ECLI:NL:RBMNE:2022:872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
9392359 UC EXPL 21-5873
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot betaling van factuur en contractuele rente in incasso-overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, een incassobureau, vorderde betaling van een factuur van € 441,65, die voortkwam uit een incasso-overeenkomst die op 6 april 2017 zou zijn gesloten. De gedaagde partij betwistte het bestaan van deze overeenkomst en de handtekening van haar bestuurder op de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres voldoende bewijs had geleverd dat de overeenkomst daadwerkelijk was gesloten en dat de handtekening van de gedaagde bestuurder niet stellig was ontkend, waardoor de overeenkomst dwingend bewijs opleverde. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres toe, inclusief de contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de gedaagde tot betaling van in totaal € 500,00, met rente vanaf 11 augustus 2021. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 379,38 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9392359 UC EXPL 21-5873 CMR/51145
Vonnis van 2 maart 2022
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam 1] t.h.o.d.n. [handelsnaam 2],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: [A] ,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: [B] .

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft op 2 augustus 2021 een dagvaarding met producties aan [gedaagde] betekend. [gedaagde] heeft daar per e-mail op gereageerd. [eiseres] heeft daarop een conclusie van repliek met producties ingediend met haar reactie op het antwoord van [gedaagde] . Vervolgens is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar dat heeft zij niet gedaan.
1.2.
Hierna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Wat is er in deze zaak aan de hand?

2.1.
Volgens [eiseres] hebben partijen op 6 april 2017 een incasso-overeenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagde] een jaarlijkse bijdrage van € 441,65 (inclusief BTW) is verschuldigd aan [eiseres] . Daarom heeft [eiseres] op 6 april 2021 een factuur aan [gedaagde] gestuurd voor deze jaarlijkse bijdrage. Deze factuur is door [gedaagde] niet betaald. [eiseres] vordert in deze procedure betaling van deze factuur van € 441,65, de contractuele rente, de contractuele buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] betwist dat zij een incasso-overeenkomst heeft gesloten met [eiseres] . Zij voert aan dat de handtekening op de overeenkomst niet de handtekening is van de heer [B] , de bestuurder en algemeen directeur van [gedaagde] . Zij voert aan dat zij nooit brieven of e-mails heeft ontvangen van [eiseres] . De adressen waar [eiseres] brieven naar heeft gestuurd zijn niet van [gedaagde] en ook het e-mailadres waar [eiseres] e-mails naar heeft gestuurd klopt niet.

3.De beoordeling

Wat is het oordeel van de kantonrechter?
3.1.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] toe. Hierna wordt toegelicht waarom.
Hebben partijen een incasso-overeenkomst gesloten?
3.2.
[eiseres] heeft een ondertekende incasso-overeenkomst overgelegd. Een dergelijke overeenkomst levert op grond van artikel 157 lid 2 Rv in beginsel dwingend bewijs op van de daarin opgenomen afspraken. Wanneer een partij de handtekening stellig ontkent, dan heeft de overeenkomst op grond van artikel 159 lid 2 Rv geen bewijskracht, zolang niet is bewezen dat die partij de overeenkomst wel heeft getekend. In dit geval heeft de heer [B] , bestuurder en algemeen directeur van [gedaagde] , aangegeven dat de handtekening op de overeenkomst niet van hem is. [eiseres] stelt dat de handtekening op 6 april 2017 is gezet door [B] in aanwezigheid van de heer [C] , buitendienstmedewerker van [eiseres] . [C] is bij [gedaagde] langs geweest en heeft [B] geïnformeerd over de diensten die [eiseres] aanbiedt. Diezelfde dag heeft [B] namens [gedaagde] besloten een incasso-overeenkomst te sluiten met [eiseres] en de overeenkomst ondertekend in het bijzijn van [C] . Hoewel [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om hier op te reageren, heeft zij dat niet gedaan en heeft zij het door [eiseres] gestelde dan ook niet betwist. De eenmalige ontkenning dat de handtekening van [B] is, kan niet gezien worden als een stellige ontkenning in de zin van artikel 159 lid 2 Rv. Indien [gedaagde] meent dat de handtekening niet van [B] is, dan ligt het ook op de weg van [gedaagde] om te reageren op de feiten die [eiseres] heeft aangevoerd ter onderbouwing en om de handtekening (nogmaals) te ontkennen. De kantonrechter komt dan ook niet aan een bewijsopdracht toe en acht de door [eiseres] gestelde feiten (die door [gedaagde] niet betwist zijn) voldoende om aan te nemen dat [B] zijn handtekening op de incasso-overeenkomst heeft gezet.
3.3.
Daar komt bij dat [gedaagde] sinds 2017 elk jaar aan haar betalingsverplichting tegenover [eiseres] heeft voldaan. [eiseres] heeft de facturen voor de jaarlijkse bijdrage voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 aan [gedaagde] gestuurd en deze zijn allemaal door [gedaagde] betaald. Dit is door [gedaagde] niet betwist.
3.4.
De conclusie is dan ook dat er sinds 2017 een incasso-overeenkomst bestaat tussen partijen. [gedaagde] heeft op grond van deze overeenkomst betalingen gedaan. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] de overeenkomst tussentijds heeft opgezegd of dat de overeenkomst op een andere manier is beëindigd waardoor zij de gevorderde factuur van 2021 niet zou hoeven betalen. Het factuurbedrag van € 441,65 inclusief BTW zal daarom worden toegewezen.
Contractuele rente
3.5.
[gedaagde] heeft de factuur niet op tijd betaald en is daardoor in verzuim met betaling van de factuur. Daarom vordert [gedaagde] rente op grond van artikel 7 van de incasso-overeenkomst. Hierin staat het volgende:

(…) Bij uitblijven van betaling/ indien het factuurbedrag niet geïncasseerd kan worden, is opdrachtgever vertragingsrente verschuldigd. De vertragingsrente wordt vastgesteld op 2% cumulatief per maand. (…)
3.6.
De kantonrechter stelt als niet betwist vast dat de contractuele rente tot en met 10 augustus 2021 € 42,57 bedraagt en zal dit bedrag toewijzen.
3.7.
[gedaagde] vordert vanaf 2 augustus 2021 de cumulatieve contractuele rente van 2% per maand over een bedrag van € 500,00. De rente van 2 augustus 2021 tot en met 10 augustus 2021 ligt al in het hiervoor vastgestelde bedrag besloten. Bovendien is het bedrag van € 500,00 inclusief een deel van de buitengerechtelijke incassokosten en uit artikel 7 van de incasso-overeenkomst kan niet worden afgeleid dat de contractuele rente ook over de buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd. Omdat het gaat om cumulatieve rente, kan de rente over de al verschenen rente wel worden toegewezen. De cumulatieve contractuele rente van 2% per maand zal daarom worden toegewezen over een bedrag van € 484,22 vanaf 11 augustus 2021 tot aan de dag van betaling.
Contractuele buitengerechtelijke incassokosten
3.8.
[eiseres] vordert op grond van artikel 7 van de incasso-overeenkomst contractuele buitengerechtelijke incassokosten van 15% over het openstaande totaalbedrag. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht door e-mails en brieven aan [gedaagde] te sturen met het verzoek om over te gaan tot betaling. [gedaagde] voert aan dat de adressen en het e-mailadres waar de brieven naar zijn gestuurd niet kloppen. Wat betreft de adressen waar de factuur en de brieven naar zijn verzonden, is in het door [eiseres] overgelegde uittreksel uit de Kamer van Koophandel te zien dat dit de adressen zijn die [gedaagde] gebruikt. Wat betreft het e-mailadres, geeft [eiseres] terecht aan dat het e-mailadres waarnaar zij heeft gemaild, hetzelfde e-mailadres is dat [gedaagde] heeft gebruikt om haar conclusie van antwoord bij de rechtbank in te dienen. Bovendien heeft [eiseres] een ontvangstbevestiging overgelegd, waaruit geconcludeerd kan worden dat een door [eiseres] verzonden e-mail door [gedaagde] is ontvangen. Mocht [gedaagde] met dit verweer dus bedoelen dat [eiseres] geen buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft uitgevoerd omdat [gedaagde] geen brieven en e-mails heeft ontvangen, gaat dit niet op. De door [eiseres] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 72,63 zal daarom worden toegewezen.
Beperking van de vordering tot€ 500,00
3.9.
Zoals hierboven is komen vast te staan, kan in totaal een bedrag van € 556,85 (€ 441,65 + € 42,57 + € 72,63) worden toegewezen. De kantonrechter zal echter een bedrag van € 500,00 toewijzen, omdat [eiseres] haar vordering wegens processuele redenen heeft beperkt tot dat bedrag.
Proceskosten en nakosten
3.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,38
- griffierecht € 126,00
- salaris gemachtigde €
150,00(2 punten x tarief € 75,00)
Totaal € 379,38
3.11.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 500,00 met de cumulatieve contractuele maandrente van 2% over € 484,22 vanaf 11 augustus 2021 tot de dag van betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 379,38, waarin begrepen € 150,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 37,50 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. V. van Dam op 2 maart 2022.