ECLI:NL:RBMNE:2022:870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
8673536 UC EXPL 20-5838
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendom van een strook grond door langdurig bezit en getuigenverklaringen over erfafscheiding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2022 geoordeeld over een geschil tussen twee buren over de eigendom van een strook grond. De eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], stelden dat de gedaagde, [gedaagde], geen recht had op de grond tussen hun percelen, omdat de erfafscheiding niet op de kadastrale grens zou staan. De gedaagde voerde aan dat zij door verjaring eigenaar was geworden van de strook grond, omdat het privacyscherm en de erfafscheiding sinds de bouw van de woningen in 1973 op dezelfde plek stonden.

De kantonrechter heeft getuigenverhoren gehouden en de verklaringen van de getuigen, waaronder buren die sinds de oplevering van de woningen in 1973 in de buurt wonen, bevestigd dat de erfafscheiding altijd op dezelfde plek heeft gestaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde, of haar rechtsvoorgangers, gedurende meer dan 20 jaar onafgebroken het bezit van de strook grond hebben gehad, wat leidt tot eigendom door verjaring. De eisers konden niet voldoende bewijs leveren dat de erfafscheiding ooit op een andere plek heeft gestaan.

De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter concludeerde dat de rechtsvordering van de eisers was verjaard, en dat de gedaagde recht had op de grond op basis van verjaring.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8673536 UC EXPL 20-5838 CMR/51145
Vonnis van 23 februari 2022
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats]

2.[eiseres sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. N.H. Steenkuijl-van Maanen, ARAG Rechtsbijstand,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. L.A.M. van Kippersluis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 mei 2021;
  • de akte met producties van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 november 2021;
  • de conclusie na enquête van de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ;
  • de conclusie na enquête van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter heeft [gedaagde] in het tussenvonnis van 12 mei 2021 opgedragen om te bewijzen dat zij als gevolg van verkrijgende (artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek) en/of bevrijdende (artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek) verjaring eigenaar is geworden van de strook grond die is gelegen tussen de kadastrale grens en het huidige privacyscherm en de strook grond die is gelegen tussen de kadastrale grens en het huidige metalen hekwerk.
2.2.
[gedaagde] heeft ter voldoening van haar bewijsopdracht drie aanvullende producties in het geding gebracht en heeft zichzelf, mevrouw [A] , de heer [B] en mevrouw [C] als getuigen laten horen.
Het privacyscherm
De afgelegde verklaringen
2.3.
[gedaagde] heeft verklaard dat het privacyscherm in september 2018 (toen zij de woning kocht) op de plek stond waar het nu staat. Zij heeft ontdekt dat de huizen in 1973 zijn opgeleverd met privacyschermen tussen de tuinen. Omdat precies op de erfgrens regenpijpen op de huizen waren geplaatst, moesten de privacyschermen iets naar het westen worden geplaatst. Zo was de situatie ook toen [gedaagde] het huis kocht. Naar [gedaagde] heeft begrepen is het privacyscherm in 1996 vervangen door de toenmalige bewoner van de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] .
2.4.
[A] heeft verklaard dat zij sinds 1973/1974 aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] woont en dat er sindsdien privacyschermen tussen de tuinen staan. Tussen de huizen was ook een regenpijp aangebracht, vanuit de tuin gezien links naast het privacyscherm. In 1996 heeft de buurman van [A] zijn huis uitgebouwd en heeft toen iedereen in het blok gevraagd of zij hun privacyscherm wilde vervangen. Zij herinnert zich dat de heer [D] van nummer [nummeraanduiding 1] hier niet aan meedeed. [D] heeft zijn privacyscherm niet veel later zelf vervangen.
2.5.
[B] heeft verklaard dat hij aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 3] woont. In het verleden was hij bouwkundige bij [onderneming] , de aannemer die de huizen aan de [straatnaam] heeft gebouwd. Hij is betrokken geweest bij de bouw van deze huizen. Om de twee woningen was er een regenpijp aan de huizen aangebracht precies op de erfgrens. In overleg met de architect en [onderneming] is toen besloten de privacyschermen rechts van de regenpijp te plaatsen. [B] heeft in 1996 zijn privacyschermen vernieuwd. Hij heeft de buren van nummers [nummeraanduiding 4] en [nummeraanduiding 1] toen gevraagd of zijn aannemer ook hun schermen moest vervangen. De eigenaar van nummer [nummeraanduiding 1] heeft dit zelf gedaan, in 1996 of 1997.
2.6.
[C] heeft verklaard dat zij vanaf 1974 als kind aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 4] (het huis van [gedaagde] ) heeft gewoond. Later heeft zij daar nog twee jaar met haar huidige man samengewoond. De erfafscheiding stond, in de tijd dat zij er woonde, op dezelfde plek als waar deze nu ook staat. Er stond een houten afscheiding langs het terras, het privacyscherm. Deze is vervangen door de heer [D] , maar zij weet niet meer wanneer dat is gebeurd.
Het oordeel van de kantonrechter
2.7.
De gehoorde getuigen hebben allen verklaard dat vanaf de oplevering van de woningen in 1973/1974 er een privacyscherm stond als erfafscheiding tussen de percelen. Uit de verklaringen van de getuigen [A] , [B] en [C] volgt dat het privacyscherm op dezelfde plek stond als waar dit nu staat. Volgens [gedaagde] , [A] en [B] is dat vanaf de tuin gezien rechts van de regenpijpen die aan de huizen zijn aangebracht. Uit de verklaring van [B] volgt dat tijdens de bouw besloten is om de schermen rechts van de regenpijpen te plaatsen. Als ze links van de regenpijp zouden worden bevestigd zou het metselwerk worden beschadigd. Volgens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ziet zijn verklaring slechts op de situatie betreffende zijn eigen perceelsgrens. De kantonrechter begrijpt de verklaring van [B] echter zo dat hij in het algemeen heeft verklaard over alle perceelsgrenzen. Dat ligt ook voor de hand. Hij was immers werkzaam bij [onderneming] en is betrokken geweest bij de bouw van de huizen. Hij heeft in die hoedanigheid dus kennis van de destijds genomen besluiten voor alle percelen en niet alleen wat betreft zijn eigen perceelsgrens. Ook [A] heeft verklaard dat de privacyschermen bij oplevering van de huizen, vanuit de tuin gezien rechts van de regenpijp. Deze getuigenverklaringen worden bovendien ondersteund door een tekening van [onderneming] , waarop de kadastrale inmetingen uit 1974/1975 van [onderneming] te zien zijn (door [gedaagde] overgelegd als productie 12). Dat de erfgrenzen uiteindelijk niet in het kadaster zijn geregistreerd zoals deze op de tekening staan aangegeven staat vast, maar dit bevestigt wel dat destijds de privacyschermen iets naar rechts zijn verlegd door [onderneming] .
2.8.
Zoals door alle getuigen is verklaard, is het privacyscherm tussen de huisnummers [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 4] op enig moment in 1996 of 1997 vervangen door de heer [D] . Hij was op dat moment de bewoner van het adres [straatnaam] [nummeraanduiding 1] . Er is geen reden om aan te nemen dat [D] het vervangen privacyscherm op een andere plek heeft gezet dan de plek waar deze al stond. Integendeel. Het privacyscherm staat op de plek waar de privacyschermen volgens de getuigen [A] en [B] bij de oplevering van de huizen ook stonden, en zoals dat ook blijkt uit de overgelegde productie 12. De kantonrechter gaat er dan ook niet van uit dat [D] het scherm op een andere plek heeft aangelegd dan het oorspronkelijk stond. Volgens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is het goed mogelijk dat het privacyscherm vaker is vervangen, maar voor deze hypothese is verder geen enkele aanwijzing.
2.9.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen dat de heer [E] , medewerker van het kadaster, heeft opgemerkt dat exact op de kadastrale grens in de muur van de woning slagpluggen zitten die afgebroken zijn. Dit duidt er volgens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op dat het privacyscherm eerder op een andere plek bevestigd is geweest. Deze stelling hebben zij onvoldoende onderbouwd. In het door [E] opgestelde relaas van bevindingen met betrekking tot de meting van de kadastrale grens is hier immers niks over opgenomen. Ook zijn er geen andere aanwijzingen die wijzen in de richting dat het privacyscherm ooit op een andere plek bevestigd is geweest.
2.10.
Gezien het voorgaande, acht de kantonrechter bewezen dat er op de plek van het huidige privacyscherm sinds de bouw van de huizen in 1973 een privacyscherm staat.
Het hekwerk
De afgelegde verklaringen
2.11.
[gedaagde] heeft zelf verklaard dat zij een gazen hek heeft ontdekt toen zij de bosschage in haar tuin weghaalde. Het hek liep vanaf het privacyscherm naar de achterzijde van de tuin en was met palen in de grond bevestigd. Het gazen hek is op 3 januari 2019 weggehaald en op 1 maart 2019 tijdelijk teruggezet op de plek waar het hek eerder ook al had gestaan. In mei 2019 is het huidige metalen hekwerk direct naast het gazen hek geplaatst, aan de zijde van haar perceel. Het eindpunt van het metalen hek heeft ze bepaald door een door het kadaster geplaatste piketpaal van de buren van nummer [nummeraanduiding 3] als uitgangspunt te nemen. Deze piketpaal stond aan het einde van de tuin tussen haar perceel en dat van de buren van nummer [nummeraanduiding 3] . Vandaaruit heeft zij zes meter uitgemeten en zo bepaald waar de erfgrens lag tussen haar perceel en dat van de buren van nummer [nummeraanduiding 1] .
2.12.
[A] heeft verklaard dat bij de oplevering van de woningen er in het verlengde van het privacyscherm paaltjes waren geslagen. Op die paaltjes was een ijzerdraad gespannen. Dit was zo bij alle percelen. [A] herinnert zich dat bij de bewoners van nummer [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 4] er als erfafscheiding struiken stonden en dat tussen de struiken een draadhek stond. Het draadhek denkt zij twee jaar geleden gezien te hebben.
2.13.
[B] heeft verklaard dat het kadaster in 1973 aan het einde van de tuinen paaltjes heeft geplaatst met een stalen bovendraad. Die paaltjes werden aangebracht om de verschillende percelen te markeren en kwamen uit op de privacyschermen. Toen [B] het onderhoud deed van de tuin van nummer [nummeraanduiding 4] heeft hij wel eens gezien dat er een stuk afrastering was. Dit is door de eigenaar van nummer [nummeraanduiding 1] aangebracht om te voorkomen dat hun honden naar de buren gingen. Dat was een gazen hekje van ongeveer 60 centimeter hoog. [B] denkt het hekje gezien te hebben in de periode tussen 2000 en 2010. [B] heeft ook verklaard [gedaagde] geholpen te hebben met het bepalen van de erfgrens tussen de percelen van nummer [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 4] , door vanuit de piketpaal op de grens van zijn tuin en die van [gedaagde] zes meter uit te zetten.
2.14.
[C] heeft verklaard dat zij vanaf 1974 op nummer [nummeraanduiding 4] heeft gewoond met haar ouders. Toen haar ouders het huis kochten, stonden er in het verlengde van het privacyscherm paaltjes met een draad er overheen ter markering van de erfgrens. Op enig moment heeft de familie [D] een raster aangebracht tussen de paaltjes, omdat zij een hond hadden. [C] denkt dat zij het raster heeft gezien toen zij in het huis samenwoonde met haar huidige man en niet toen zij als kind in het huis woonde. Toen had de familie [D] namelijk nog geen hond. Dit gazen hek (de paaltjes met het raster), stond op dezelfde plek als de paaltjes met draad eroverheen.
Het oordeel van de kantonrechter
2.15.
Omdat het huidige hekwerk pas in 2019 door [gedaagde] is geplaatst, moet worden nagegaan of er op diezelfde plek voorheen ook een hekwerk of andere erfafscheiding heeft gestaan. [A] en [B] hebben verklaard dat er vanaf de oplevering van de huizen in 1973/1974 op alle percelen in het verlengde van de privacyschermen een erfafscheiding was aangebracht. Deze bestond uit paaltjes met een daaroverheen gespannen draad. [C] heeft verklaard dat dit ook het geval was tussen nummer [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 4] . De paaltjes met een draad stonden er namelijk al toen haar ouders het huis kochten. Uit de getuigenverklaringen van [B] en [C] volgt dat de vorige bewoners van nummer [nummeraanduiding 1] op een gegeven moment een gazen hekje op de plek van de paaltjes met draad hebben aangebracht vanwege hun hond. Dit gazen hek is ook te zien op de foto die als productie 2 bij de conclusie van antwoord is overgelegd. Uit het voorgaande concludeert de kantonrechter dat er vanaf de bouw van de huizen in 1973 altijd een erfafscheiding heeft gestaan tussen nummer [nummeraanduiding 1] en nummer [nummeraanduiding 4] , die liep vanaf het eind van het privacyscherm tot aan het einde van de erfgrens. Eerst in de vorm van paaltjes met een ijzeren draad eroverheen gespannen, en later in de vorm van een gazen hekje, die op dezelfde plek is geplaatst als de paaltjes.
2.16.
Vervolgens is van belang of deze vorige erfafscheiding op dezelfde plek stond als het huidige hekwerk. [gedaagde] heeft verklaard dat zij het huidige metalen hekwerk naast het oude gazen hekje heeft geplaatst, aan de zijde van haar perceel. Zij heeft daarbij als beginpunt het eind van het privacyscherm gebruikt. Zoals hiervoor al is overwogen acht de kantonrechter bewezen dat er al sinds de bouw van de huizen op dezelfde plek een privacyscherm heeft gestaan. Het eindpunt heeft ze bepaald aan de hand van de piketpaal in de tuin van [B] . [B] heeft dit bevestigd. Uit het relaas van bevindingen naar aanleiding van de metingen van het kadaster op 15 februari 2021 volgt dat het eindpunt van het huidige hekwerk op de kadastrale erfgrens staat. Over het eindpunt is daarom geen discussie mogelijk. Gelet hierop, treft het verweer van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dat de piketpaal die is gebruikt voor het bepalen van het eindpunt niet de oorspronkelijke door het kadaster geslagen paal is dan ook geen doel. De kantonrechter stelt daarom vast, gelet op het begin- en eindpunt van het metalen hekwerk, waarvan niet ter discussie staat dat deze direct naast de vorige erfafscheiding is geplaatst aan de zijde van het perceel van [gedaagde] , dat het metalen hekwerk op dezelfde plek (althans, daar direct naast) staat als de plek waar sinds de bouw van de huizen de vorige erfafscheiding heeft gestaan.
Verjaring
2.17.
Voor het verkrijgen van eigendom door verjaring is nodig dat [gedaagde] , of in elk geval haar rechtsvoorgangers, gedurende tien jaar (als er sprake is van goede trouw) dan wel twintig jaar (waarbij goede trouw niet is vereist) onafgebroken bezitter is geweest van de strook grond.
Bezit
2.18.
Van bezit is sprake als iemand een goed voor zichzelf houdt, dus als hij de feitelijke macht over het goed uitoefent en pretendeert rechthebbende te zijn. Of dat zo is wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten. Ook moet het bezit niet dubbelzinnig zijn. Dat betekent dat de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niets anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze maatstaf is voldaan. Al bij de bouw van de woningen is, als gevolg van de plek van de regenpijp, door de architect van de woningen en [onderneming] besloten om het privacyscherm naast de regenpijp te plaatsen, iets naast de erfgrens. In het verlengde daarvan zijn paaltjes met een daaroverheen gespannen draad geplaatst. Dit gebeurde tussen alle percelen in de straat en is kennelijk destijds door alle nieuwe bewoners geaccepteerd. Doordat er privacyschermen en paaltjes waren geplaatst, was er op grond van de uiterlijke feiten sprake van bezit van de grond tussen de kadastrale erfgrens en de erfafscheiding. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de buren zich ten opzichte van elkaar ook altijd zo hebben gedragen. Dit gold ook voor de rechtsvoorgangers van [gedaagde] . Iets anders is immers niet gebleken. Uit de verklaringen van de getuigen is ook gebleken dat de erfafscheiding (in welke vorm dan ook) er altijd heeft gestaan, en nooit op een andere plek heeft gestaan dan de erfafscheiding zoals die in 1973 was. De kantonrechter stelt daarom vast dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde] vanaf 1973 onafgebroken het bezit hebben gehad van de strook grond.
2.19.
Het verweer van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde] wisten dat het privacyscherm niet exact op de erfgrens stond, treft gelet op het vorenstaande geen doel. Het gaat erom of zij de strook grond voor zichzelf hebben gehouden. Zoals hiervoor overwogen, is dat het geval.
Goede trouw en verjaringstermijn
2.20.
De vraag of er sprake is van goede trouw kan in het midden blijven. Hoewel de kantonrechter het zeer mogelijk acht dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde] zich niet bewust waren van het feit dat de erfafscheiding niet op de kadastrale grens stond, geldt dat ook als zij dat wel wisten, de verjaringstermijn van 20 jaar inmiddels al geruime tijd is verstreken. De kantonrechter heeft immers vastgesteld dat op de plek van de erfafscheiding die in 1973 is geplaatst, altijd een erfafscheiding heeft gestaan.
2.21.
De verjaringstermijn is in 1973 gaan lopen. Op dat moment was het oude recht nog van toepassing. Toen gold voor bevrijdende verjaring een verjaringstermijn van 30 jaar. Per 1 januari 1992 is het huidige Burgerlijk Wetboek in werking getreden, waarbij de verjaringstermijn is verkort tot 20 jaar. In dit geval moet dus rekening gehouden worden met het overgangsrecht. Op grond van artikel 73 lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna: Overgangswet) is het per 1 januari 1992 geldende recht omtrent de aanvang en de duur van de verjaringstermijn niet van toepassing tot een jaar na 1 januari 1992, indien de verjaringstermijn is aangevangen onder de werking van het oude recht. Omdat de verjaringstermijn in deze zaak is aangevangen toen het oude recht nog van toepassing was, wordt de nieuwe verjaringstermijn van 20 jaar op grond van artikel 73 lid 2 Overgangswet niet geacht te zijn voltooid voor 1 januari 1993. In dit geval zijn de rechtsvoorgangers van [gedaagde] op 1 januari 1993, of in ieder geval uiterlijk op 31 december 1993, eigenaar geworden van zowel de strook grond die is gelegen tussen de kadastrale grens en het (huidige) privacyscherm, als de strook grond die is gelegen tussen de huidige kadastrale grens en het huidige metalen hekwerk. [gedaagde] is dus geslaagd in haar bewijsopdracht. De rechtsvordering van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is verjaard.
2.22.
Omdat het verweer van [gedaagde] dat zij eigenaar van de strook grond is geworden door verjaring slaagt, zal de vordering van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] worden afgewezen.
Proceskosten
2.23.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 800,00 (4 punten x tarief € 200,00) aan salaris gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 800,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.