Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
h.o.d.n. ‘ [handelsnaam 1] ’,
h.o.d.n. ‘ [handelsnaam 2] ’,
1.De verdere procedure
- het tussenvonnis van 19 januari 2022
- de akte, tevens vermindering van eis, van [geopposeerde]
- de antwoordakte van [opposant] .
2.De verdere beoordeling
- zij heeft de door (of namens) [opposant] gedane betalingen alsnog toegerekend op de daarop betrekking hebbende nota’s, zoals door de rechtbank gelast;
- zij heeft op die wijze van toerekening één uitzondering gemaakt, omdat [opposant] een bedrag van € 16.525,00 heeft betaald dat niet te herleiden was tot een bepaalde openstaande nota, reden waarom [geopposeerde] van die betaling € 3.520,85 heeft toegerekend op de (door haar herberekende) buitengerechtelijke incassokosten ad - in totaal - € 3.520,85, zodat van die betaling (€ 16.525 -/- € 3.520,85 =) € 13.004,15 is toegerekend op factuur 121129, die ten tijde van die betaling de oudste openstaande en de meest bezwarende factuur was;
- de wettelijke handelsrente over de in geding zijnde nota’s beloopt in totaal € 13.812,34;
- op 26 maart 2014, de dag waarop zij is overgegaan tot buitengerechtelijke incasso(pogingen), stond er (met inachtneming van de genoemde toerekenwijze) € 35.208,54 aan nota’s open;
- daarom kwam haar 10% van dat bedrag, oftewel € 3.520,85, aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toe;
- wanneer het totaal van de in geding zijnde facturen wordt genomen (€ 46.041,77) plus de verschuldigde wettelijke handelsrente (€ 13.812,34) plus de buitengerechtelijke incassokosten (€ 3.520,85) minus de gedane betalingen (€ 39.515,39), resteert € 23.859,57 aan toe te wijzen som, behoudens verdere rente en kosten.