In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, een incassobureau, vorderde betaling van een factuur van € 441,65, die voortkwam uit een incasso-overeenkomst die op 6 april 2017 zou zijn gesloten. De gedaagde partij betwistte het bestaan van deze overeenkomst en de handtekening van haar bestuurder op de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres voldoende bewijs had geleverd dat de overeenkomst daadwerkelijk was gesloten en dat de handtekening van de gedaagde bestuurder niet stellig was ontkend, waardoor de overeenkomst dwingend bewijs opleverde. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres toe, inclusief de contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de gedaagde tot betaling van in totaal € 500,00, met rente vanaf 11 augustus 2021. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 379,38 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.