ECLI:NL:RBMNE:2022:838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
16/120281-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van verduistering in dienstbetrekking door verdachte en haar dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1976 op Curaçao, heeft samen met haar dochter, die als caissière werkte, meermalen goederen van de Big Bazar verduisterd. De verdachte bood goederen aan bij de kassa, terwijl haar dochter deze niet aansloeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 17 mei 2019 tot en met 8 oktober 2019 in Almere en Lelystad samen met anderen opzettelijk goederen heeft verduisterd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 20.000,00 toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente, maar de meer gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder haar eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/120281-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te Curaçao,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. L.B. Okhuijsen en van hetgeen verdachte en haar raadsman mr. G.L.D. Thomas, advocaat te Amsterdam, alsmede [A] , vertegenwoordiger van de [benadeelde] B.V. (hierna: [benadeelde] ), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1 primair:
in de periode van 17 mei 2019 tot en met 8 oktober 2019 in Almere en/of Lelystad samen met (een) ander(en) een (grote) hoeveelheid goederen van [benadeelde] heeft verduisterd in dienstbetrekking;
feit 1 subsidiair:
in de periode van 17 mei 2019 tot en met 8 oktober 2019 in Almere en/of Lelystad samen met (een) ander(en) een (grote) hoeveelheid goederen van [benadeelde] heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit [1]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het primair ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het primaire feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2022;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte met bijlagen van [A] namens [benadeelde] van 8 oktober 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever van [A] van 9 oktober 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland; [3]
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 9 oktober 2019. [4]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op meerdere tijdstippen in de periode van 17 mei 2019 tot en met 8 oktober 2019 te Almere en Lelystad tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk telkens een (grote) hoeveelheid goederen die toebehoorden aan de [benadeelde] en welke goederen haar mededader telkens uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten de functies van caissière en sleutelverantwoordelijke onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1 primair:
medeplegen van verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier dagen, met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat de gezondheid van verdachte achteruit is gegaan. De reden dat verdachte het strafbare feit heeft gepleegd, is omdat het financieel slecht ging. Zij is daardoor de goederen gaan hamsteren. De raadsman heeft daarnaast bepleit dat voor de vaststelling van het benadelingsbedrag in het kader van de strafmaat niet aangesloten mag worden bij hetgeen de medeverdachte hierover op pagina 89 van het procesdossier heeft verklaard. De medeverdachte is in dit verhoor niet gewezen op haar verschoningsrecht en zij heeft daarnaast geen gebruik kunnen maken van enige consultatiebijstand. De raadsman heeft daarnaast bepleit dat de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is overschreden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen, waaronder haar dochter die voor [benadeelde] werkte, in een periode van ongeveer vijf maanden meermalen schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Zij heeft telkens een (grote) hoeveelheid goederen bij de kassa van [benadeelde] aangeboden, terwijl verdachte wist dat die goederen vervolgens door haar dochter als caissière niet bij de kassa werden aangeslagen of weer van de kassabon werden verwijderd. Haar dochter heeft daarnaast winkelmandjes met goederen voor verdachte en andere familieleden klaargezet. Haar dochter heeft vervolgens niet ingegrepen als verdachte en andere familieleden zonder te betalen met deze goederen de winkel verlieten. Hierbij heeft verdachte telkens er aan meegewerkt dat haar dochter misbruik maakte van haar functie als caissière en sleutelverantwoordelijke. Pas door optreden van de beveiliging van [benadeelde] en de politie is aan de reeks van strafbare feiten een einde gekomen.
Verdachte heeft bij deze activiteiten slechts oog gehad voor geldelijk gewin. Zij heeft door op deze wijze te handelen een inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van [benadeelde] en zij heeft [benadeelde] een groot financieel nadeel toegebracht.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van verdachte gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 25 januari 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is weliswaar langer dan vijf jaar geleden voor deze feiten veroordeeld, maar deze veroordelingen hebben verdachte kennelijk niet ervan weerhouden het onderhavige ten laste gelegde feit te plegen.
De reclassering heeft in het reclasseringsrapport van 30 november 2020 geadviseerd om bij een bewezenverklaring aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft in het kader van een eerdere veroordeling een reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde opgelegd gekregen. Zij heeft toen vier jaar contact met de reclassering onderhouden. Zij gaf dusdanig weinig opening van zaken, dat slechts zeer beperkt aan recidivevermindering gewerkt kon worden. Gelet op de middelen die reeds zijn ingezet en de beperkte opbrengst daarvan, kan volgens de reclassering gesproken worden van een beperkte leerbaarheid. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Schending van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met ongeveer vier maanden. Verdachte is namelijk op 8 oktober 2019 gehoord, zodat in oktober 2021 vonnis had moeten worden gewezen, terwijl dit nu pas in maart 2022 gebeurt. Voor deze termijnoverschrijding bestaat geen duidelijk aanwijsbare reden.
De op te leggen strafVoor het bewezen verklaarde feit zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) geen binnen de organisatie van de Rechtspraak geldende landelijke oriëntatiepunten vastgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straffen voor het bewezen verklaarde met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. Daarnaast is aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt voor het plegen van een winkeldiefstal, waarbij in georganiseerd verband en/of professioneel geraffineerd te werk wordt gegaan. Het oriëntatiepunt voor dit strafbare feit is volgens de LOVS een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank laat in strafverzwarende zin meewegen de relatief lange periode waarin het bewezen verklaarde feit is gepleegd en de grote hoeveelheid goederen die daarbij zijn weggenomen. De rechtbank houdt daarnaast ook in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte het bewezen verklaarde feit in nauwe samenwerking met anderen, waaronder haar dochter, heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet op het niet aan verdachte toe te rekenen tijdsverloop, zal de rechtbank de gevangenisstraf echter grotendeels in voorwaardelijke vorm opleggen en bepalen dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarmee is ook de overschrijding van de redelijke termijn in meer dan voldoende mate gecompenseerd. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens als ‘stok achter de deur’, zodat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw aan enig strafbaar feit schuldig zal maken. Mocht de verdachte in de toekomst in een vergelijkbare situatie terechtkomen, dan zal het voorwaardelijk strafdeel voor haar wellicht reden zijn andere keuzes te maken. De rechtbank wijkt hier af van de eis van de officier van justitie. Dat gedurende het tijdsverloop geen strafbare feiten zijn gepleegd geeft de rechtbank niet voldoende vertrouwen dat er geen gevaar van herhaling meer is. Daarbij is rekening gehouden met de financiële omstandigheden en de omstandigheid dat verdachte over de feiten nauwelijks met de reclassering heeft willen spreken en ook in een eerder reclasseringscontact dusdanig weinig opening van zaken heeft gegeven dat er zeer beperkt aan recidivevermindering kon worden gewerkt. Daarom vindt de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel nodig.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. De rechtbank zal vanwege de ernst van het feit verdachte daarnaast een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 63.116,47. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens de raadsman heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd hoe zij tot het gevorderde schadebedrag is gekomen. De omvang van de schade is op dit moment dan ook onvoldoende duidelijk. De mogelijkheid om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen om haar vordering van een nadere onderbouwing te voorzien, levert volgens de raadsman een onevenredige belasting van het strafgeding op.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Het schadebedrag
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat echter nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de vraag wat de uiteindelijke materiële gevolgen van het strafbare feit voor de benadeelde partij zijn geweest. De door de benadeelde partij gemaakte berekening is gebaseerd op een aantal aannames en is door de verdediging deels voldoende betwist. Op grond van de stukken in het procesdossier acht de rechtbank het wel voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij ten minste € 20.000,00 aan materiële schade heeft geleden en zij overweegt daartoe als volgt. De medeverdachte heeft op 8 oktober 2019 verklaard dat zij ongeveer 3 à 4 keer per week voor een bedrag van ongeveer € 300,00 tot € 400,00 bij [benadeelde] aan goederen heeft verduisterd. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte uitgaan van een schadebedrag van € 1.000,00 per week. De bewezen verklaarde periode beslaat 20 weken. De rechtbank schat daarom de materiële schade reeds nu op ten minste € 20.000,00 euro.
Conclusie
De rechtbank zal de materiële schadepost toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2019 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
Hoofdelijk en geen schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor deze schade naar burgerlijk recht met haar mededaders hoofdelijk aansprakelijk is. Dit betekent dat verdachte en haar mededaders elk tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk zijn. De rechtbank zal bepalen dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededaders de schade aan de benadeelde partij hebben vergoed.
De rechtbank zal aan verdachte geen verplichting opleggen tot betaling van het toe te wijzen bedrag aan de Staat. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel, zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren.
Proceskosten
Verdachte zal ook – hoofdelijk – worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-
veroordeeltverdachte tot een gevangenisstraf van
60 (zestig) dagen;
-
bepaaltdat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
bepaaltdat van de gevangenisstraf een gedeelte van
56 (zesenvijftig) dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
-
steltdaarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als algemene voorwaarde
geldtdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
veroordeeltverdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
120 (honderdtwintig) dagenhechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 20.000,00;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2022.
Mr. Hoekstra is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 mei 2019 tot en met 08 oktober 2019 te Almere en/of Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) een (grote) hoeveelheid levensmiddelen en/of schoonmaakmiddelen en/of verzorgingsproducten en/of wasmiddel en/of elektronica en/of speelgoeden/of huishoudartikelen (waaronder een pannenset en/of een of meerdere airfryer(s)) en/of steelstofzuiger(s) en/of een of meerdere winkelmandjes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan de [benadeelde] (gevestigd aan het [adres] te [vestigingsplaats] en/of de [adres] te [vestigingsplaats] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, en welk goed verdachte en/of haar mededaders, (telkens) uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten in de functie(s) van caissière en/of sleutelverantwoordelijke in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 mei 2019 tot en met 8 oktober 2019 te Almere en/of Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een (grote) hoeveelheid levensmiddelen en/of schoonmaakmiddelen en/of verzorgingsproducten en/of wasmiddel en/of elektronica en/of speelgoed en/of huishoudartikelen (waaronder een pannenset en/of een of meerdere airfryer(s)) en/of steelstofzuiger(s)) en/of een of meerdere winkelmandjes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [benadeelde] (gevestigd aan het [adres] te [vestigingsplaats] en/of de [adres] te [vestigingsplaats] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 mei 2020, met zaakregistratienummer PL0900-2019308595, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 607. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 7 tot en met 14 en 34 tot en met 38.
3.Pagina’s 41 tot en met 49.
4.Pagina’s 302 tot en met 320.