ECLI:NL:RBMNE:2022:877

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2482 en 21_2483
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen van werkgever in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 8 maart 2022, zijn de beroepen van eiseres, een werkgever, tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. De zaak betreft een loonsanctie die aan eiseres is opgelegd omdat zij niet voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor een werknemer die ziek was. De werknemer had zich op 3 september 2014 ziekgemeld en de loonsanctie werd opgelegd op basis van een besluit van 8 augustus 2016. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiseres had ook een verzoek ingediend om de loonsanctie te bekorten, maar dit verzoek werd eveneens afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, zowel in spoor 1 (bij de eigen werkgever) als in spoor 2 (bij een andere werkgever). De rechtbank benadrukte dat eiseres niet had aangetoond dat zij de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen had hersteld, en dat de loonsanctie terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees erop dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/2483 en UTR 21/2482

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres (werkgever)

(gemachtigde: mr. L. van de Vrugt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: W. de Rooy-Bal).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werknemer](werknemer), te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2016 (het primaire besluit I) heeft het Uwv een loonsanctie aan eiseres opgelegd. Eiseres moet het loon van werknemer doorbetalen tot 30 augustus 2017 (52 weken).
Bij besluit van 7 december 2016 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 maart 2017 (het primaire besluit II) heeft het Uwv het verzoek van eiseres om de loonsanctie te bekorten afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2017 (het bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. De zaak over de loonsanctie had zaaknummer 17/251 en de zaak over het bekortingsverzoek had zaaknummer 17/4036. Bij uitspraak van 23 oktober 2017 heeft de rechtbank beide beroepen gegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv de loonsanctie aan een andere rechtspersoon dan eiseres heeft opgelegd, dat de termijn waarbinnen een loonsanctie aan eiseres kon worden opgelegd was verstreken en dat eiseres bij die stand van zaken geen belang meer had bij de procedure over het bekortingsverzoek.
Het Uwv heeft daartegen hoger beroep ingesteld. De zaken zijn behandeld onder zaaknummers 17/8028 en 17/8029. Bij uitspraak van 6 mei 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de zaak teruggewezen naar de rechtbank voor een verdere inhoudelijke behandeling, omdat er redelijkerwijs geen misverstand over heeft kunnen bestaan dat het eerste primaire besluit aan eiseres en niet aan een andere rechtspersoon werd opgelegd.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend
De rechtbank heeft de zaken behandeld op de zitting van 23 november 2021. Eiseres en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De gemachtigde van eiseres heeft mr. [A] (juridisch adviseur arbeidsrecht bij eiseres) en arbeidsdeskundige M.J.A. van den Bogaart naar de zitting meegenomen. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

Geheimhouding
1. Werknemer heeft geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken. De rechtbank zal daarom de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens via deze uitspraak alsnog openbaar worden.
Inleiding
2.1.
Werknemer heeft bij eiseres voor het laatst gewerkt als onderzoekcoördinator volksgezondheid voor gemiddeld 36 uren per week. Hij heeft zich op 3 september 2014 ziekgemeld wegens psychische klachten.
2.2.
Werknemer heeft een werkplek bij de [werkgever 1] gevonden waar hij vanaf
11 februari 2015 24 uur per week re-integratiewerkzaamheden heeft verricht.
2.3.
De door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige Van den Bogaart heeft in haar arbeidsdeskundig advies van 28 april 2015, aangepast op 24 juni 2015, geconcludeerd dat werknemer niet in staat is om zijn eigen werkzaamheden van onderzoekcoördinator volksgezondheid te verrichten en dat die werkzaamheden niet passend te maken zijn. Er zijn volgens arbeidsdeskundige Van den Bogaart wel mogelijkheden tot het verrichten van passende werkzaamheden.
2.4.
Op 7 juli 2015 heeft eiseres aan het Uwv een deskundigenoordeel gevraagd over haar
re-integratie-inspanningen. Arbeidsdeskundige Fontein van het Uwv heeft geconcludeerd dat de re-integratie inspanningen van eiseres vooralsnog voldoende zijn. In de overwegingen heeft arbeidsdeskundige Fontein opgemerkt dat eiseres (conform de aanbevelingen van de door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige) nader onderzoek moet doen naar de mogelijkheden bij eiseres (spoor 1) en ook een spoor 2 moet traject starten.
2.5.
Op 31 juli 2015 is met spoor 2 gestart. Eiseres heeft hiervoor re-integratiebureau Lengersdorf B.V. ingeschakeld.
2.6.
Arts [arts] heeft in een rapport over het consult op 10 september 2015 geadviseerd om in zes weken het aantal uren op te bouwen naar 28 uren per week.
2.7.
Arts [arts] heeft in een rapport over het consult op 18 november 2015 vermeld dat hij een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld. Volgens de arts is er verschil van inzicht tussen arts en werknemer of er sprake moet zijn van een urenbeperking. De arts heeft geadviseerd om een deskundigenoordeel bij het Uwv aan te vragen om hier meer duidelijkheid over te krijgen. In de FML is vermeld bij item VI.3 Uren per week: ‘kan gemiddeld 28 uur/week werken op dit moment. Eerst stabiliteit ten aanzien van werk creëren. Na een maand opbouwen naar contracturen. Een permanente urenbeperking lijkt niet geïndiceerd’.
2.8.
In december 2015 zijn de re-integratiewerkzaamheden van werknemer bij de [werkgever 1] geëindigd, omdat de opdracht was afgerond. Werknemer heeft een nieuwe
re-integratieplek gevonden als programmamanager bij het [werkgever 2] voor 24 uur per week van 1 januari 2016 tot 1 september 2016.
2.9.
In de rapportage arbeidsdeskundig vervolgonderzoek van 5 januari 2016 heeft arbeidsdeskundige Van den Bogaart de werkzaamheden in de functie programmamanager bij het [werkgever 2] als passend beoordeeld. Volgens arbeidsdeskundige Van den Bogaart is nog niet duidelijk of werknemer structureel geplaatst kan worden op die functie. Om die reden en omdat werknemer met het verrichten van werkzaamheden voor 24 uur per week in de toekomst niet zijn restverdiencapaciteit kan benutten, zal het ingezette re-integratietraject in spoor 1 en 2 moeten worden gecontinueerd. Volgens arbeidsdeskundige Van den Bogaart zal het plan van aanpak moeten worden aangepast als na het advies van het Uwv blijkt dat werknemer naar de mening van het Uwv maximaal 24 uur per week belastbaar is.
2.10.
Arts [arts] heeft in het rapport na het consult van 20 januari 2016 vermeld dat er verschil van inzicht is tussen arts en werknemer of er sprake moet zijn van een urenbeperking. Het advies van de arts is om een deskundigenoordeel bij het Uwv aan te vragen om hier meer duidelijkheid over te krijgen. Dit schept volgens de arts duidelijkheid voor alle partijen. De arts adviseert werknemer nog een maand te geven om te wennen in zijn nieuwe omgeving en de 28 uur per week te handhaven. Hierna adviseert de arts om op te bouwen naar zijn contracturen.
2.11.
Eiseres heeft geen deskundigenoordeel aan het Uwv gevraagd over een eventuele urenbeperking. Werknemer heeft dat ook niet gedaan.
2.12.
De re-integratiewerkzaamheden van werknemer als programmamanager bij het [werkgever 2] zijn in mei 2016 vervroegd beëindigd.
2.13.
Werknemer heeft op 30 mei 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In het rapport van 1 augustus 2016 heeft arbeidsdeskundige Mohanlal van het Uwv geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. Vervolgens heeft het Uwv een loonsanctie aan eiseres opgelegd (het primaire besluit I). Het bezwaar hiertegen is na het rapport van 5 december 2016 van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Buskermolen van het Uwv ongegrond verklaard (het bestreden besluit I).
2.14.
Op 22 februari 2017 heeft eiseres het Uwv verzocht om de loonsanctie te bekorten. Het bekortingsverzoek is gebaseerd op het rapport van 9 februari 2017 van arbeidsdeskundige Van den Bogaart .
2.15.
In het rapport van 17 maart 2017 heeft arbeidsdeskundige Mohanlal geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen niet voldoende zijn. Vervolgens heeft het Uwv het verzoek om de loonsanctie te bekorten afgewezen (het primaire besluit II). Het bezwaar hiertegen is na het rapport van 18 augustus 2017 van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Buskermolen ongegrond verklaard (het bestreden besluit II).
Grondslag van de bestreden besluiten
3. Het Uwv heeft een loonsanctie aan eiseres opgelegd, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen. De loonsanctie wordt niet bekort omdat de
re-integratie- inspanningen van eiseres nog steeds niet voldoende zijn. Daarbij heeft het Uwv zich gebaseerd op arbeidskundige rapportages.

Loonsanctie

Beoordelingskader loonsanctie
4.1.
Voor werknemers die na twee jaar ziekte een aanvraag indienen voor een WIA-uitkering wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door het Uwv eerst de zogenoemde Poortwachterstoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
4.2.
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt als volgt: “Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen op
re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
4.3.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de
re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
4.4.
Het Uwv heeft het kader dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van de
re-integratie-inspanningen uiteengezet in de ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ (Besluit van 3 december 2002, Stcrt 2002, 236, zoals nadien gewijzigd, hierna: de Beleidsregels).
4.5.
In de Beleidsregels staat het met de re-integratie bereikte resultaat voorop. Een bevredigend resultaat is voldoende. Hiervan is in beginsel sprake wanneer de werknemer (gedeeltelijk) hervat heeft in structureel werk dat min of meer aansluit bij zijn resterende functionele mogelijkheden. Is geen sprake van een bevredigend resultaat, maar worden de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende geacht dan wordt evenmin een loonsanctie opgelegd. Ten slotte wordt ook afgezien van het opleggen van een loonsanctie in het geval sprake is van onvoldoende inspanningen, mits de werkgever daar een deugdelijke grond voor heeft.
4.6.
Volgens paragraaf 8 van de Beleidsregels gaat het bij de arbeidskundige aspecten van re-integratie om het bezien van de mogelijkheden om weer aan het werk te gaan. Werkgever en werknemer moeten bij de start van de re-integratie, vaak op geleide van de probleemanalyse, nagaan welke (tijdelijke of blijvende) mogelijkheden er zijn of gecreëerd kunnen worden door aanpassing van de eigen functie of de eigen werkplek, de werkorganisatie en dergelijke of dat hervat kan worden in een andere passende functie binnen het eigen bedrijf. Ook moet worden nagegaan of een andere functie passend kan worden gemaakt.
Kern van het geschil
5. Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van re-integratie met een bevredigend resultaat. Partijen verschillen van mening over de vraag of het Uwv terecht de
re-integratie-inspanningen van eisers onvoldoende heeft geacht, zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestaat. Aangezien het besluit tot oplegging van een loonsanctie een ambtshalve genomen belastend besluit is, is het aan het Uwv om voldoende aannemelijk te maken dat eiseres zich zonder deugdelijke grond onvoldoende heeft ingespannen.
Arbeidskundig rapport van 1 augustus 2016 ten aanzien van spoor 1
6.1.
Volgens arbeidsdeskundige Mohanlal zijn de re-integratie-inspanningen van eiseres in spoor 1 (bij de eigen werkgever) onvoldoende geweest. Zo is er geen rapportage waarin wordt onderbouwd dat er geen passende functies binnen spoor 1 aanwezig of te creëren zijn.
6.2.
Verder heeft eiseres in de vacaturelijsten binnen spoor 1 alleen gekeken naar functies op het niveau van werknemer en tot één of twee niveaus lager. De re-integratie is blijven doorlopen met de focus op alleen hogere functies, zonder onderzoek naar andere, lagere functies.
6.3.
Een derde punt is dat eiseres geen deskundigenoordeel heeft verzocht over een eventuele urenbeperking, terwijl dat wel wordt geadviseerd.
6.4.
Ten slotte had volgens arbeidsdeskundige Mohanlal in januari 2016 de belastbaarheid van werknemer opnieuw moeten worden vastgesteld toen volledige opbouw in de functie van programmamanager bij het [werkgever 2] niet mogelijk bleek. Aansluitend had op basis van de belastbaarheid spoor 1 onderzoek moeten plaatsvinden. Dat is niet gebeurd.
Gronden van beroep ten aanzien van spoor 1
7. Eiseres betwist dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in spoor 1. De mogelijkheden voor herplaatsing binnen de [eiseres] waren beperkt. Er moet immers worden gekeken naar structureel passende arbeid, waarbij tenminste 65% van de loonwaarde wordt gerealiseerd.
Volgens eiseres was er in januari 2016 geen aanleiding om de belastbaarheid van werknemer opnieuw vast te stellen en een onderzoek in spoor 1 te doen. De functie programmamanager was voor maximaal 24 uur per week, zodat opbouw naar de contracturen van 36 uur per week niet aan de orde was.
Beoordeling re-integratie-inspanningen in spoor 1
8. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 maart 2010 [1] volgt dat het Uwv eerst moet beoordelen of eiseres gedurende de wachttijd voldoende inspanningen heeft verricht om de werknemer te laten re-integreren. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat een werkgever in ieder geval vóór afloop van de wachttijd in een re-integratieverslag inzichtelijk maakt welke inspanningen hij heeft verricht.
9.1.
De rechtbank volgt het Uwv in zijn standpunt dat het rapport van arbeidsdeskundige Van den Bogaart van 9 februari 2017 niet aantoont dat eiseres bij einde wachttijd voldoende
re-integratie-inspanningen in spoor 1 heeft verricht. Dit arbeidsdeskundig rapport is op
9 februari 2017 opgesteld. Het primaire besluit I ziet echter op de re-integratie-inspanningen zoals die tot einde wachttijd, 2 september 2016, zijn verricht. In het rapport van
1 augustus 2016 heeft arbeidsdeskundige Mohanlal van het Uwv geconcludeerd dat een adequaat onderzoek naar spoor 1 nog niet is verricht. Mocht eiseres met het rapport van
9 februari 2017 al een adequaat onderzoek naar spoor 1 hebben verricht, dan had dit rapport in ieder geval voorafgaand aan einde wachttijd opgesteld en bij het Uwv ingediend moeten worden. Dit is een gebrek dat niet gerepareerd kan worden.
9.2.
Gelet hierop heeft het Uwv terecht geconstateerd dat het onderzoek naar
re-integratiemogelijkheden in spoor 1 door eiseres onvoldoende is geweest. De overige beroepsgronden die betrekking hebben op het onderzoek in spoor 1 behoeven daarom geen verdere bespreking.
Arbeidskundig rapport van 1 augustus 2016 ten aanzien van spoor 2
10.1.
Arbeidsdeskundige Mohanlal vindt ook dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in spoor 2 (bij een andere werkgever) onvoldoende zijn geweest. Ook hier geldt dat de belastbaarheid van werknemer in januari 2016 opnieuw had moeten worden vastgesteld toen volledige opbouw in de functie van programmamanager bij het [werkgever 2] niet mogelijk bleek. Aansluitend had op basis van die belastbaarheid spoor 2 onderzoek moeten plaatsvinden. Dat is niet gebeurd.
10.2.
De re-integratie is blijven doorlopen met de blik alleen gericht op hogere functies. Er is geen nader onderzoek naar andere lagere functies verricht, waardoor er re-integratiekansen zijn gemist.
10.3.
Ten slotte was volgens Mohanlal min of meer te verwachten dat volledige re-integratie in de functie van programmamanager bij het [werkgever 2] zou stagneren. De arbeidsdeskundige Van den Bogaart had namelijk in het rapport van 5 januari 2016 vastgesteld dat werknemer geschikt was voor deze functie als hij 24 uur per week werkte, ervan uitgaande dat werknemer tot 15.00 uur werkte en zodoende de kans op escalatie klein was. Dit terwijl de bedrijfsarts stelt dat volledige opbouw één maand later mogelijk moet zijn op basis van dezelfde FML. Dat staat volgens Mohanlal haaks op elkaar.
Gronden van beroep ten aanzien van spoor 2
11. Volgens eiseres was er geen aanleiding om in januari 2016 de belastbaarheid van werknemer opnieuw te onderzoeken en vervolgens spoor 2 onderzoek te doen. Voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 september 2016 was voor werknemer een functie beschikbaar als programmamanager bij het [werkgever 2] voor 24 uur per week. Arbeidsdeskundige Van den Bogaart heeft in het rapport van 9 februari 2017 beoordeeld dat deze urenomvang destijds passend was voor werknemer. Gedurende de detachering zou worden onderzocht of het mogelijk zou zijn dat werknemer bij het [werkgever 2] in dienst zou komen. Opbouw van het aantal uren per week was niet aan de orde, omdat de functie voor 24 uur per week was.
Beoordeling re-integratie-inspanningen in spoor 2
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat de re-integratie-inspanningen ook in spoor 2 onvoldoende zijn geweest. Op 18 november 2015 heeft arts [arts] ten behoeve van de
re-integratie in spoor 2 een FML opgesteld. [arts] heeft hierin opgenomen dat werknemer op dit moment gemiddeld 28 uur per week kan werken, dat eerst stabiliteit ten aanzien van werk moet worden gecreëerd, dat na een maand kan worden opgebouwd naar contracturen en dat een permanente urenbeperking niet geïndiceerd lijkt. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de functie programmamanager bij het [werkgever 2] voor maximaal 24 uur per week was. Dat heeft eiseres op de zitting bevestigd. Gelet op de belastbaarheid van 28 uur per week en de geadviseerde opbouw naar contracturen op korte termijn in de FML van
18 november 2015 zijn de re-integratie-inspanningen met de functie bij het [werkgever 2] voor maximaal 24 uur per week niet voldoende geweest. Eiseres had een functie moeten zoeken waarin sprake was van opbouw in uren óf de belastbaarheid van werknemer opnieuw moeten vaststellen. Eiseres heeft geen van beiden gedaan.
12.2.
Hiermee is het onderzoek naar re-integratiemogelijkheden in spoor 2 onvoldoende geweest. De rechtbank zal verdere beroepsgronden ten aanzien van het spoor 2 onderzoek daarom niet bespreken.
Deugdelijke grond
13. Arbeidsdeskundige Mohanlal heeft in het rapport van 1 augustus 2016 geconcludeerd dat eiseres voor de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen geen deugdelijke grond heeft. Eiseres heeft zich niet op hogere functies mogen focussen, ook niet als werknemer dat zou willen. Een werknemer dient namelijk mee te werken aan passende re-integratie als dit door eiseres wordt aangeboden. Eiseres kan een maatregel opleggen als werknemer niet zou meewerken. Een ander argument van eiseres is dat werknemer vanwege zijn hoogbegaafdheid een zekere intellectuele uitdaging nodig zou hebben. Echter geen item of opmerking in de FML van de arts doet suggereren dat intellectuele uitdaging een vereiste is. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen van arbeidsdeskundige Mohanlal en neemt deze over. De rechtbank deelt het standpunt van eiseres niet dat een arbeidsdeskundige kan aangeven dat een werknemer een intellectuele uitdaging nodig heeft. Het vaststellen van beperkingen is immers voorbehouden aan de arts die de FML opstelt.
Conclusie
14. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en haar terecht een loonsanctie heeft opgelegd.

Verzoek om bekorting loonsanctie

Beoordelingskader bekorting loonsanctie
15. Ingevolge artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA, is het bij een verzoek om bekorting van een loonsanctie aan de werkgever om aan te tonen dat hij de tekortkomingen ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft hersteld. Uit vaste rechtspraak van de CRvB [2] volgt dat het daarbij gaat om een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting. Het is vereist dat een adequaat traject is afgerond, waarbij geldt dat niet is vereist dat een betrokken werknemer geheel of gedeeltelijk heeft hervat. De inspanningen moeten voldoende zijn geweest en gericht zijn geweest op het bereiken van een bevredigend resultaat. Als de werkgever voldoende inspanningen heeft verricht, maar er is geen bevredigend resultaat bereikt door factoren buiten zijn invloedsfeer (bijvoorbeeld indien de werknemer geen benutbare arbeidsmogelijkheden meer heeft), zal in het algemeen een eerder opgelegde loonsanctie worden bekort.
Arbeidskundig rapport van 1 augustus 2016
16. Arbeidsdeskundige Mohanlal heeft gerapporteerd dat eiseres de tekortkomingen ten aanzien van de re-integratie-inspanningen kan repareren door aan de hand van de actuele belastbaarheid alsnog een adequaat spoor 1 en 2 onderzoek te laten verrichten en
re-integratie hierop af te stemmen.
FML van 29 mei 2016
17. In de FML van 29 mei 2016 staat onder andere dat de belastbaarheid momenteel laag ligt na het niet succesvol zijn van zijn opdracht (bij het [werkgever 2] ). De verwachting is dat de belastbaarheid in enkele weken weer duidelijk gestegen zal zijn.
Beoordeling
18.1.
In het rapport van arbeidsdeskundige Van den Bogaart van 9 februari 2017 is uitgegaan van de FML van 29 mei 2016. Het bekortingsverzoek is gedateerd 22 februari 2017. De rechtbank stelt vast dat de gebruikte FML ten tijde van het opstellen van het rapport van
9 februari 2017 en ten tijde van het bekortingsverzoek meer dan een half jaar oud was. Arbeidsdeskundige Van den Bogaart heeft op de zitting erkend dat een FML ouder dan zes maanden niet actueel is. De rechtbank is niet gebleken dat een actuelere FML voorhanden was. Bovendien was er aanleiding om te verwachten dat de FML van 29 mei 2016 niet meer actueel zou zijn. In de FML van 29 mei 2016 is immers vermeld dat de belastbaarheid in enkele weken weer duidelijk gestegen zal zijn.
18.2.
Het repareren van de re-integratie-inspanningen ziet op herstelmogelijkheden. Het gaat hierbij om het vergroten van de inzetbaarheid van werknemer nu en in de toekomst. Daarom is een actuele FML nodig. De omstandigheden dat arbeidsdeskundige Van den Bogaart is uitgegaan van een verouderde FML en dat er sprake was van een verandering in de belastbaarheid, hadden aanleiding moeten zijn om de belastbaarheid van werknemer opnieuw te beoordelen en een nieuwe FML vast te stellen. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat eiseres de tekortkomingen ten aanzien van de
re-integratie-inspanningen niet heeft hersteld en het verzoek om bekorting van de loonsanctie terecht afgewezen.
Eindconclusie
19. Beide beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en
mr. E.M. van der Linde en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2274.