrekening van [eiser] ;
II. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde sub 1] c.s. ten opzichte van hem onrechtmatig heeft gehandeld door samen te spannen met zijn opdrachtgever [B] en bankbeslag te leggen kort nadat [B] de achterstallige kinderalimentatie op de bankrekening van [eiser] had overgemaakt, alsook door te weigeren dat bankbeslag op verzoek van [eiser] op te heffen. Daarnaast stelt [eiser] – zo begrijpt de kantonrechter – dat [gedaagde sub 1] c.s. jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door bij de afwikkeling van het beslag niet 23 x de beslagvrije voet toe te passen, maar slechts eenmaal.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser] ten onrechte de v.o.f. en [gedaagde sub 3] als mede vennoot in rechte betrokken, omdat zij geen gerechtsdeurwaarder zijn. [gedaagde sub 1] c.s. heeft gemotiveerd betwist dat [gedaagde sub 2] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld bij het leggen van bankbeslag op verzoek van [B] . [gedaagde sub 1] c.s. vraagt de kantonrechter om de vordering van [eiser] af te wijzen en [eiser] in de proceskosten te veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

Ten aanzien van de v.o.f. en [gedaagde sub 3]

4.1.
[eiser] erkent dat het door hem gestelde onrechtmatige handelen van [gedaagde sub 1] c.s., dat ten grondslag ligt aan zijn vordering, alleen betrekking heeft op het feitelijk handelen van [gedaagde sub 2] als gerechtsdeurwaarder bij het leggen van bankbeslag. Hij stelt dat hij ook de v.o.f. en mede vennoot [gedaagde sub 3] in rechte heeft betrokken omdat hij zich ook op het vermogen van de v.o.f. wil kunnen verhalen na het verkrijgen van een veroordelend vonnis. De vraag naar de aansprakelijkheid van een persoon voor een vordering die (in dit geval) is gebaseerd op onrechtmatige daad moet echter worden onderscheiden van de vraag naar de verhaalbaarheid van een jegens die persoon verkregen veroordelend vonnis. Laatstgenoemde vraag ziet op de executie van een verkregen vonnis en is geen onderwerp van deze procedure.
4.2.
[eiser] spreekt [gedaagde sub 1] c.s. in deze procedure aan op zijn (volgens [eiser] : onrechtmatige) handelen als gerechtsdeurwaarder bij het leggen van bankbeslag. Vast staat dat alleen [gedaagde sub 2] gerechtsdeurwaarder is. [eiser] zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering jegens de v.o.f. en [gedaagde sub 3] .
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.3.
De vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2] zal in zijn geheel worden afgewezen, om de volgende redenen.
4.3.1.
[gedaagde sub 2] heeft van [B] twee executoriale titels ontvangen, waaruit blijkt dat zij een vordering heeft op [eiser] van ruim € 47.000,00. [B] heeft hem opgedragen tot executie over te gaan door het leggen van beslag onder de Rabobank. In overeenstemming met zijn ministerieplicht heeft [gedaagde sub 2] aan die opdracht uitvoering gegeven. In de uitvoering van de opdracht heeft hij een geschikt moment voor het bankbeslag gekozen, dat wil zeggen een moment waarop een redelijke kans bestaat dat het beslag doel treft. Een beslaglegging brengt immers kosten met zich, die in eerste instantie voor de opdrachtgever zijn. Bij de bepaling van een geschikt moment voor het leggen van bankbeslag zal een gerechtsdeurwaarder gebruik maken van zijn kennis en ervaring als het gaat om bijvoorbeeld de data waarop salarisbetalingen doorgaans worden verricht en uitkeringen of toeslagen door de uitkerende instanties gewoonlijk worden bijgeschreven. Die handelwijze van [gedaagde sub 2] is naar het oordeel van de kantonrechter op zich niet onrechtmatig ten opzichte van [eiser] .
4.3.2.
[B] heeft op 20 november 2020, dat is de dag dat de kind- en zorgtoeslag is bijgeschreven op de bankrekening van [eiser] , ook de achterstallige kinderalimentatie overgemaakt. Diezelfde dag, na de betaling door [B] van de kinderalimentatie, heeft [gedaagde sub 2] het bankbeslag gelegd. Het is niet onbegrijpelijk dat [eiser] daarin een vooropgezet plan van [B] ziet. Volgens [eiser] mag [B] de achterstallige kinderalimentatie namelijk niet verrekenen met het bedrag dat hij nog aan haar is verschuldigd en heeft zij daarom voor deze constructie gekozen, waarmee zij volgens hem misbruik maakt van recht. In deze procedure spreekt [eiser] echter niet [B] , maar [gedaagde sub 2] aan op die gang van zaken rond het bankbeslag. Nergens blijkt uit dat [gedaagde sub 2] ervan op de hoogte was, of had kunnen of moeten zijn, dat [B] op 20 november 2020 een groot bedrag naar de bankrekening van [eiser] zou overmaken en al helemaal niet dat dit bedrag achterstallige kinderalimentatie betrof. [gedaagde sub 2] heeft betwist dat hij daarvan wist en om zijn werk als gerechtsdeurwaarder te kunnen doen heeft hij alleen de twee executoriale titels nodig gehad die [B] hem heeft verstrekt, waaruit haar vordering op [eiser] bleek. Het was voor de uitvoering van de opdracht niet nodig dat hij kennis had van enige tegenvordering van [eiser] op [B] . De betaling van de achterstallige kinderalimentatie op 20 november 2020 is daarnaast niet door [gedaagde sub 2] verricht, maar door [B] . Zij had [gedaagde sub 2] daarbij ook niet nodig. Gelet daarop had [eiser] tegenover de uitdrukkelijke betwisting van [gedaagde sub 2] dat hij op de hoogte was van die betaling door [B] van achterstallige kinderalimentatie, feiten en omstandigheden moeten stellen op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat hij daarvan wèl op de hoogte was. Omdat hij dat niet heeft gedaan, is in rechte niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] “onder één hoedje heeft gespeeld” met [B] door bankbeslag te leggen direct nadat [B] de achterstallige kinderalimentatie had overgemaakt op de bankrekening van [eiser] . Of [gedaagde sub 2] ten opzichte van [eiser] onrechtmatig zou hebben gehandeld als hij wel op die manier met [B] zou hebben samengewerkt, kan in het midden blijven.
4.3.3.
Het standpunt van [eiser] dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld door vervolgens te weigeren op verzoek van [eiser] het bankbeslag op te heffen, gaat evenmin op. [B] heeft een vordering op [eiser] op grond van twee executoriale titels en zij kan zich verhalen op het hele vermogen van [eiser] , dus ook op het tegoed van zijn bankrekening. Waaruit dat tegoed precies bestaat, doet daarbij niet ter zake. Het beslagverbod op kindgebonden budget waarop [eiser] doelt, geldt alleen voor beslag onder de uitkerende instantie, zoals [eiser] ter zitting overigens ook heeft erkend. Verder heeft [gedaagde sub 2] terecht opgemerkt dat hij het beslag alleen in opdracht van [B] kan opheffen en dat [eiser] een executiegeschil in kort geding aanhangig had kunnen maken als hij het niet eens was met het gelegde bankbeslag, omdat sprake zou zijn van misbruik van recht. Blijkens de verklaringen van partijen ter zitting was [eiser] destijds ook voornemens een executiegeschil te starten. [gedaagde sub 2] heeft op verzoek van de gemachtigde van [eiser] zijn verhinderdata doorgegeven en de afwikkeling van het bankbeslag aangehouden, in afwachting van het door [eiser] aangekondigde kort geding. [eiser] heeft er echter vanaf gezien om een executiegeschil te beginnen, waarna [gedaagde sub 2] het bankbeslag heeft afgewikkeld. Niet valt in te zien waarom die handelwijze van [gedaagde sub 2] onrechtmatig zou zijn ten opzichte van [eiser] .
4.3.4.
Verder stelt [eiser] dat [gedaagde sub 2] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld bij het afwikkelen van het bankbeslag doordat hij slechts eenmaal en niet 23 maal de beslagvrije voet (oftewel: het beslagvrije bedrag) heeft gehanteerd.
4.3.5.
[gedaagde sub 2] heeft toegelicht dat hij uit coulance (omdat de wettelijke verplichting daartoe pas bestaat sinds 1 januari 2021, op grond van artikel 475a lid 5 Rv) een beslagvrij bedrag van € 953,13 heeft toegepast bij de afwikkeling van het bankbeslag. Hij heeft gemotiveerd betwist dat hij verplicht zou zijn om 23 maal het beslagvrije bedrag toe te passen.
4.3.6.
[gedaagde sub 2] heeft het gelijk aan zijn zijde. De bedoeling van het beslagvrije bedrag bij bankbeslag is dat de schuldenaar kan blijven beschikken over geld om in zijn levensonderhoud te voorzien. Om die reden moet er per kalendermaand een bepaald bedrag vrij van beslag blijven, waarvan de hoogte door de deurwaarder wordt bepaald aan de hand van de gezins- en woonsituatie van de schuldenaar. [eiser] heeft niet betwist dat [gedaagde sub 2] de hoogte van het beslagvrije bedrag, gelet op zijn gezins- en woonsituatie, juist heeft bepaald. Hij is echter van mening dat [gedaagde sub 2] dat beslagvrije bedrag 23 maal had moeten toepassen, omdat – zo begrijpt de kantonrechter – het tegoed op de bankrekening dat door het beslag is getroffen (onder andere) bestond uit 23 maandelijkse termijnen kinderalimentatie, die door [B] ineens zijn betaald. Als zij die termijnen, zoals zij verplicht was, maandelijks zou hebben voldaan, dan zou elke termijn vrij van beslag zijn gebleven. Dit standpunt van [eiser] over de wijze waarop het beslagvrije bedrag bij bankbeslag zou moeten worden berekend, vindt echter geen steun in het recht en wordt daarom verworpen. [gedaagde sub 2] heeft het verzoek van [eiser] om toepassing van een beslagvrij bedrag ingewilligd, zodat [eiser] die maand kon beschikken over leefgeld. Van enig onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 2] bij het leggen en afwikkelen van het bankbeslag is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake.
4.3.7.
De conclusie luidt dat de onder I. gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] de beslagvrije voet bij het gelegde bankbeslag 23 x had moeten toepassen en in de toekomst meermaals zal moeten toepassen als het gaat om achterstallige kinderalimentatie, moet worden afgewezen. De onder II. gevorderde betaling van € 6.591,40 – naar de kantonrechter begrijpt ter zake van schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging – zal ook worden afgewezen, met de nevenvorderingen.
4.3.8.
[eiser] is in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. moet betalen. Die kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden tot vandaag begroot op € 1.028,00 aan salaris advocaat/gemachtigde (1,5 punten x het handelstarief van € 478,00 voor de conclusie van antwoord en de antwoordakte eiswijziging; 1 x het kantontarief van € 311,00 voor de zitting).
De wettelijke rente over het bedrag van € 1.028,00 zal worden toegewezen als hierna in de beslissing te melden.
Het griffierecht van € 2.076,00 dat [gedaagde sub 1] c.s. aan de rechtbank heeft betaald omdat de zaak door [eiser] bij de handelsrechter is aangebracht, heeft de griffier al aan [gedaagde sub 1] c.s. terugbetaald, volgens de instructie in het incidentele vonnis van 1 september 2021.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van de v.o.f. en [gedaagde sub 3]
5.1.
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering;
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
5.2.
wijst de vordering af;
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] c.s.
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot vandaag begroot op € 1.028,00 aan salaris advocaat/gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.