ECLI:NL:RBMNE:2022:889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
16/183718-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens berovingen met geweld

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij twee berovingen. De feiten vonden plaats op 22 april 2020 in Woerden en op 31 mei 2020 in Almere. Bij de eerste beroving werd een geldbedrag van 1400 euro en een mobiele telefoon van de slachtoffers afgenomen, waarbij geweld en bedreiging met een vuurwapen werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging, en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank rekening hield met de impact van de feiten op de slachtoffers. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs zag voor zijn betrokkenheid. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gebruik van geweld, en de gevolgen voor de slachtoffers. De verdachte werd ook onderworpen aan een vrijheidsbeperkende maatregel van drie jaar, waarbij hij contact met de slachtoffers en medeverdachten moest vermijden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/183718-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1991] te [geboorteplaats 2] (Nederlandse Antillen),
op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 juli 2021, 7 september 2021, 10 november 2021, 2 februari 2022 en
23 februari 2022. De rechtbank heeft op laatst genoemde datum de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. el Idrissi, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen mr. Ten Berge, namens [slachtoffer 1] benadeelde partij, naar voren heeft gebracht alsmede van hetgeen mr. Scheers, namens
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , in de hoedanigheid van benadeelde partijen, en hetgeen
[slachtoffer 2] als slachtoffer naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 22 april 2020 te Woerden zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing en/of diefstal met geweld van geld en/of goederen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] ;
feit 2primair
op 27 april 2020 te Amersfoort zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging afpersing en/of diefstal met geweld van geld en/of goederen van [slachtoffer 5] ;
feit 2subsidiair
op 27 april 2020 te Amersfoort zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 5] ;
feit 3
op 31 mei 2020 te Almere zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en/of afpersing van geld of goederen van [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1: medeplegen afpersing, feit 2: een poging medeplegen afpersing en
feit 3: medeplegen afpersing geld en medeplegen diefstal met geweld van goederen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsman heeft bij alle feiten aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte betrokken was bij de berovingen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] had belang bij het belasten van de personen waar reeds een verdenking op rustte, zoals bij verdachte het geval was. Op deze wijze heeft [medeverdachte 1] aangestuurd op een lagere straf in zijn eigen zaak.
Voor feit 2 heeft de raadsman bepleit dat als de verklaring van [medeverdachte 1] wordt geloofd, verdachte hoogstens lijfelijk aanwezig is geweest. Hij heeft dus geen wezenlijke bijdrage geleverd. Verdachte kan daarom niet als medepleger worden beschouwd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Vanwege internationale sancties is het vrijwel onmogelijk om via de bank geld over te maken naar Iran en Afghanistan. Als gevolg daarvan zochten Iraniërs en Afghanen in Nederland naar alternatieven om toch geld naar hun familieleden in deze landen te kunnen overmaken. Een oplossing daarvoor bleek de volgende: contant geld wordt in Nederland aan een persoon gegeven, die ervoor zorgt dat een ander in Iran of Afghanistan een overeenkomend bedrag overboekt naar de begunstigden.
In april en mei 2020 deden diverse personen aangifte van een beroving door (onder meer) een persoon die voor de diverse aangevers geld zou laten overboeken naar familieleden in Iran. In plaats van het geld over te laten boeken, werden de aangevers van hun geld beroofd.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De nauwe en bewuste samenwerking kan bestaan uit een gezamenlijke uitvoering of een andere voldoende zwaarwegende materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Niet ter discussie staat dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geprobeerd hebben aangever te beroven in zijn kapperszaak. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte aanwezig was (buiten de kapperszaak). Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij met aangever de kapperszaak in zou lopen. Zodra hij het geld zag, zou hij [medeverdachte 2] bellen en zou [medeverdachte 2] naar binnen komen om samen met [medeverdachte 1] het geld te stelen. De beschrijving van dit plan komt overeen met de verklaring van aangever. Aangever heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] in de kapperszaak stond, toen één persoon met een pistool in zijn hand naar binnen probeerde te komen. Niet ter discussie staat dat dit [medeverdachte 2] betrof. Het misdrijf is niet voltooid, omdat aangever de deur van de kapperszaak op slot had gedraaid. [medeverdachte 2] kwam niet naar binnen en is vervolgens weggerend. Daarop heeft aangever de deur geopend en is ook [medeverdachte 1] weggerend.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering nu verdachte alleen lijfelijk aanwezig lijkt te zijn geweest buiten de kapperszaak. De bijdrage van verdachte aan het onder 2 tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van dit feit.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4]
Op 22 april 2020 omstreeks 21.45 uur was ik samen met [slachtoffer 1] bij mij thuis op de [adres] te [woonplaats] . [slachtoffer 1] zou zijn spaargeld aan ene [medeverdachte 1] [
de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] , die een valse naam gebruikte] geven, zodat [medeverdachte 1] dit geldbedrag via een Iranese bank zou overmaken op de Afghaanse bankrekening van zijn moeder.
Toen [medeverdachte 1] er was stond hij op de hoek van de Lindenlaan en de Esdoornlaan te wachten in een groene Peugeot. [slachtoffer 1] vroeg mij om met hem mee te lopen, wat ik ook heb gedaan. Toen wij bij de auto kwamen bleek dat [medeverdachte 1] niet alleen was, maar met twee andere jongens. Ik zag dat [slachtoffer 1] in de auto ging zitten naast de bestuurder.
Terwijl het geld door de bestuurder werd geteld, zag ik dat [slachtoffer 1] uit het niets van achteren geslagen werd door een van de drie jongens.
Hierna ging alles vrij snel en ik merkte dat ik ook van achteren werd geslagen tegen mijn slaap met een pistool. Na deze tik werd ik in een heg gegooid en is mijn telefoon gestolen, dit betreft een iPhone 6. Hierna zijn de jongens weggereden met de auto waar zij ook mee kwamen. [2]
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 4]
Op dat moment voelde ik iets koud en van metaal tegen mijn rechterslaap aan. Ik dacht direct aan een vuurwapen. Ook al kon ik niet zien wat er tegen mijn slaap gedrukt werd wist ik zeker dat het om een vuurwapen ging. Dit werd voor mij bevestigd omdat degene die achter mij stond zei dat hij zou schieten als ik mij zou bewegen. [3]
Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer 1]
Het werd ondertussen wat donkerder dus besloot mijn zwager [
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4]] het lampje van zijn telefoon aan te zetten zodat er meer licht in de cabine van de auto was. Ik zag dat de bestuurder het geld pakte en begon te tellen. 1400 Euro is veel geld voor mij dus ik hield mijn geld scherp in de gaten.
De bestuurder was hardop aan het tellen en toen hij bij 100 was werd het ineens donker in de cabine van de auto en voelde ik direct hierna een zeer harde klap tegen mijn hoofd aan. Ik schrok hier enorm door en mijn hoofd klapte met veel geweld nog verder naar links. Meteen hierop draaide ik mij hoofd naar de kant van richting het portier en zag dat daar iemand stond die voor mij onbekend was. Mijn zwager zag ik niet meer. Ik kreeg toen direct weer een vuistslag vol tegen mijn hoofd aan. Terwijl dit gebeurde had ik mijn rechterbeen al uit de auto waardoor ik uit kon stappen.
Ondanks de klappen tegen mijn hoofd lukte het mij op uit de auto te komen en de onbekende man vast te pakken. Wij raakte hierdoor in een worsteling en kwamen terecht op een geparkeerde auto. Hierop vroeg hij aan mij op een zeer dwingende toon, en op een Nederlands-Antilliaans Surinaamse manier, dat ik geld moest geven. Hij zij letterlijk: “Geef mij geld!”. Ik zei dat ik het geld al aan zijn vriend had gegeven en wees daarbij naar de auto. Nadat de twee aanvallers in de auto stapten ze met zijn drieën wegereden over de Esdoornlaan in de richting van de Hazelaarstraat. [4]
Proces-verbaal van de terechtzitting van [medeverdachte 1] van 8 en 22 november 2021
Het is juist dat ik samen met [medeverdachte 2] en [verdachte] de aangevers op 22 april 2020 in Woerden heb beroofd, zoals de aangevers hebben verklaard. Deze beroving was inderdaad gepland met ons drieën. Het was niet gepland om daarbij te slaan, maar dat is inderdaad wel gebeurd. [5]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2022
Ik heb altijd een wapen bij mij.
Feit 3
Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 3]
Het was een vrouw die belde, zij sprak met mijn man. Zij hebben samen afgesproken dat wij vandaag, 31 mei 2020, om 11:00 uur in Almere zouden zijn om het geld te overhandigen. Rond 11:30 uur waren wij in Almere. Toen wij bij het juiste huisnummer waren belde mijn man weer, dat wij er waren. Vervolgens is mijn man uitgestapt. Hij stond toen bij de achterkant van de auto, de achterklep stond open. Ik zag toen twee mannen aan komen. Ik zag dat die mannen snel aan kwamen lopen. Het viel me gelijk op. Eén van de mannen had een pistool. Ik zag dat hij dit pistool op mijn man richtte. Ik zag dat hij dit pistool tegen het hoofd van mijn man zette.
De tweede man kwam naar mij toe. Hij zei tegen mij: “Zit zit”. Ik moest in de auto gaan zitten. Ik ging toen op de passagiersstoel zitten. Ik zag dat de man bij mij bleef staan. Ik zag dat de man een mes had, dit mes richtte hij op mijn been. De man zei tegen mij: “Sssst” en hij deed hierbij zijn wijsvinger voor zijn mond. Ik durfde niet achterom te kijken.
Ik hoorde dat de eerste man, die bij mijn man stond, Perzisch sprak. Ik hoorde dat hij tegen mijn man zei: “Geld, geld, geef al het geld”. Ik keek toen voorzichtig over mijn linkerschouder. Ik zag mijn man toen op de grond liggen, ik zag dat hij bloed had op zijn gezicht. Ik zei toen tegen mijn man dat hij gewoon al het geld moest geven. Want ik was heel erg bang. Ik hoorde dat de Perzisch sprekende man zei: “Als je het geld niet geeft dan ga ik je dood maken.”.
Het geld zat in een tas, die tas was op de achterbank.
De man die naast mij stond hield het mes nog steeds naast zijn been. Hij heeft toen mijn ketting van mijn nek getrokken. Ook heeft hij mijn horloge van mijn arm afgetrokken. Mijn mobiele telefoon lag in de middenconsole. Ik zag dat de man deze weg pakte. Ik zag dat de man ook mijn handtas wegpakte. Ook pakte de man de sleutel van de auto uit het contactslot. Vervolgens zijn de mannen weggegaan. Er stond een auto klaar, op hen te wachten. De mannen stapten in deze auto en de auto reed weg.
Ik ben toen uit de auto gestapt en ik wilde naar mijn man toe. Ik zag toen dat de auto weer terugkwam. Mijn man riep tegen mij: “Zit zit snel!”. Ik ben toen weer in de auto gaan zitten, op dezelfde plek. Deze keer kwam de Perzisch sprekende man naast mij staan. Hij had het pistool en hij sloeg mij met zijn vuist in mijn gezicht. Hij raakte mij op mijn slaap. Hij riep: “Waar is de rest van het geld? Als je nog meer hebt moet je het geven, anders maak ik je vrouw dood”. [6]
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2]
Ik had de geldtas al onder de stoel staan en de andere tassen had ik net in de kofferbak gezet. Ik heb niemand aan zien komen, maar ik heb wel gemerkt dat er iets langs mijn hoofd ging. Het ging zo snel, op dat moment zelf voelde ik de pijn nog niet eens. Ik hoorde het geschreeuw van mijn vrouw. Ik hoorde iemand roepen in het Perzisch woorden gelijkend op: “Ga op de grond liggen of ik schiet je dood.”
V: Wat heeft hij precies meegenomen?
A: Drie tassen en mijn telefoon een Iphone XR.
Tas 1:
  • Hierin zat mijn donkerbruine leren portemonnee van het merk Samsonite, hierin zaten mijn identiteitskaart, 5 pinkaarten van KBC bank, BNP Parybas en van Belfiusbank. Ook zaten er VISA kaarten en Masterkaarten in. 1 van Europa bank, 1 VISA en 1 Mastercard van KBC bank, 1 VISA van Belfius, 1 Mastercard van BEO bank, 1 Mastercard van de Makro en ook nog een debet card van Citybank.
  • Sleutels van mijn BMW, allebei.
  • Sleutel van mijn bedrijfswagen.
  • Twee sleutels van mijn snackwinkel.
  • Sleutel van onze kamer.
  • Nog meer sleutels, van thuis.
Tas2:
  • Leren Samsonite buiktas, zwart van kleur.
  • Er zat ruim 21.000 euro contant geld in.
Tas 3:
- Dit is de tas van mijn vrouw.
Naast de tassen hebben ze een bril van mij gestolen. [7]
Proces-verbaal van de terechtzitting van [medeverdachte 1] van 8 en 22 november 2021
Het is juist dat ik meneer en mevrouw [familie] op 31 mei 2020 in Almere heb beroofd. Ik was toen samen met [verdachte] en [A] . Die beroving was ook het plan. Deze keer had ik een pistool bij en daar heb ik hem ook mee op het hoofd geslagen. Het was overigens geen echt pistool, maar een alarmpistool. Toen wij wegreden, zag ik dat er geen geld in de tassen zat, waarop we teruggereden zijn. Ik ben toen inderdaad met een gericht pistool op hem afgelopen. Hij zei toen dat het geld achter de stoel zat en gaf mij die tas. Daarna zijn we weggereden. In de auto hebben we het geld verdeeld en zijn we elk onze eigen kant opgegaan. [8]
Bewijsoverwegingen feit 1 en 3
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft kort gezegd verklaard de berovingen samen met verdachte te hebben uitgevoerd. Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen. Niet valt in te zien welk voordeel [medeverdachte 1] mogelijk zou hebben genoten door verdachte als mededader te noemen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1op 22 april 2020 te Woerden tezamen en in vereniging met anderen, een geldsom (ter waarde van 1400 euro) en een mobiele telefoon (iPhone 6), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 4] een of meerdere malen (met een vuurwapen) tegen/op het lichaam te slaan en te stompen en
- een vuurwapen op die [slachtoffer 4] te richten;
feit 3op 31 mei 2020 te Almere tezamen en in vereniging met anderen, twee tassen, meerdere sleutels (o.a. van een BMW), mobiele telefoons, een horloge, bankpassen en/of creditcards (op naam van die [slachtoffer 2] ) en een bril, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (dreigend) de woorden toe te voegen "Ga op de grond liggen of ik schiet je dood" en "Geld, geld, geef al het geld" en "Als je het geld niet geeft dan ga ik je dood maken" en "Waar is de rest van het geld? Als je nog meer hebt moet je het geven, anders maak ik je vrouw dood" althans woorden van gelijkende (dreigende) aard of strekking en
- (daarbij) een vuurwapen en een mes in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te richten en te tonen en
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (met een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) tegen het hoofd te slaan,
en
op 31 mei 2020 te Almere tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas en een geldbedrag van 21.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , door
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (dreigend) de woorden toe te voegen "Ga op de grond liggen of ik schiet je dood" en "Geld, geld, geef al het geld" en "Als je het geld niet geeft dan ga ik je dood maken" en "Waar is de rest van het geld? Als je nog meer hebt moet je het geven, anders maak ik je vrouw dood" althans woorden van gelijkende (dreigende) aard of strekking en
- (daarbij) een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te richten en te tonen en
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (met een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken;
feit 3diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken
en de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van het voorarrest en aan verdachte op te leggen, op grond van artikel 38v Sr, een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met aangevers, en voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, oplegging van 21 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft gevorderd om de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank de feiten bewezen acht, de uitspraak van de rechtbank in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] als leidraad kan worden gezien. De rol van verdachte was ondergeschikt aan die van medeverdachte [medeverdachte 1] , nu het [medeverdachte 1] was die alles plande, aanstuurde en hij ook diegene was die meestal geweld toepaste. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat geen sprake is van eerdere veroordelingen voor feiten als de onderhavige. Verdachte is jaren geleden veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Tot slot blijkt uit het reclasseringsadvies dat verdachte zwakbegaafd en zeer beïnvloedbaar is. Verzocht wordt om een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte begeleid kan worden door de reclassering. Verdachte is ook uiterst gemotiveerd en wil graag met de reclassering aan de slag om een toekomst op te bouwen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen in korte tijd schuldig gemaakt aan twee berovingen, waarbij zij geld en goederen hebben meegenomen en zij hun slachtoffers hebben geschopt, geslagen en bedreigd met een (vuur)wapen. Verdachte en zijn mededader(s) hebben op grove wijze misbruik gemaakt van een voor de slachtoffers bestaande situatie als gevolg van internationale restricties. De slachtoffers dachten dat medeverdachte [medeverdachte 1] hen behulpzaam zou kunnen zijn om geld bij hun familie in het buitenland terecht te laten komen, maar in plaats daarvan werden zij geconfronteerd met verdachte en zijn mededaders en zijn zij met veel geweld beroofd. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van de heer [slachtoffer 1] en de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt hoeveel impact dit alles op hen heeft gehad en hoe zij vandaag de dag nog steeds worden herinnerd aan hetgeen zij die dag hebben meegemaakt. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich enkel heeft beziggehouden met het zo snel mogelijk verdienen van geld en zich op geen enkele wijze heeft druk gemaakt om de financiële, fysieke en geestelijke gevolgen die dit voor de slachtoffers met zich zou brengen.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor feiten als de onderhavige.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 12 augustus 2021, dat is opgemaakt door mw. A. Hofman, reclasseringswerker. Uit het advies blijkt dat verdachte in 2012 is gediagnosticeerd met een gemiddeld IQ van 70 (zwakbegaafd) en dat aanwijzingen worden gezien die daar ook op wijzen. Verdachte komt (zeer) beïnvloedbaar over en lijkt in algemene zin onvoldoende inzicht in zijn handelen en de gevolgen daarvan te hebben. De reclassering acht het wenselijk dat verdachte in een beschermde woonvorm buiten zijn huidige omgeving gaat verblijven, hetgeen hem de kans kan bieden zich op een positieve manier te ontwikkelen met de passende intensieve begeleiding. De reclassering schat het recidiverisico in op hoog. Geadviseerd wordt om een bij veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
De straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, die gelden voor enerzijds straatroof en anderzijds voor overvallen en berovingen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat toepassing van de laatste categorie meer passend is gegeven de omstandigheid dat de berovingen merendeels plaatsvonden in of vanuit een auto. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Voorts laat de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen hetgeen zij bij de ernst van de feiten heeft overwogen, te weten dat de feiten in korte tijd zijn gepleegd, gebruik gemaakt is van een (vuur)wapen en tot slot dat misbruik is gemaakt van de situaties waarin de slachtoffers zich bevonden.
Gelet op dit alles acht de rechtbank een straf van 18 maanden per beroving passend en geboden.
De rechtbank ziet onvoldoende reden om, zoals door de reclassering is geadviseerd, een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en daaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het opleggen van bijzondere voorwaarden ook plaatsvinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van verdachte.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregel 38v
De rechtbank zal ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten bevelen dat verdachte voor de duur van drie jaar zich dient te onthouden van contact met aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] . en [slachtoffer 3] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren, nu de feiten dateren uit maart en mei 2020 en het de rechtbank niet is gebleken dat in de tussenliggende periode iets is voorgevallen.
De rechtbank zal bevelen dat voor iedere keer dat verdachte niet aan voornoemde maatregel heeft voldaan vervangende hechtenis zal worden toegepast van drie weken en bepalen dat de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.

9.BESLAG

Bij de beraadslaging is het de rechtbank gebleken dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2022 niet is besproken het beslag dat rust op de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de mobiele telefoon aangezien de rechtbank geen aanleiding ziet tot verbeurdverklaring van dit voorwerp en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.BENADEELDE PARTIJEN

Namens [slachtoffer 1] heeft zich mr. Ten Berge als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vordert namens [slachtoffer 1] een bedrag van € 1.970,55 aan materiële schade en een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Hij vordert een bedrag van
€ 873,88 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
Namens [slachtoffer 2] heeft zich mr. Scheers als benadeelde partij in het geding gevoegd. Hij vordert namens [slachtoffer 2] een bedrag van € 43.622,10 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
Namens [slachtoffer 3] heeft zich mr. Scheers als benadeelde partij in het geding gevoegd. Hij vordert namens [slachtoffer 3] een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vorderingen gelet op het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de drie aan hem tenlastegelegde feiten.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Materiële schadevergoeding
Het is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte en zijn mededaders rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
De rechtbank zal de vordering voor zover die ziet op vergoeding van de € 1.400,00, zijnde het weggenomen contante geldbedrag toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van € 570,55, zijnde het bedrag gemaakt aan extra kosten NS abonnement.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervoor nadere bewijslevering noodzakelijk, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij zich voor dit deel van de vordering kan wenden tot de burgerlijke rechter.
Immateriële schadevergoeding
Het is de rechtbank op basis van de stukken en de onderbouwing van de vordering voldoende gebleken dat bij de benadeelde partij sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze. Gelet op de omstandigheden van het geval en de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding ter hoogte van € 2.000,00 billijk.
De rechtbank zal daarom de vordering tot vergoeding van de schade toewijzen tot een bedrag van € 3.400,00, bestaande uit € 1.400,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.400,00, bestaande uit € 1.400,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 44 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 5]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Vordering [slachtoffer 2]
Materiële schadevergoeding
Het is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte en zijn mededaders rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
De rechtbank zal de vordering voor zover die ziet op vergoeding van het door verdachte en zijn mededaders weggenomen geldbedrag van € 21.000,00 toewijzen.
Wat betreft het overige deel van de vordering oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht onder 3 bewezen dat verdachte en zijn mededaders behalve geld ook goederen van de benadeelde partij heeft weggenomen. De benadeelde partij heeft zijn vordering tot volledige vergoeding van die schade echter onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd. Nu de rechtbank de omvang van de schade aan de weggenomen goederen niet nauwkeurig kan vaststellen zal de rechtbank de omvang van de schade schatten. De rechtbank schat de schade aan de goederen op een bedrag van € 5.000,00.
De rechtbank zal benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren wat betreft haar vordering tot vergoeding van de overige materiële schade, nu hiervoor bewijslevering noodzakelijk is, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij zich voor dit deel van de vordering kan wenden tot de burgerlijke rechter.
Immateriële schadevergoeding
Het is de rechtbank op basis van de stukken en de onderbouwing van de vordering voldoende gebleken dat bij de benadeelde partij sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze. Gelet op de omstandigheden van het geval en de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding ter hoogte van € 2.500,00 billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft het meerdere niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank zal daarom de vordering tot vergoeding van de schade toewijzen tot een bedrag van € 28.500,00, bestaande uit € 26.000,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 28.500,00, bestaande uit € 26.000,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 177 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 3]
Het is de rechtbank op basis van de stukken en de onderbouwing van de vordering voldoende gebleken dat bij de benadeelde partij sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze. Gelet op de omstandigheden van het geval en de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding ter hoogte van € 2.500,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft het meerdere niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 47, 56, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 onder 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren;
- beveelt dat verdachte zich onthoudt van contact met:
  • [medeverdachte 1] , geboren op [1987] te [geboorteplaats 1] (Iran);
  • [medeverdachte 2] , geboren op [1979] te [geboorteplaats 1] ;
  • [slachtoffer 4] , geboren [1979] te [geboorteplaats 1] (Afghanistan)
  • [slachtoffer 1] , geboren op [1994] te [geboorteplaats 1] (Afghanistan);
  • [slachtoffer 2] , geboren op [1971] te [geboorteplaats 1] (Verenigde Arabische Emiraten);
  • [slachtoffer 3] , geboren op [1977] te [geboorteplaats 1] (Verenigde Arabische Emiraten);
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel telkens wordt vervangen door 3 weken hechtenis, met een maximum van zes maanden;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
 Samsung Galaxy S7 (PL0900-2020122698-2792031);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 3.400,00, (bestaande uit € 1.400,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade);
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft zijn vordering tot vergoeding van € 570,55, zijnde het bedrag gemaakt aan extra kosten NS abonnement niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 3.400,00, (bestaande uit € 1.400,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 44 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
- verklaart [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt [slachtoffer 5] in de kosten door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 28.500,00, (bestaande uit € 26.000,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft zijn vordering tot vergoeding van de overige materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 28.500,000, (bestaande uit € 26.000,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 177 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van
€ 2.500,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft haar vordering tot vergoeding van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 2.500,00 immateriële schade te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en
A. J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Woerden
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldsom (ter waarde van 1400 euro en/of een mobiele telefoon (iPhone 6), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde,
te weten aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 4] ,
door
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 4] een of meerdere malen (met een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) tegen/op het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- een vuurwapen en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 4] te richten en/of te tonen,
en/of
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Woerden
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldsom (ter waarde van 1400 euro en/of een mobiele telefoon (iPhone 6), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 4] een of meerdere malen (met een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) tegen/op het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- een vuurwapen en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 4] te richten en/of te tonen;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Amersfoort
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] te dwingen tot de afgifte van een geldsom althans goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] ,
een afspraak heeft gemaakt om een geldbedrag te overhandigen en/of
een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 5] heeft gericht en/of (dreigend) aan die [slachtoffer 5] heeft getoond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en/of
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Amersfoort
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldsom
althans goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] ,
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] ,
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
een afspraak heeft gemaakt om een geldbedrag te overhandigen en/of
een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 5] heeft gericht en/of (dreigend) aan die [slachtoffer 5] heeft getoond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Amersfoort,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 5] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 5] te richten en/of (dreigend) aan die [slachtoffer 5] te tonen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Almere
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
drie tassen, een geldbedrag van 21.000 euro, een of meerdere sleutels (o.a. van een BMW), een of meerdere mobiele telefoons, een horloge, een of meerdere bankpassen en/of creditcards (op naam van die [slachtoffer 2] ) en/of een bril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (dreigend) de woorden toe te voegen "Ga op de grond liggen of ik schiet je dood" en/of "Geld, geld, geef al het geld" en/of "Als je het geld niet geeft dan ga ik je dood maken" en/of "Waar is de rest van het geld? Als je nog meer hebt moet je het geven, anders maak ik je vrouw dood" althans woorden van gelijkende (dreigende) aard of strekking en/of
- ( daarbij) een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een mes althans een op een mes gelijkend voorwerp op/aan/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te richten en/of te tonen en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (met een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) in/op/tegen het hoofd althans het lichaam te slaan en/of te schoppen,
en/of
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Almere
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van drie tassen, een geldbedrag van 21.000 euro, een of meerdere sleutels (o.a. van een BMW), een of meerdere mobiele telefoons, een horloge, een of meerdere bankpassen en/of creditcards (op naam van die [slachtoffer 2] ) en/of een bril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , door
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (dreigend) de woorden toe te voegen "Ga op de grond liggen of ik schiet je dood" en/of "Geld, geld, geef al het geld" en/of "Als je het geld niet geeft dan ga ik je dood maken" en/of "Waar is de rest van het geld? Als je nog meer hebt moet je het geven, anders maak ik je vrouw dood" althans woorden van gelijkende (dreigende) aard of strekking en/of
- ( daarbij) een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een mes althans een op een mes gelijkend voorwerp op/aan/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te richten en/of te tonen en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (met een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) in/op/tegen het hoofd althans het lichaam te slaan en/of te schoppen;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal uit: a. het proces-verbaal van politie eenheid Midden-Nederland, district Flevoland, onderzoek Kempston / MD2R020126 , gesloten d.d. 31 augustus 2020, doorgenummerd van p. 1 t/m 317 (hierna te noemen: dossier “Kempston”) en b. het proces-verbaal van politie eenheid Midden-Nederland, districtsrecherche West-Utrecht, proces-verbaalnummer PL0900-2020124468Z , onderzoek 09Doorn20, doorgenummerd van p. 321 t/m 833 (hierna te noemen dossier “Doorn”). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4] d.d. 24 april 2020, p. 450 van dossier Doorn.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 4] d.d. 24 april 2020, p. 456 van dossier Doorn.
4.Proces-verbaal aanvullend verhoor [slachtoffer 1] d.d. 24 april 2020, p. 418-419 van dossier Doorn
5.Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 en 22 november 2021 van de Rechtbank Limburg, met parketnummers 03.031885.21 en 16.170578.20 (ttz.gev.), p. 6.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] d.d. 31 mei 2020, p. 120-121 van het dossier Kempston.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 31 mei 2020, p. 106-107 van het dossier Kempston.
8.Proces-verbaal van de terechtzitting van 8 en 22 november 2021 van de Rechtbank Limburg, met parketnummers 03.031885.21 en 16.170578.20 (ttz.gev.), p. 7.