ECLI:NL:RBMNE:2022:865

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
9098446
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nabetaling van loon en correctie van loonstroken door ex-werknemer in het kader van de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf

In deze zaak vordert een ex-werknemer, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, nabetaling van achterstallig loon en correctie van loonstroken over de periode van 2015 tot en met 2020. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis de werknemer de gelegenheid gegeven om zijn eis te wijzigen na een concrete berekening van de vordering. De ex-werknemer stelt dat hij niet het juiste loon heeft ontvangen volgens de toepasselijke cao en dat hij recht heeft op een hoger loon op basis van zijn functie en ervaringsjaren. De gedaagde, een eenmanszaak, betwist de vordering en stelt dat de werknemer niet in de juiste functiegroep is ingedeeld. Tijdens de procedure zijn verschillende stukken overgelegd, waaronder loonstroken en getuigenverklaringen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de cao van toepassing is voor bepaalde periodes en dat de werknemer recht heeft op nabetaling van het verschuldigde loon. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de werknemer is in de gelegenheid gesteld om zijn eis te wijzigen en te specificeren welke bedragen hij vordert.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9098446 UC EXPL 21-2352 SV/40160
Vonnis van 23 februari 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [onderbewindgestelde] , wonende te [woonplaats 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [onderbewindgestelde] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.W. van Luipen,
tegen:
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] en zaakdoende te [plaatsnaam] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 maart 2021 met producties 1 tot en met 8
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek met productie 9
- de akte uitlating van [gedaagde] met producties 1 tot en met 9
- de mondelinge behandeling op 20 juli 2021
- de akte van [onderbewindgestelde] met productie 10
- de akte van [onderbewindgestelde] met productie 11 tot en met 13
- de e-mail van [gedaagde] met de nadere producties 10 en 11
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [onderbewindgestelde]
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling op 19 januari 2022.
1.2.
De zaak is 20 juli 2021 mondeling behandeld door mr. P. Krepel, kantonrechter. Namens [eiseres] B.V. ( [eiseres] ) is verschenen [A] , bewindvoerder, bijgestaan door de gemachtigde, mr. Van Luipen. [onderbewindgestelde] was ook aanwezig, samen met zijn begeleidster, [B] . [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. M. van der Chijs, gemachtigde. Aan het einde van de zitting is de zaak aangehouden voor overleg tussen partijen over een minnelijke oplossing. Omdat partijen geen minnelijke oplossing hebben bereikt is de behandeling van de zaak weer voortgezet. Vanwege de pensionering van
mr. Krepel is de behandeling van de zaak overgenomen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter. Op 19 januari 2022 is de zaak opnieuw behandeld op een zitting. Namens [eiseres] is verschenen [A] , bewindvoerder, bijgestaan door de gemachtigde, mr. Van Luipen. [onderbewindgestelde] was ook aanwezig. [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Van der Chijs. De gemachtigden hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnota’s en vragen beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Na afloop van de zitting is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[onderbewindgestelde] wil nabetaling van achterstallig loon en de ontbrekende loonstroken ontvangen over de periode van 2015 tot en met 2020. Ook wil [onderbewindgestelde] dat hij alsnog wordt uitbetaald volgens de toepasselijke cao met een uurloon voor een hogere functie. [gedaagde] erkent dat hij [onderbewindgestelde] in twee periodes dat de cao van toepassing was niet het juiste loon heeft uitbetaald. [gedaagde] ontkent dat hij buiten die periodes het verschuldigde loon niet volledig heeft uitbetaald.

3.De feiten

3.1.
Over de goederen van [onderbewindgestelde] is met ingang van 11 november 2010 bewind ingesteld met [eiseres] B.V. als bewindvoerder.
3.2.
[handelsnaam] is een eenmanszaak met als bedrijfsactiviteiten de handel in, en reparatie van, personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s en het verrichten van APK-keuringen. Deze activiteiten vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (de cao).
3.3.
[onderbewindgestelde] , geboren op [geboortedatum] 1971, is vanaf 1 december 2012 tot 1 december 2020 in dienst geweest van [gedaagde] in de functie van algemeen medewerker voor 40 uur per week. Aanvankelijk tegen een loon van € 1.456,20 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Tijdens het dienstverband is het loon meerdere keren verhoogd. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst was het loon € 1.700,50 bruto per maand.
3.4.
De gemachtigde van [onderbewindgestelde] heeft [gedaagde] bij brief van 20 juli 2020 verzocht om de ontbrekende loonstroken over de periode vanaf 2015 te verstrekken, een overzicht te geven van alle loonbetalingen die zijn gedaan in de periode juni 2015 tot juni 2020, bewijsstukken van eventuele contante betalingen te verstrekken en het tekort per ommegaande te voldoen indien blijkt dat het loon niet volledig is betaald. De gemachtigde heeft daarbij meegedeeld dat de brief ook bedoeld is om een eventuele verjaring te stuiten.
3.5.
[gedaagde] heeft daarna wel enkele loonstroken verstrekt, maar heeft geen loon nabetaald.

4.Wat vordert [onderbewindgestelde] ?

4.1.
[onderbewindgestelde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] :
tot het doen van een deugdelijke opgave van het correcte aan [onderbewindgestelde] toekomende loon op basis van het Handboek Functie-indeling voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf over de jaren 2015 tot en met 2020 (inclusief eventuele tussentijdse aanpassingen en extra uitkeringen):
tot afgifte aan [onderbewindgestelde] van een afschrift van alle correctie/gecorrigeerde loonstroken vanaf juli 2015 tot december 2020, alsmede een correcte eindafrekening;
om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis uitvoering te geven aan het onder a. en b. genoemde, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of ieder dagdeel dat [gedaagde] weigert aan deze veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 10.000,-;
tot betaling aan [onderbewindgestelde] van het achterstallige loon (conform CAO, inclusief 8% vakantiebijslag) van de heer [onderbewindgestelde] over het tijdvak van 20 juli 2020 (lees: 2015) tot 1 december 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van betaling en onder veroordeling om deze bedragen te voldoen op de beheerrekening ten name van [onderbewindgestelde] , onder aftrek van hetgeen [gedaagde] bewijsbaar wel heeft voldaan over voormeld tijdvak.
Daarnaast vordert [onderbewindgestelde] de veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[onderbewindgestelde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij over de periode vanaf 2015 tot en met 2020 niet alle loonstroken heeft ontvangen en dat het afgesproken loon in deze periode niet volledig is betaald. Daarnaast heeft hij op grond van de toepasselijke cao in deze periode recht op een hoger loon dat hoort bij zijn functie. Ook behoren de verrichte werkzaamheden [onderbewindgestelde] tot functiegroep D van de cao, waardoor hij aanspraak maakt op het loon bij die functiegroep.

5.Wat is de reactie van [gedaagde] ?

5.1.
[gedaagde] betwist dat hij [onderbewindgestelde] het loon niet volledig en niet op tijd heeft betaald. [gedaagde] heeft een deel van het loon contant uitbetaald en hij heeft goederen en diensten voor [onderbewindgestelde] aangeschaft. [gedaagde] stelt dat hij [onderbewindgestelde] alle loonstroken heeft gegeven. [gedaagde] betwist dat [onderbewindgestelde] recht heeft op een hoger loon met zeven functiejaren omdat hij matig functioneerde en niet vakvolwassen was. [gedaagde] stelt dat als de cao al van toepassing is, er alleen recht is op nabetaling van loon over de periodes waarin de cao algemeen verbindend is verklaard en alleen van het loon dat hoort bij functiegroep B met een lagere trede, en niet het loon voor functiegroep D met zeven functiejaren, zoals [onderbewindgestelde] heeft gesteld.
5.2.
Tijdens de procedure heeft [gedaagde] alle loonstroken over de periode van 2015 tot en met 2020 verstrekt.

6.De beoordeling

cao van toepassing?6.1. Niet in geschil is dat de bedrijfsactiviteiten van [handelsnaam] vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (de cao). Partijen hebben tijdens de tweede zitting toegelicht dat zij geen lid zijn van een vereniging of vakbond die partij is bij de cao. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is niet vermeld dat de cao op de arbeidsovereenkomst van toepassing is. De cao is daarom in beginsel niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst. De bepalingen van de cao zijn tijdens het dienstverband vanaf juli 2015 algemeen verbindend verklaard geweest in de volgende twee periodes:
- vanaf 24 februari 2017 tot en met 31 oktober 2018 (Staatscourant 2017, 10916)
- vanaf 8 november 2019 tot en met 31 oktober 2020 (Staatscourant 2019, 56052).
6.2.
De algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao hebben voor [gedaagde] , die niet op grond van het lidmaatschap van een werkgeversvereniging gebonden is aan de cao, geen nawerking. Dit betekent dat - afgezien van de periodes dat de cao algemeen verbindend verklaard was -, partijen over en weer geen rechten kunnen ontlenen aan de bepalingen van de cao. Voor zover de vordering van [onderbewindgestelde] is gebaseerd op de cao-bepalingen, zal [onderbewindgestelde] hierop dus alleen aanspraak kunnen maken over de hiervoor genoemde algemeen verbindend verklaarde periodes. Voor de overige periodes valt [onderbewindgestelde] terug op de bepalingen van de arbeidsovereenkomst die hij met [gedaagde] heeft gesloten en de bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Toepasselijk loon op basis van de functie en ervaringsjaren
6.3.
[onderbewindgestelde] stelt dat hij vanaf 20 juli 2015 het loon op basis van functiegroep D met zeven ervaringsjaren (per 1 juli 2015 is dit € 2.091,92 per maand) had moeten ontvangen, terwijl in 2015 een brutoloon van € 1.501,80 was toegezegd, zodat hij op grond van de cao structureel te weinig loon heeft ontvangen. [onderbewindgestelde] heeft daarbij verwezen naar het Handboek Functie Indeling van de cao. [gedaagde] betwist dat [onderbewindgestelde] in functiegroep D ingedeeld had moeten worden en stelt dat bij een functie-indeling functiegroep B van toepassing is.
6.4.
Op grond van artikel 16 van de cao deelt de werkgever de functie van de werknemer in en informeert hij de werknemer hierover. De indeling van de functie van de werknemer vindt plaats op basis van het Handboek Functie-indeling voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (het handboek), dat onderdeel uitmaakt van deze cao.
6.5.
Gelet op deze cao-bepaling ligt het op de weg van [gedaagde] om de functie van [onderbewindgestelde] in te delen. [gedaagde] heeft dit niet gedaan, zodat de kantonrechter zal beoordelen in welke functie [onderbewindgestelde] ingedeeld had moeten worden.
6.6.
Partijen zijn het erover eens dat op de door [onderbewindgestelde] verrichte werkzaamheden functiefamilie 21 (Onderhoud/Reparatie/Personenwagens) uit het handboek van toepassing is.
6.7.
[onderbewindgestelde] heeft in de conclusie van repliek zijn werkzaamheden bij [gedaagde] uitgebreid toegelicht. Hij plande APK-afspraken, keurde auto’s, gaf reparatie-adviezen en deed kleine schadeherstelwerkzaamheden. [onderbewindgestelde] was geen officiële APK-keurmeester, zodat [gedaagde] formeel de auto’s moest afmelden. [onderbewindgestelde] heeft ook leerlingen van de monteursopleiding begeleid. Alleen bij twijfel over iets rond de APK haalde [onderbewindgestelde] [gedaagde] erbij voor overleg. [onderbewindgestelde] stelt verder dat hij 4 jaar HAVO heeft gevolgd en dat hij de opleiding 2e monteur heeft afgerond.
6.8.
[gedaagde] heeft op de tweede zitting aangevoerd dat [onderbewindgestelde] geen opleiding heeft afgerond waardoor hij geen APK-werkzaamheden kon en mocht verrichten.
6.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [onderbewindgestelde] voldoende heeft onderbouwd dat hij tijdens het dienstverband keuringen en reparaties verrichtte, waarbij hij kon terugvallen op [gedaagde] en dat hij over een opleidingsnivo beschikt dat gelijkwaardig is aan MBO3/HAVO. Bij de door [onderbewindgestelde] gegeven beschrijving past een indeling in functiegroep D.
[gedaagde] heeft voor zijn stelling dat [onderbewindgestelde] in functiegroep B zou moeten worden ingedeeld tijdens de tweede zitting als uitleg gegeven dat [onderbewindgestelde] alleen hand- en spandiensten onder zijn leiding en toezicht verrichtte en dat het werk vooral routinematig was. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [onderbewindgestelde] niet in functiegroep D moet worden ingedeeld. [gedaagde] heeft niet toegelicht waarom de werkzaamheden van [onderbewindgestelde] alleen routinematige hulp- en spandiensten waren, dat sprake was van werken volgens duidelijke voorschriften en instructies die weinig ruimte laten en dat hij bij problemen terstond bereikbaar was, wat zou passen bij de kenmerken van functiegroep B. Juist nu [onderbewindgestelde] de enige werknemer van [gedaagde] was, had [gedaagde] concreet kunnen en moeten toelichten dat de door [onderbewindgestelde] verrichte werkzaamheden hoofdzakelijk behoren tot functiegroep B in plaats van functiegroep D. Daarnaast heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat [onderbewindgestelde] ondanks het door hem gevolgde onderwijs niet beschikt over het kennisniveau voor indeling in functiegroep D. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de functie van [onderbewindgestelde] in de periodes van de algemeenverbindendverklaring van de cao ingedeeld had moet worden in functiegroep D uit het handboek bij de cao.
6.10.
[gedaagde] voert terecht aan dat [onderbewindgestelde] vanaf 2015 niet in de hoogste trede ingedeeld moet worden, gelet op artikel 46 lid 2a van de cao. [onderbewindgestelde] heeft dit ook niet weersproken. Op grond van het derde lid van artikel 46 van de cao betaalt de werkgever aan de werknemer ten minste het salaris dat, in aanmerking nemende zijn leeftijd of het aantal aan de werknemer toegekende functiejaren, in zijn salarisgroep is vastgesteld. Op grond van artikel 46 lid 2 van de cao (bij de versie van 2019 gewijzigd in artikel 46 lid 2a) wordt onder functiejaren verstaan de jaren gedurende welke de werknemer zijn functie in het bedrijf van de werkgever uitoefent.
6.11.
Gelet op de datum waarop [onderbewindgestelde] bij [gedaagde] in dienst is getreden, 1 december 2012, is [onderbewindgestelde] op 1 december 2016 vier jaar in dienst bij [gedaagde] . Over de eerste cao-periode heeft [onderbewindgestelde] daarom vanaf 24 februari 2017 tot 1 december 2017 aanspraak op een salaris op basis van 4 functiejaren, en vanaf 1 december 2017 tot en met 31 oktober 2018 op een salaris op basis van 5 functiejaren. Over de tweede cao-periode heeft [onderbewindgestelde] vanaf 8 november 2019 tot 1 december 2019 aanspraak op een salaris op basis van 6 functiejaren, en vanaf 1 december 2019 tot en met 31 december 2020 op een salaris op basis van 7 functiejaren.
6.12.
Voor toewijzing van de vordering tot betaling van het loon op basis van een (hogere) functie-indeling in de overige periodes buiten de tijdvakken van de algemeen verbindend verklaarde cao, ontbreekt een wettelijke grondslag. Bepalend is wat partijen onderling hebben afgesproken. Dit is het aanvangsloon van € 1.456,20 bruto per maand, dat daarna meerdere keren is verhoogd.
Schending klachtplicht?6.13. [gedaagde] heeft op de tweede zitting als verweer gevoerd dat [onderbewindgestelde] in strijd met de klachtplicht van artikel 6:89 BW heeft gehandeld omdat hij niet eerder heeft gesteld dat hij onjuist is ingeschaald. De kantonrechter verwerpt dit verweer omdat de functie-indeling niet kan worden beschouwd als een prestatie in de zin van art. 6:89 BW waarop de klachtplicht van toepassing is (zie hiervoor bijvoorbeeld het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6536).
Overeengekomen loon niet volledig uitbetaald?6.14. [onderbewindgestelde] stelt dat het brutoloon meerdere keren is verhoogd. Nadat hij tijdens de procedure van [gedaagde] de gevraagde loonstroken had ontvangen, heeft [onderbewindgestelde] in een excel-overzicht (productie 12) vermeld wat in de periode in geding het overeengekomen loon was:
  • vanaf 1 juli 2015: € 1.507,80;
  • vanaf 1 januari 2016: € 1.524,60;
  • vanaf januari 2017: € 1.600,50;
  • vanaf februari 2019: € 1.650,50 en
  • vanaf januari 2020 € 1.700,50.
[gedaagde] heeft deze loonsverhogingen niet betwist, zodat deze loonsverhogingen vaststaan.
6.15.
[onderbewindgestelde] stelt dat hij in de periode vanaf 20 juli 2015 tot 1 december 2020 minder loon heeft ontvangen dan op de loonstroken wordt vermeld. Hij verwijst daarbij naar een transactie-overzicht van de girale betalingen die hij in deze periode van [gedaagde] heeft ontvangen (productie 8). [onderbewindgestelde] heeft daarnaast twee keer een bedrag contant ontvangen, van € 400 in 2018 en van € 475,93 in 2020.
6.16.
[gedaagde] voert hiertegen aan dat hij naast de girale betalingen de rest van het loon via contante betalingen heeft voldaan en dat hij extra producten en diensten voor [onderbewindgestelde] heeft aangeschaft. [gedaagde] verwijst daarbij naar verklaringen van drie getuigen die bevestigen dat hij diverse contante betalingen aan [onderbewindgestelde] heeft gedaan. Daarnaast heeft hij een overzicht (productie 10) overgelegd met daarop de ‘handbetalingen’ aan [onderbewindgestelde] , naast de girale betalingen en uitgaven voor extra producten voor [onderbewindgestelde] . [gedaagde] heeft ook gesteld dat het door de afgelegde rekening en verantwoording door de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] niet aannemelijk is dat het loon niet correct is betaald.
6.17.
[onderbewindgestelde] betwist dat hij behalve de genoemde twee contante betalingen nog meer contante betalingen van [gedaagde] heeft ontvangen en stelt dat er reden is om te twijfelen aan de juistheid van het betaaloverzicht van [gedaagde] .
6.18.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Het ligt op de weg van [gedaagde] als werkgever om een deugdelijke salarisadministratie bij te houden. De omstandigheid dat de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] over het bewind een rekening en verantwoording moet afleggen, doet daar niet aan af. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om [onderbewindgestelde] te bevelen de rekening en verantwoording van zijn bewindvoerder te overleggen, zoals [gedaagde] op de tweede zitting heeft verzocht.
6.19.
[gedaagde] heeft de juistheid van het door [onderbewindgestelde] overgelegde transactieoverzicht van girale loonbetalingen (productie 8) niet betwist. Uit dit overzicht blijkt dat [gedaagde] in de periode van 20 juli 2015 tot 1 december 2020 regelmatig per maand minder loon heeft uitbetaald dan het nettoloon dat op de bijbehorende loonstrook wordt vermeld. Het staat daarom vast dat [gedaagde] in de periode van 20 juli 2015 tot 1 december 2020 op girale wijze het overeengekomen loon niet volledig heeft betaald en nog een deel verschuldigd is. [gedaagde] heeft zijn stelling dat hij het nog resterende verschuldigde loon - naast de twee door [onderbewindgestelde] erkende contante betalingen – contant of met producten (in natura) heeft betaald, onvoldoende onderbouwd. [onderbewindgestelde] betwist dat hij de op het door [gedaagde] overgelegde betaaloverzicht (productie 10) genoemde handbetalingen en goederen heeft ontvangen. [gedaagde] heeft geen kwitanties overgelegd waaruit blijkt dat [onderbewindgestelde] heeft getekend voor de ontvangst van de handbetalingen en de producten op het betaaloverzicht. De door [gedaagde] overgelegde getuigenverklaringen van contante betalingen en aangeschafte goederen zijn niet concreet genoeg om als bewijs van betaling te kunnen dienen. Zo worden in deze verklaringen geen concrete bedragen genoemd of data waarop betalingen hebben plaatsgevonden. Verder volgt uit artikel 7a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (dat per 1 januari 2016 in werking is getreden) dat vanaf 2016 de voldoening van het verschuldigde minimumloon moet plaatsvinden door een girale betaling, dus niet op een andere wijze. Het was [gedaagde] dus ook niet toegestaan om (een deel van) het minimumloon contant uit te betalen. Nu [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat hij naast de girale betalingen en de twee erkende contante betalingen het nog verschuldigde loon op een andere wijze al heeft betaald, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] aan [onderbewindgestelde] over de periode van 20 juli 2015 tot 1 december 2020 het te weinig betaalde loon nog moet nabetalen. Het verschuldigde loon bestaat uit het verschil tussen het overeengekomen loon met het al op girale wijze betaalde loon en de twee erkende contante betalingen.
Is het gevorderde toewijsbaar?6.20. Gelet op het in het petitum van de dagvaarding onder a. gevorderde, de veroordeling tot het doen van een correcte opgave van het aan [onderbewindgestelde] toekomende loon op basis van het handboek, leidt toewijzing van die vordering niet tot een nabetaling van het cao-loon. Het onder d. van het petitum gevorderde, de veroordeling tot betaling aan [onderbewindgestelde] van het achterstallige loon conform cao over het tijdvak van 20 juli 2015 tot 1 december 2020, onder aftrek van wat wel over dit tijdvak wel is voldaan, is onvoldoende concreet om de loonvordering te kunnen toewijzen. Het als productie 12 ingediende excel-overzicht van wat nog betaald moet worden, is gebaseerd op een te hoog cao-loon, gelet op het aantal functiejaren, zodat het daarom al geen inzicht geeft in het concrete loonbedrag dat nog verschuldigd is. De kantonrechter zal daarom [onderbewindgestelde] in de gelegenheid stellen binnen vier weken na de datum van deze uitspraak een akte in te dienen waarin hij zijn eis wijzigt. [onderbewindgestelde] dient daarbij in ieder geval concreet voor elke periode vanaf 20 juli 2015 tot 1 december 2020 waarin het overeengekomen loon òf het algemeen verbindend verklaarde cao-loon is gewijzigd, het toepasselijke brutoloon te noemen waarvan hij de veroordeling tot betaling vordert. [onderbewindgestelde] dient vervolgens te vermelden welke loonbedragen hij in de betreffende tijdvakken al heeft ontvangen, die vervolgens op de vordering in mindering moeten worden gebracht. Na het indienen van de eiswijziging zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken hierop in een akte te reageren.
6.21.
De kantonrechter zal de behandeling van de zaak aanhouden voor zes weken. Daarna zal in een einduitspraak over de vorderingen worden beslist.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag
23 maart 2022te 9.30 uur, waar [onderbewindgestelde] zich schriftelijk dient uit te laten of, en op welke wijze, hij zijn eis wijzigt;
7.2.
[gedaagde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop uiterlijk op de rolzitting van woensdag
6 april 2022schriftelijk te reageren;
7.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.