Overwegingen
1. Eiser ontving sinds 28 februari 2009 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) in het kader van de Wet WIA.
2. Op 27 september 2019 is bij verweerder melding gedaan van het feit dat eiser als zelfstandige (betaalde) werkzaamheden zou verrichten. Naar aanleiding van die melding heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de WIA-uitkering. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het Onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 17 december 2019.
Verweerder heeft vervolgens de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om de WGA-uitkering van eiser over de periode 1 augustus 2018 tot en met 30 november 2018 opnieuw vast te stellen en een brutobedrag van € 3.583,48 terug te vorderen.
De standpunten van partijen
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek voldoende aannemelijk is geworden dat eiser in de periode in geding werkzaamheden heeft verricht in de woning van melder [A] en daarmee een inkomen van ongeveer € 1.279,77 per maand heeft gegenereerd. Verweerder heeft dat volgens het verweerschrift gebaseerd op de verklaringen van melder [A] en de eigen verklaring van eiser. Omdat eiser geen administratie heeft bijgehouden is verweerder schattenderwijs uitgegaan van 20 uur per week, met een gemiddeld uurloon van € 14,71 per uur en een geschat inkomen van € 294,20 per week.
Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (VABB) blijkt volgens verweerder dat eiser in staat is geweest om de betreffende werkzaamheden te verrichten.
5. Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een professionele relatie in de zin van een opdrachtovereenkomst. Hij heeft hand- en spandiensten voor de melder verricht om hem te helpen. Er is geen sprake geweest van structureel en/of onafgebroken werken en evenmin van een omlijnde of uitgevoerde opdracht. Met de melder is geen beloning overeengekomen en/of betaald. Er is ook geen bewijs van betaling voorhanden. Eiser wilde niet betaald worden voor zijn hulp, hij heeft enkel wat kosten vergoed gekregen.
De hand- en spandiensten waren van geringe betekenis en omvang en vertegenwoordigen volgens eiser zeker niet een waarde van € 1.176,80 per 4 weken. Eiser wijst op het feit dat verweerder bij de beoordeling van het bezwaar van de juistheid van de verklaring van de melder is uitgegaan. Die verklaring bevat volgens eiser echter tegenstrijdige en uiterst ongeloofwaardige stellingen. De melding/verklaring zou zijn ingegeven door rancuneuze gevoelens voortvloeiend uit een ruzie met eiser. Eiser wijst op het feit dat de melder geweigerd heeft zijn verklaring te ondertekenen, ondanks het feit dat hem dat bij herhaling is verzocht.
Eiser was bovendien niet in staat om op geld waardeerbare werkzaamheden uit te voeren, daarvoor had hij te veel lichamelijke en psychische klachten. Dat hij geen fulltime behandeling onderging wil nog niet zeggen dat hij in staat was om 20 uur per week werkzaamheden op professioneel niveau uit te oefenen. Het rapport van de VABB heeft eiser bestreden en hij heeft verwezen naar informatie van zijn behandelaar, psychiater [B] , en zijn begeleider, de heer [C] .
6. Verweerder heeft de WIA-uitkering herzien wegens schending van de uit artikel 27 van de wet WIA voortvloeiende inlichtingenplicht. Verweerder is op grond van de artikelen 76 en 77, eerste lid, van de wet WIA verplicht de als gevolg daarvan te veel betaalde uitkering te herzien en terug te vorderen.
7. Volgens vaste jurisprudentie zijn besluiten tot herziening en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen als hier aan de orde, belastende besluiten. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot herziening en terugvordering van de uitkeringen over te gaan.
Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser werkzaamheden heeft verricht die van invloed zijn op het recht op c.q. de uitbetaling van de uitkering, ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
De beoordeling
8. De rechtbank constateert allereerst dat in het bestreden besluit niet in is gegaan op alle bezwaren van eiser. Verweerder heeft enkel weerlegd dat eiser lichamelijk en psychisch niet in staat was om op geld waardeerbare werkzaamheden te verrichten. Daartoe is verwezen naar een rapport van de VABB. Op de overige bezwaren is verweerder pas in het verweerschrift ingegaan. Reeds om die reden dient het bestreden besluit vernietigd te worden wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
9. Verder volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat de klusjes die hij heeft verricht geen professioneel karakter hadden en enkel op vriendschappelijke basis zijn verricht. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door eiser verleende hulp het karakter van een vriendendienst te boven gaat. De klussen kunnen, gelet op de aard en omvang daarvan, niet gezien worden als “op geld waardeerbare werkzaamheden”. De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser, gezien zijn lichamelijke en psychische toestand, in staat was tot het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden. Dit zal de rechtbank hierna uitleggen.
10. Allereerst ziet de rechtbank in de afdrukken van de berichten die zijn uitgewisseld tussen melder [A] en eiser bevestiging van de stellingen van eiser over de aard van de relatie met [A] . Uit de berichten blijkt dat eiser en [A] slechts een klein deel van de tijd spreken over de verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [A] , die hij kennelijk voor een groot deel zelf ter hand heeft genomen. Voor het overgrote deel gaan de berichten over andere interesses en persoonlijke zaken. Uit de berichten blijkt ook dat het voor [A] duidelijk was dat eiser leed aan verschillende lichamelijke en psychische aandoeningen. Dat tussen partijen sprake was van een professionele relatie op basis waarvan [A] eiser zou betalen voor verrichte werkzaamheden, zoals [A] heeft verklaard, is daarom niet aannemelijk. Uit de berichten blijkt verder dat de relatie tussen [A] en eiser verstoord is geraakt. Dat [A] zijn melding aan het UWV heeft gedaan als gevolg van frustratie/rancune, zoals eiser stelt, wordt hierin bevestigd. Verder valt op dat de verklaringen van [A] wisselend zijn waar het gaat over betalingen die hij gedaan zou hebben aan eiser en de hoogte van bedragen. Van deze betalingen is verder geen bewijs geleverd in de stukken. Er zijn dan ook meerdere redenen om te twijfelen aan de verklaringen van [A] .
11. In de stukken ziet de rechtbank verder bevestigd dat eiser in de periode in geding kampte met lichamelijke (oog-) en psychische klachten. Anders dan verweerder stelt heeft eiser al tijdens de bezwaarfase melding gemaakt van oogklachten in de periode in geding. Verweerder heeft weliswaar een verzekeringsarts gevraagd advies uit te brengen over de mogelijkheden van eiser tot het verrichten van werkzaamheden in de periode in geding maar er is door de verzekeringsarts geen medische informatie opgevraagd over de aard en omvang van de oogklachten. Ook ten aanzien van de psychische klachten van eiser ziet de rechtbank aanleiding te twijfelen aan de rapportage van de VABB. In het rapport wordt de informatie van behandelaar psychiater [B] onjuist uitgelegd, zoals blijkt uit de in beroep door eiser overgelegde brief van [B] van 29 juli 2021. Eiser heeft zich niet onttrokken aan behandeling, zoals de VABB stelt, maar had nog tijd nodig om een vertrouwensband op te bouwen met zijn behandelaar. Uit de informatie van [B] blijkt dat eiser in de betreffende periode “veel klachten had en ook teruggevallen was in middelengebruik om hiermee zijn psychische en lichamelijke klachten te dempen. Hij raakte snel ontregeld en had moeite met het vertrouwen in de behandelaren. Hij ging contact met anderen uit de weg. Door zijn snelle ontregeling was het in die periode niet mogelijk om traumatherapie te starten.”
Verder wordt door de VABB uitgegaan van een aantal aannames:
- “door de inspecteur opsporing is geconstateerd dat in deze periode werkzaamheden zijn verricht”.
- “ in feite is er sprake van een conflict tussen belanghebbende en zijn opdrachtgever”
De vraag die aan de VABB is voorgelegd is echter juist of eiser, gelet op zijn lichamelijke en psychische klachten, in staat was tot het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden in de omvang waar verweerder van uit gaat. Het is niet aan de verzekeringsarts om conclusies te trekken op basis van het inspectierapport, maar om een medische beoordeling te geven. Ook om deze reden heeft de rechtbank twijfel aan de juistheid van de conclusie in het rapport van de VABB.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de verklaringen van [A] en het rapport van de VABB niet tot de conclusie kon komen dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en daartoe ook in staat was. Het feit dat eiser zelf heeft verklaard dat hij over een periode van anderhalf jaar af en toe wat hulp heeft geboden rechtvaardigt niet de conclusie dat de inspanningen van eiser in de periode van 1 augustus tot en met 30 november 2018 een bepaalde economische waarde in het maatschappelijk verkeer vertegenwoordigden. Deze periode, en de omvang van de werkzaamheden, is enkel gebaseerd op de verklaring van [A] , en wordt niet bevestigd door andere feiten of omstandigheden. Ook de verklaring van eiser dat hij wat onkosten vergoed heeft gekregen van [A] en dat dat over een periode van anderhalf jaar in totaal maximaal 1.500 euro zal zijn geweest is onvoldoende om de herberekening van de WIA-uitkering op te baseren, zoals verweerder die gemaakt heeft.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Nu de door verweerder in beroep gestelde feiten en omstandigheden het bestreden besluit niet kunnen dragen kan dat ook inhoudelijk niet in stand blijven. De rechtbank ziet dus geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Op het inspectierapport en het rapport van de VABB kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie gebaseerd worden dat eiser in de periode in geding op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, waarvan hij melding had moeten maken. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en de primaire besluiten herroepen.
14. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit zal worden vernietigd en de primaire besluiten worden herroepen.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De te vergoeden kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.