ECLI:NL:RBMNE:2022:88

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2449
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming NOW-1 en terugvordering van voorschot

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming onder de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-1). Het primaire besluit van 8 januari 2021 stelde de tegemoetkoming vast op € 18.835,-, waarbij een terugbetaling van € 7.877,- van het eerder uitgekeerde voorschot werd geëist. Eiseres stelde dat de berekening van de subsidie onredelijk was en dat er geen rekening was gehouden met het omzetverliespercentage. De rechtbank overwoog dat de NOW-1 regeling voorschrijft dat de loonsom gelijk moet blijven en dat een lagere loonsom leidt tot een lagere subsidie. De rechtbank oordeelde dat de berekening van de subsidie correct was uitgevoerd en dat de terugvordering van het voorschot terecht was. Eiseres had geen recht op een hogere subsidie, omdat de loonsom lager was dan het bedrag waarop het voorschot was gebaseerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: M. van den Elshout),
en

de Raad van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de definitieve tegemoetkoming eerste tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-1) van eiseres is vastgesteld op € 18.835,-, waarbij is bepaald dat € 7.877,- van het uitgekeerde voorschot terugbetaald dient te worden.
Bij besluit van 18 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 26 november 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 10 april 2020 heeft verweerder eiseres in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming NOW-1 van € 33.391, gebaseerd op een loonsom in het aangiftetijdvak januari 2020 van € 28.539,- en een verwacht omzetverlies van 100% in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020. Hiervan is een bedrag van € 26.712,- als voorschot betaald. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de loonsom in de periode maart tot en met mei 2020 lager was dan het voor de berekening van het voorschot gebruikte bedrag van in totaal driemaal de loonsom over januari 2020. De definitieve tegemoetkoming is daarom op een lager bedrag vastgesteld dan het bedrag waar bij de berekening van het voorschot van uit is gegaan. Omdat de definitieve NOW-tegemoetkoming lager is dan het voorschot dat eiser heeft ontvangen, moet eiser een bedrag van € 7.887,- terugbetalen.

Juridisch kader

3. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de NOW-1 is de hoogte van de subsidie de uitkomst van: A x B x 3 x 1,3 x 0,9.
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de constante B*, zoals berekend op grond van artikel 10.
4. Uit het tweede lid van artikel 7 van de NOW-1 volgt dat, indien de loonsom bedoeld onder de constante C lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld onder de constante B in het eerste lid, de subsidie verlaagd wordt met: (B x 3 – C) x 1,3 x 0,9.
Hierbij staat:
B voor de constante B, zoals berekend op grond van het eerste lid;
C voor de loonsom over de periode 1 maart tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat het bepaalde onder het eerste lid, constante B, van overeenkomstige toepassing is, waarbij het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per aangiftetijdvak van een maand en de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn.
5. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de NOW-1 is de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening de uitkomst van: A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9.
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538.
6. Op grond van het tweede lid van artikel 10 wordt voor de loonsom, bedoeld in de omschrijving van de constante B*, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020.
7. Op grond van artikel 15 van de NOW-1 kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt.

Het oordeel van de rechtbank

8. Eiseres voert aan dat de berekening van de definitieve subsidie NOW-1 onredelijk is, omdat eiseres onevenredig wordt getroffen. Eiseres wordt geconfronteerd met een lagere toekenning op grond van feiten die zich hebben voorgedaan vóór de datum van afkondiging van de maatregelen. In januari 2020 was al bekendgemaakt dat het contract van één medewerker niet verlengd zou worden. Vanwege de lagere loonsom moet ook het omzetverliespercentage worden meegerekend. Hier wordt geen rekening mee gehouden en de subsidie valt daardoor 6,74% lager uit dan wanneer ook rekening gehouden zou worden met het daadwerkelijke percentage omzetverlies. De terugbetalingsregeling is verder niet in geschil.
9. De rechtbank overweegt dat het verschil in loonsom op grond van het tweede lid van artikel 7 van de NOW-1 volledig van de tegemoetkoming wordt afgetrokken. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het omzetdalingspercentage. Verweerder heeft de subsidie dus vastgesteld op de wijze zoals de NOW-1 die voorschrijft. In zoverre kan de grond van eiseres niet slagen.
10. De rechtbank overweegt verder dat de bedoeling van de NOW-1 regeling is dat de loonsom in de periode dat iemand NOW-subsidie ontvangt gelijk blijft. Als de loonsom lager wordt, heeft dat gevolgen bij de definitieve vaststelling van de subsidie. Het verschil in loonsom wordt op grond van het tweede lid van artikel 7 van de NOW-1 volledig afgetrokken van het bedrag dat is vastgesteld bij de subsidieverlening. Uit de toelichting bij de wijziging van de NOW-1 van 3 april 2020 en uit de brief van 3 december 2020 van minister Koolmees volgt dat deze subsidievermindering is zoals de regelgever het heeft beoogd. Voor elke euro minder loonkosten krijgt de werkgever 90 cent minder subsidie; er vindt dus geen correctie plaats voor het omzetverlies. Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met een bepaald percentage omzetverlies ook voor datzelfde percentage van zijn loonsom subsidie nodig heeft. Deze rekenmethode zorgt ervoor dat een werkgever geen subsidie krijgt als bij de werkgever het percentage omzetdaling en loonsomdaling even groot is. De werkgever kan immers het personeel dan betalen met de resterende omzet en de regeling heeft juist als doel om werkgelegenheidsverlies te voorkomen. Er is dan dus geen reden voor het verlenen van subsidie. Het maakt daarom ook niet uit wat de reden is geweest van de omzetdaling. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres voert verder aan dat er in haar geval sprake is van een straf/sanctie, vanwege de combinatie van een lagere loonsom met het omzetverliespercentage van minder dan 100%.
12. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zoals hiervoor is overwogen vinden besluiten tot wijziging en terugvordering hun grondslag in de omstandigheid dat niet is voldaan aan een voor het toekennen van de subsidie gestelde voorwaarde. Alleen het deel van het voorschot waarvoor volgens de NOW-1 regeling geen recht op subsidie bestaat wordt teruggevorderd. Van een straf of sanctie is dus geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiseres voert aan dat de berekening van de definitieve subsidie NOW moet plaatsvinden op dezelfde wijze als de berekening die wordt gemaakt voor werkgevers die bezwaar aantekenen omdat zij een 13e maand of vakantiegeld in januari 2020 hebben uitgekeerd.
14. De rechtbank volgt eiseres ook hier niet in. Zoals hiervoor is overwogen, is het verschil in loonsom volgens de regels volledig van de tegemoetkoming afgetrokken en is hierbij terecht geen rekening gehouden met het omzetdalingspercentage. Van een uitbetaling van een 13e maand of vakantiegeld in januari 2020 is in het geval van eiseres geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de subsidievaststelling op de juiste wijze berekend. Nu eiseres een voorschot heeft ontvangen van € 26.712,- en recht heeft op een subsidie van € 18.835,-, dient zij het teveel betaalde voorschotbedrag van € 7.877,- terug te betalen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.