In deze zaak heeft eiseres op 23 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering met ingangsdatum 21 juni 2021. Eiseres heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) op 21 juni 2021 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft eiseres op 6 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Op 2 augustus 2021 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiseres.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het procesbelang van eiseres bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen, nu verweerder inmiddels een besluit heeft genomen. Daarom heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van eiseres op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede gericht is tegen het alsnog genomen primaire besluit. De rechtbank heeft besloten dat verweerder het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374,-. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op 7 januari 2022.