ECLI:NL:RBMNE:2022:891

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/4127
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht toepassen van bestuursdwang bij wegslepen van aanhangwagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, als verweerder. De zaak betreft de toepassing van bestuursdwang door verweerder, die de aanhangwagen van eiser heeft laten wegslepen omdat deze langer dan drie dagen geparkeerd zou hebben gestaan op een verboden plek. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 4 mei 2021 heeft besloten de aanhangwagen van eiser te verwijderen, na eerdere waarnemingen op 7 en 22 april 2021. Eiser betwistte dat de aanhangwagen langer dan drie dagen op dezelfde plek had gestaan en voerde aan dat deze dagelijks in gebruik was. De rechtbank heeft de bewijsvoering van verweerder, die was gebaseerd op waarnemingsdocumenten van handhavers, kritisch beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat de waarnemingen van verweerder onvoldoende bewijs leveren voor de stelling dat de aanhangwagen langer dan drie dagen op dezelfde plek stond. Bovendien voldeed de sticker die op de aanhangwagen was aangebracht niet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor eiser niet duidelijk was gemaakt welke herstelmaatregelen hij had kunnen nemen.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder de kosten van het wegslepen van de aanhangwagen en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Giard),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Akkersdijk).

Procesverloop

Op 4 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder besloten de aanhangwagen van eiser te verwijderen uit de [locatie] . Op 7 mei 2021 heeft verweerder dit schriftelijk bevestigd aan eiser.
In het besluit van 6 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming verweerder
1. Verweerder heeft besloten de aanhangwagen van eiser te verwijderen omdat deze langer dan drie dagen geparkeerd stond op een plek waar dat verboden is. Op 7 april 2021 heeft een handhaver van verweerder vastgesteld dat de aanhangwagen geparkeerd stond in de [locatie] ter hoogte van huisnummer [nummer] . Op 22 april 2021 hebben twee handhavers van verweerder vastgesteld dat de aanhangwagen sinds 7 april 2021 aan één stuk door geparkeerd stond in de [locatie] ter hoogte van huisnummer [nummer] . De handhavers hebben op 22 april 2021 een sticker op de aanhangwagen aangebracht. Op 4 mei 2021 om 12.20 uur hebben de handhavers voor de derde keer de aanhangwagen waargenomen in de [locatie] ter hoogte van huisnummer [nummer] , waarna deze is weggesleept.
Beroepsgronden
2. Eiser voert aan dat de aanhangwagen dagelijks wordt gebruikt. Op de foto’s die verweerder heeft overgelegd is te zien dat de aanhangwagen op de verschillende data op een andere plek staat. Tijdens de zitting heeft eiser zich verder op het standpunt gesteld dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. In het primaire besluit is ten onrechte het standpunt ingenomen dat de aanhangwagen moest worden verwijderd op grond van de wrakregeling. Eiser betwist verder dat wegslepen noodzakelijk was.
Oordeel rechtbank
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 5:6, eerste lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2010 van de gemeente Utrecht (de APV). Op grond van dat artikel is het verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op door het college aangewezen wegen, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
4. De handhavers van verweerder hebben op drie verschillende dagen (7 april, 22 april en 4 mei 2021) gezien dat de aanhanger geparkeerd stond in de [locatie] . Van deze waarnemingen zijn ‘waarnemingsdocumenten’ opgemaakt, die voorzien zijn van foto’s van de aanhanger. In het waarnemingsdocument van 22 april 2021 staat dat de aanhangwagen sinds 7 april 2021 aan één stuk door geparkeerd staat ter hoogte van huisnummer [nummer] . Dit document is op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt. In beginsel mag verweerder uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij op grond van tegenbewijs moet worden afgeweken van dit uitgangspunt. In het waarnemingsdocument van 22 april 2021 staat dat de aanhangwagen sinds 7 april 2021 aan één stuk door geparkeerd staat en uit de foto’s van de aanhangwagen valt niet af te leiden dat de aanhangwagen is verplaatst. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de aanhangwagen langer dan drie achtereenvolgende dagen op dezelfde plek heeft gestaan. De verklaring van eiser dat de aanhangwagen in de periode van 7 april tot en met 22 april 2021 in gebruik was en niet meer dan drie achtereenvolgende dagen op dezelfde plek heeft gestaan is onvoldoende concreet om te dienen als tegenbewijs.
5. Uit het waarnemingsdocument van 4 mei 2021 volgt dat de aanhangwagen op 4 mei 2021 in de [locatie] stond, ter hoogte van huisnummer [nummer] . Uit het waarnemingsdocument is niet op te maken dat de aanhangwagen sinds 22 april 2021 daar aan één stuk door geparkeerd heeft gestaan. Verder is op de foto’s bij het waarnemingsdocument van 4 mei 2021 te zien dat de aanhanger niet precies op dezelfde plek staat als op 22 april 2021. Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat de aanhangwagen is gebruikt om afval naar de stort te brengen. De rechtbank vindt die verklaring niet ongeloofwaardig. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat de aanhangwagen op 4 mei 2021 drie achtereenvolgende dagen op de betreffende plek stond. Daaruit volgt dat ook niet kan worden vastgesteld dat op 4 mei 2021 sprake was van een overtreding van artikel 5:6, eerste lid, onder a, van de APV. Verweerder heeft dus ten onrechte bestuursdwang toegepast door de aanhangwagen te laten verwijderen.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat de sticker die op 22 april 2021 op de aanhangwagen is aangebracht niet voldoet aan de eisen die artikel 5:24, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt aan een last onder bestuursdwang. De sticker vermeldt het volgende:
‘Attentie…! Dit voertuigwrak wordt binnenkort verwijderd’. Hieruit volgt niet wat de te nemen herstelmaatregelen zijn en binnen welke termijn de te nemen herstelmaatregelen moeten worden uitgevoerd. Het was daarom onduidelijk wat eiser had kunnen doen om te voorkomen dat verweerder de aanhangwagen zou wegslepen. Ook om die reden heeft verweerder ten onrechte bestuursdwang toegepast.
Conclusie
7. Gelet op overweging 5 en 6 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit gegrond te verklaren, dat besluit te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Hieruit volgt ook dat verweerder de kosten voor het wegslepen van de aanhangwagen van € 270,- aan eiser moet vergoeden. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759,-) bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 759,-. Verder moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit gegrond, herroept dit besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • draagt verweerder op de sleepkosten van € 270,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.