ECLI:NL:RBMNE:2022:861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
16/125888-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling met bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling en bedreiging in Penitentiaire Inrichting Lelystad

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 14 april 2021 in de Penitentiaire Inrichting Lelystad betrokken was bij een incident met een mede-gedetineerde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling, omdat de verwondingen van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd. De verdachte heeft het slachtoffer met een scherp voorwerp, een blikopener, geslagen, wat leidde tot oppervlakkige verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €500,- aan immateriële schade moet betalen, maar de materiële schade is afgewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meeweegt in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/125888-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans (uit andere hoofde) gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, locatie Nieuwegein,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, advocaat te Schiphol, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
feit 1
primair
op 14 april 2021 te [plaats] heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven;
subsidiair:
op 14 april 2021 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair:
op 14 april 2021 te [plaats] heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meest subsidiair
op 14 april 2021 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2
op 14 april 2021 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 primair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er door het handelen van verdachte geen aanmerkelijke kans op de dood dan wel het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bestond en dat verdachte deze kans niet bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat onvoldoende is komen vast te staan dat aangever ten gevolge van de klap oorsuizen heeft opgelopen, dat dusdanig van aard is dat dit als zwaar lichamelijk letsel kan worden beschouwd. Wat betreft de littekens heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze qua uiterlijk en locatie niet prominent genoeg aanwezig zijn om van zwaar lichamelijk letsel te spreken.
Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken nu hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw tevens vrijspraak bepleit voor het onder 2 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en 2 [1]
Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 22 februari 2021 onder meer het volgende zakelijk weergegeven verklaard:
Op 14 april 2021 in de Penitentiaire Inrichting te [locatie] heb ik [slachtoffer] twee keer met een blikopener geslagen.
Aangever [slachtoffer] is op 3 mei 2021 gehoord bij de politie en op 18 januari 2022 bij de rechter-commissaris. In het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor aangeveren het
proces-verbaal van verhoor getuigeheeft aangever zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Op 14 april 2021 in de Penitentiaire Inrichting [locatie] ben ik gestoken in mijn hoofd. Toen zag ik bloed. Er is door mijn rechteroor heen gestoken. Dat was helemaal los. Er zit een litteken achter en voor mijn oor. [2] Ik kreeg uit het niets een klap. Het was niet één knal, misschien wel twee. Ik werd duizelig en ik draaide. [3]
Uit het
forensisch geneeskundig onderzoek van de GGD Amsterdamvan 7 september 2021 volgt dat onder meer het volgende is opgenomen:
Op basis van het onderzoek van de letselfoto’s en van de klinische informatie waren er bij [slachtoffer] drie letsels die zich bevonden aan de voetwaartse zijde van de rechterslaap, in en achter het rechteroor en rechts laag aan het achterhoofd. De letsels aan het hoofd worden omschreven als relatief oppervlakkige (ruwrandige) scheurwonden of laceraties, en mogelijk deels (scherprandige) snij- en/of steekwonden. De letsels worden verklaard door de herhaalde inwerking van puntig uitwendig mechanisch geweld, mogelijk in combinatie met scherprandig uitwendig geweld, zoals opgeleverd door herhaald hard steken met een puntig en mogelijk scherprandig voorwerp. [4]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat aangever op 14 april 2021 door verdachte is geprikt/geslagen met een scherp of puntig voorwerp, dat door verdachte ter terechtzitting van 22 februari 2022 is gespecificeerd tot een blikopener.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Door het handelen van verdachte is er immers geen reële kans ontstaan dat de dood bij aangever zou intreden. Met betrekking tot de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat aangever ten gevolge van het handelen van verdachte oorsuizen heeft opgelopen, dan wel dat die zodanig van aard zijn dat deze gekwalificeerd dienen te worden als zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot de littekens sluit de rechtbank zich aan bij het standpunt van de raadsvrouw dat deze op zichzelf bezien evenmin kunnen kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Immers heeft de Hoge Raad hier strenge eisen voor opgesteld. Daarbij zijn namelijk het uiterlijk en de ernst van de littekens van belang in samenhang met de mate waarin de littekens het lichaam ontsieren. Wat betreft het letsel van aangever stelt de rechtbank vast dat het een aantal kleinere, relatief oppervlakkige littekens betreft aan de zijkant van het hoofd van aangever. Dit in samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat dit niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de poging tot zware mishandeling (meer subsidiair) wel wettig en overtuigend worden bewezen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als meermalen met een scherp en/of puntig voorwerp tegen het hoofd (rechterslaapstreek en rechteroor) wordt geprikt/geslagen, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel gegeven. Het handelen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvormen dan ook aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Uit de inhoud van bovengenoemde bewijsmiddelen kan de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging met zware mishandeling eveneens wettig en overtuigend worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 meer subsidiair
op 14 april 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen met een scherp of puntig voorwerp in de rechterslaapstreek en in zijn (rechter)oor heeft geprikt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 14 april 2021 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling door met een scherp of puntig voorwerp naar het hoofd van die [slachtoffer] te prikken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Door de verdediging is voorts een beroep gedaan op noodweer. Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Verdachte heeft aangever aangesproken omdat hij aan het spugen was in de buurt van het eten en verdachte dit onsmakelijk vond. Aangever begon vervolgens te schelden op verdachte en kwam dreigend op hem aflopen. Verdachte heeft aangever toen een duw gegeven. Hierop heeft aangever verdachte een vuistslag gegeven. Verdachte wilde een vuistslag teruggeven, maar miste. Hierop pakte aangever een koekenpan. In reactie hierop heeft verdachte een blikopener van tafel gepakt en daarmee aangever tweemaal geslagen. Aangever is hierna weggerend, waarna verdachte achter aangever is aangerend.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte aannemelijk, nu deze op relevante punten wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige] . De rechtbank zal deze feiten en omstandigheden dan ook als uitgangspunt nemen bij haar beoordeling.
Naar het oordeel van de rechtbank was door de gedragingen van de aangever weliswaar sprake van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, maar kunnen de daarop volgende handelingen van de verdachte, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt.
Immers, nadat aangever dreigend op verdachte kwam aflopen, heeft verdachte aangever een duw gegeven. Ook in reactie op de vuistslag van aangever heeft verdachte geprobeerd om hem terug te slaan. Dit zijn handelingen die niet getuigen van een wil tot verdedigen, maar tot het inzetten van een tegenaanval. Dit past ook in de eigen verklaring van verdachte dat hij handelde uit de “adrenaline” van het gevecht en gefocust was. Daar komt nog bij dat verdachte na het gevecht zelfs achter aangever is aangerend om hem “op te jagen”.
Het verweer wordt verworpen.
Er is de rechtbank derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 meer subsidiair en 2:
de eendaadse samenloop van
poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verzocht verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De raadsvrouw verzoekt daarbij om rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte aangever meermalen met een blikopener heeft geprikt/geslagen. Hierdoor heeft aangever letsel op een kwetsbaar onderdeel van het lichaam opgelopen, namelijk in de slaapstreek en het oor (dichtbij de slagader). Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever, terwijl dit zwaar lichamelijk letsel bij aangever kon hebben veroorzaakt. Immers heeft aangever onder andere zeven hechtingen aan zijn oor moeten ondergaan en drie hechtingen aan zijn scheurwonden. Verdachte mag dan ook van geluk spreken dat het letsel van aangever in die zin beperkt is gebleven en hij geen vitale lichaamsdelen heeft geraakt.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 16 november 2021. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot gevangenisstraffen en terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 14 juli 2021, dat in onderhavige zaak (en in zaak met parketnummer 16/251682-20) is opgemaakt. Hieruit volgt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het psychiatrisch en psychologisch onderzoek en het forensisch milieuonderzoek. De onderzoekers hebben zich onthouden van een advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, nu met name de beweegredenen van verdachte onduidelijk zijn gebleven. Tot slot hebben de onderzoekers zich evenmin uitgelaten over een advies omtrent de behandeling van verdachte, aangezien de eventuele psychologische/psychiatrische factoren die van invloed zijn op het recidiverisico van verdachte onduidelijk zijn gebleven.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting, die het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) heeft vastgesteld, als uitgangspunt genomen. Voor zware mishandeling wordt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor zeven maanden genoemd. De rechtbank heeft daarbij in strafverminderende zin in acht genomen dat er in dit geval sprake is van een poging tot zware mishandeling. Voorts heeft de rechtbank laten meewegen dat er sprake is van eendaadse samenloop met de bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf er tevens rekening mee gehouden dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 27 oktober 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren en terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging voor twee jaren. De rechtbank heeft derhalve de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van het oriëntatiepunt van zeven maanden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.275,00. Dit bedrag bestaat uit € 275,00 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij wat betreft de materiële component toe te wijzen en ten aanzien van de immateriële component te matigen en het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, primair in het licht van de bepleite vrijspraak en subsidiair vanwege een onevenredige belasting van het strafproces.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de materiële schade afwijzen. De kledingstukken (trainingspak, ondergoed, T-shirt en schoeisel) van benadeelde partij zijn door de politie in beslag genomen. Uit bijlage 1 bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat de officier van justitie toestemming heeft gegeven voor het vrijgeven van de kleding. Dat het de vraag is óf de kledingstukken aan benadeelde partij geretourneerd zullen worden (vanwege onjuiste registratie of onbekende locatie), komt niet voor rekening van verdachte. Bovendien is niet onderbouwd dat de kledingstukken onbruikbaar zijn geraakt.
Het schadebedrag betreffende de plaatsing van de benadeelde partij in de isoleercel kan evenmin op verdachte verhaald worden. De plaatsing is immers gebaseerd op een intern besluit van de Penitentiaire Inrichting. Voor compensatie van mogelijk onterechte plaatsing in de isoleercel dient de benadeelde partij een andere procedure te volgen.
Ten aanzien van de immateriële schade kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij enig letsel heeft opgelopen. Echter heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat hij ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten oorsuizen heeft opgelopen. Gelet op vergelijkbare zaken begroot de rechtbank het geleden bedrag aan immateriële schade naar billijkheid op € 500,00. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 april 2021 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren. De procedure aanhouden teneinde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting op van het strafproces. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering desgewenst aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Indien dit niet door verdachte wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met tien dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte aan de Staat is gedaan, zal in mindering worden gebracht op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Tevens zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden worden deze kosten begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55, 63, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 meer subsidiair en onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 meer subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] wat betreft de materiële schade af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 (tien) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en J. van Zeijts, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. C. Vos en R.R.V. Joerawan, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 maart 2022.
Mrs. Van Zeijts en C. Vos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een scherp en/of puntig voorwerp, althans met een voorwerp, in de rechterslaapstreek, althans in het gezicht/hoofd en/of in/door zijn (rechter)oor, althans in/door het hoofd en/of in zijn (achter)hoofd heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of gestoten en/of geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer (ontsierende) littekens/verwondingen in het gezicht en/of het (rechter)oor en/of het (achter)hoofd heeft toegebracht en/of oorsuizen heeft veroorzaakt door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een scherp en/of puntig voorwerp, althans met een voorwerp, in de rechterslaapstreek, althans in het gezicht/hoofd en/of in/door zijn (rechter)oor, althans in/door het hoofd en/of in zijn (achter)hoofd te steken en/of te snijden en/of te prikken en/of te stoten en/of te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een scherp en/of puntig voorwerp, althans met een voorwerp, in de rechterslaapstreek, althans in het gezicht/hoofd en/of in/door zijn (rechter)oor, althans in/door het hoofd en/of in zijn (achter)hoofd heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of gestoten en/of geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 14 april 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een scherp en/of puntig voorwerp, althans met een voorwerp, in de rechterslaapstreek, althans in het gezicht/hoofd en/of in/door zijn (rechter)oor, althans in/door het hoofd en/of in zijn (achter)hoofd te steken en/of te snijden en/of te prikken en/of te stoten en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een scherp en/of puntig, althans een voorwerp, naar het hoofd van die te steken/te prikken en/of in de richting van die [slachtoffer] te tonen en/of te houden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 31 augustus 2021, genummerd 2021114611, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 93. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 26.
3.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] door de rechter-commissaris van 18 januari 2020.
4.Een forensisch geneeskundig onderzoek van GGD Amsterdam van 7 september 2021, opgemaakt door H.N.J.M. van Venrooij, forensisch arts KNMG.