ECLI:NL:RBMNE:2022:835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
9388141 UC EXPL 21-5801
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot bijstorting in toeslagdepot voor pensioenindexatie

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit [eiser sub 1] en [eiser sub 2], bij de Rechtbank Midden-Nederland een aanvullende storting in het toeslagdepot bij Nationale-Nederlanden om de indexatie van hun pensioenen mogelijk te maken. De eisers stelden dat de gedaagde stichting, die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de Wachtgeldregeling en de Toeslagregeling, een inspanningsverplichting had om het indexatieperspectief open te houden. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. T. Huijg, betwistte deze verplichting en stelde dat de beschikbare middelen publieke middelen waren die uitsluitend voor de Wachtgeldregeling bestemd waren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2022 werd besproken dat de gedaagde stichting geen bijstortingen had gedaan in het toeslagdepot, ondanks herhaalde verzoeken van de eisers. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde stichting niet verplicht was om bij te storten, maar dat zij wel een inspanningsverplichting had om te onderzoeken of bijstortingen mogelijk waren. De gedaagde had na de mondelinge behandeling contact opgenomen met het ministerie van VWS om te vragen of er mogelijkheden waren voor een storting in het toeslagdepot.

De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde stichting met haar verzoek aan VWS aan haar inspanningsverplichting had voldaan en dat de vorderingen van de eisers moesten worden afgewezen. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op € 2.490,-- werden begroot. De beslissing werd op 2 maart 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9388141 UC EXPL 21-5801 MS/1270
Vonnis van 2 maart 2022
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1]
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook gezamenlijk te noemen [eiser sub 1] c.s.,
eisende partij,
procederende in persoon,
tegen:
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. T. Huijg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft een dagvaarding met producties ingediend. [gedaagde] heeft op haar beurt een conclusie van antwoord met producties ingediend.
1.2.
Op 20 januari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eiser sub 1] in persoon is verschenen. Namens [gedaagde] zijn verschenen de heer [A] , [.] van [gedaagde] , en mr. Huijg, gemachtigde van [gedaagde] . Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de behandeling van de zaak voor een week aangehouden om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen bij het ministerie van VWS (hierna: VWS) na te gaan of het mogelijk is in overleg te treden over het doen van een extra storting ten behoeve van de indexering.
1.3.
[gedaagde] heeft bij schrijven van 25 januari 2022 een brief d.d. 20 januari 2022 in het geding gebracht die zij aan VWS heeft gestuurd en een brief van 25 januari 2022 die zij in reactie hierop van VWS heeft ontvangen. Gelet op de inhoud van deze laatste brief heeft [gedaagde] de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen. Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] had tot taak de zogenaamde omslagregeling van de Wtz 1998 en de Wet MOOZ uit te voeren. Deze wetten zijn als gevolg van de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 vervallen. Vanaf die datum zijn de huidige taken en de organisatie van [gedaagde] vastgelegd in de Invoerings- en aanpassingswet zorgverzekeringswet (hierna: de I&A Zvw) en de daarop gebaseerde Regeling [gedaagde] . Daarin is onder meer bepaald dat [gedaagde] de afwikkeling van de Wtz 1998 begeleidt tot 1 januari 2009, waarna deze taak van rechtswege overgaat op het College voor zorgverzekeringen.
2.2.
De arbeidsovereenkomsten met de werknemers van [gedaagde] zijn in 2008 beëindigd. Het bestuur van [gedaagde] had al op 22 november 1995 een financiële regeling vastgesteld die in geval van beëindiging van haar werkzaamheden voorziet in wachtgeld voor haar werknemers. Hiertoe is een Wachtgeldregeling vastgesteld. Op basis van deze Wachtgeldregeling hebben de werknemers van [gedaagde] recht op een loonvervangende dan wel aanvullende uitkering tot uiterlijk het moment van pensioneren en op pensioenopbouw gedurende die periode. [gedaagde] heeft het pensioen ondergebracht bij Nationale-Nederlanden. Tussen partijen geldt ook een Toeslagregeling Pensioenen, die op 1 januari 1993 in werking is getreden. De Wachtgeldregeling en de Toeslagregeling zijn vastgelegd in het Handboek Personeel en maken onderdeel uit van het bestuursreglement van [gedaagde] . [gedaagde] is na 1 januari 2009 blijven voortbestaan om zorg te dragen voor de uitvoering van de Wachtgeldregeling en het behartigen van de belangen van haar oud-werknemers.
2.3.
In de Toeslagregeling is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 1: Doel van de regeling
Doel van de toeslagregeling is de krachtens onze (voorlopige) pensioenregeling verkregen oudedags-, nabestaanden- en wezenpensioenen, aan te passen aan wijzigingen in het algemene prijspeil, voor zover de voor deze regeling beschikbaar gestelde bedragen toereikend zijn.
Ter bereiking van dit doel hebben wij een depot-rekening geopend bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering N.V. te Rotterdam (…), die tevens als verzekeraar optreedt voor de krachtens deze toeslagregeling te verzekeren toeslagen. (…)
Artikel 2: Depot-rekening
1. De op de depot-rekening te storten bedragen zijn:
a. de korting op basis van de rentestand (TL-korting) over de verschuldigde premies en koopsommen voor de verzekeringen krachtens de pensioenovereenkomst, die wij met Nationale-Nederlanden, mede als gemachtigde van: AEGON Levensverzekering N.V. te ’s-Gravenhage, Delta Lloyd Levensverzekering N.V. te Amsterdam en Amev Levensverzekering N.V. te Utrecht gezamenlijk, hebben gesloten ter uitvoering van onze pensioenregeling;
b. de door Nationale-Nederlanden verleende rentevergoeding over het tegoed op de depotrekening;
c. de afkoopsommen als bedoeld in artikel 3, lid 3;
d. op 1 januari 1993 éénmalig het bedrag van de depotrekening van Kontaktorgaan Landelijke Organisaties van Ziektekostenverzekeraars te Houten dat betrekking heeft op de overgedragen verzekeringen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van het pensioenreglement.
Wij behouden ons het recht voor de stortingen op de depot-rekening als vermeld onder a te beperken of te beëindigen indien en zolang het saldo naar actuariële maatstaven ruimschoots voldoende moet worden geacht voor de verwachte toekomstige herzieningen.
(…)
3. Geen herziening van pensioenen vindt plaats voor zover het saldo van de depot-rekening niet voldoende is voor de financiering van de herziening.
Indien de herziening ten gevolge van deze bepaling niet ten volle kan plaatsvinden, wordt het herzieningspercentage voor alle betrokken pensioenen in dezelfde mate zodanig verlaagd, dat het saldo op de depot-rekening juist voldoende is voor de financiering van de verminderde herziening.
(…)
Artikel 4: Beperking of beëindiging van de regeling
(…)
2. Deze toeslagregeling eindigt van rechtswege per de dag:
a. met ingang waarvan de met de gezamenlijke verzekeringsmaatschappijen als genoemd in artikel 2 lid 1 van deze toeslagregeling (met Nationale-Nederlanden als gemachtigde) gesloten pensioenovereenkomst niet langer, ook niet in gewijzigde vorm, wordt voortgezet;
(…)
3. Indien (…) het in lid 2 bedoeld geval zich voordoet, zullen wij de deelnemers, de gewezen deelnemers wier pensioenen (te zijner tijd) voor herziening in aanmerking komen, alsmede de pensioengerechtigden wier pensioenen zijn ingegaan terstond daarvan in kennis stellen.
2.4.
Nationale Nederlanden heeft ter uitvoering van de Wachtgeldregeling en de Toeslagregeling het Pensioenreglement 2009 (hierna: het Pensioenreglement) vastgesteld. In artikel 11 is ten aanzien van de toeslagen het volgende bepaald:

Artikel 11Toeslagen
1. De werkgever probeert jaarlijks per 1 juli toeslagen te verlenen op ingegane pensioenen. (…)
De werkgever beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenen worden aangepast.
(…)
2. Voor de financiering van de verhogingen heeft de werkgever een toeslagdepot gevormd bij Nationale-Nederlanden. In het toeslagdepot wordt jaarlijks gestort de overrente die volgens de uitvoeringsovereenkomst (…) beschikbaar komt. Als het depotsaldo onvoldoende is voor het verlenen van de omschreven toeslag, zal de werkgever beslissen of hij hiervoor eventueel een aanvullende koopsom zal betalen aan Nationale-Nederlanden. Anders wordt een lagere toeslag gegeven. (…)
3. Deze toeslag is maximaal gelijk aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer voor de maand januari ten opzichte van dat indexcijfer voor de maand januari van het daaraan voorafgaande jaar.
Het hier bedoelde prijsindexcijfer is het consumentenprijsindexcijfer voor werknemersgezinnen alle huishoudens, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CPI alle huishoudens). (…)
(…)
Er bestaat in beginsel geen recht meer op deze voorwaardelijke toeslagen als de uitvoeringsovereenkomst (…) eindigt zonder dat aansluitend een vergelijkbare overeenkomst wordt gesloten.
(…)”
2.5.
[eiser sub 1] c.s. heeft in de tweede helft van 2018 van Nationale-Nederlanden te horen gekregen dat de depot-rekening waaruit de toeslagen op de ingegane pensioenen werden betaald eind 2017 geen saldo meer had en dat indexatie van de pensioenen in de toekomst afhankelijk zou zijn van beschikbare financiële middelen. [gedaagde] heeft in het verlengde hiervan besloten de pensioenen in 2018 niet te indexeren. [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] verzocht dit besluit te heroverwegen en een bijstorting in het toeslagdepot te doen zodat toch tot indexatie kon worden overgegaan, maar [gedaagde] is niet aan dit verzoek tegemoetgekomen. Er heeft ook in de jaren daarna - ondanks herhaalde verzoeken van [eiser sub 1] c.s. - geen indexatie van de pensioenen meer plaatsgevonden.
2.6.
Nationale-Nederlanden heeft de uitvoeringsovereenkomst met [gedaagde] bij brief van 16 september 2020 opgezegd tegen 3 februari 2021. Dit was de datum waarop de laatste actieve deelnemer van [gedaagde] de 65-jarige leeftijd had bereikt. Nationale-Nederlanden en [gedaagde] hebben aansluitend geen nieuwe uitvoeringsovereenkomst gesloten.
2.7.
Nationale-Nederlanden heeft de deelnemers, de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden onder de Pensioenregeling - waaronder [eiser sub 1] c.s. - op verzoek van [gedaagde] bij brieven van 19 april 2021 en 10 mei 2021 meegedeeld dat de pensioenregeling van [gedaagde] bij Nationale-Nederlanden per 3 februari 2021 is beëindigd, dat het pensioen dat in de oude pensioenregeling is opgebouwd bij haar verzekerd blijft maar dat op basis van de afspraak in het contract de mogelijkheid van verhoging van het opgebouwde pensioen eindigt.
2.8.
[gedaagde] heeft bij brief van 16 november 2020 aan VWS het voornemen kenbaar gemaakt om zo spoedig mogelijk na het bereiken van de 65-jarige leeftijd door de laatste wachtgelder, op 4 februari 2021, tot opheffing over te gaan. VWS heeft zich bij brief van 18 mei 2021 akkoord verklaard met dit voornemen en heeft [gedaagde] op grond van artikel 2.2.2. van de I&A Zvw verzocht het liquidatiesaldo in ’s Rijksschatkist te storten.
2.9.
[gedaagde] heeft inmiddels haar liquidatiestukken gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
primair:tot het storten van een aanvullende koopsom van ten minste € 467.000,--, ofwel een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen bedrag, in het toeslagdepot bij de pensioenverzekeraar Nationale-Nederlanden om het indexatieperspectief voor de deelnemers in de pensioenregeling in stand te houden;
subsidiair:tot het storten van een schadevergoeding van ten minste € 467.000,--, ofwel een nader door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen bedrag, in een vergelijkbaar toeslagdepot bij de pensioenverzekeraar daar de lopende toeslagregeling zonder enige vorm van overleg of informatievoorziening inmiddels door het bestuur is beëindigd;
primair en subsidiair:tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. erkent dat in de Toeslagregeling een voorwaardelijk recht op indexatie is opgenomen dat afhankelijk is van de beschikbare middelen in het toeslagdepot en dat [gedaagde] dus niet zonder meer verplicht is tot indexatie van de pensioenen over te gaan. Hij stelt zich echter op het standpunt dat op [gedaagde] uit hoofde van goed werkgeverschap een inspanningsverplichting rust om het indexatieperspectief open te houden. Hij wijst er in dit verband op dat er niet voor niets een toeslagregeling tot stand is gekomen met als doel de pensioenen aan te passen aan de wijzigingen van het algemeen prijspeil en dat er ook sprake dient te zijn van een zekere consistentie, waarbij een redelijk gebruikelijke pensioenduur kan worden gevolgd van 15 tot 20 jaar. [gedaagde] heeft tot taak de belangen van haar voormalige werknemers te behartigen. Zij heeft steeds gestreefd naar een voldoende gevuld toeslagdepot en heeft daartoe ook de mogelijkheid opengehouden om aanvullend een koopsom in het toeslagdepot te storten. De daarvoor benodigde gelden kunnen volgens [eiser sub 1] c.s. worden gehaald uit de post onvoorzien die is opgenomen in de begroting.
3.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij uit oogpunt van goed werkgeverschap niet verplicht is in het toeslagdepot bij te storten om indexaties mogelijk te maken. Zij stelt dat de gelden waarover zij beschikt publieke middelen zijn die alleen zijn bedoeld voor de Wachtgeldregeling. De vermeende bijstortplicht maakt daar uitdrukkelijk geen deel van uit. Op grond van de I&A Zvw moeten de overtollige middelen terugkeren naar de Staatskas. [gedaagde] stelt daarnaast dat [eiser sub 1] c.s. een uitstekend pakket aan (postcontractuele) arbeidsvoorwaarden geniet en dat zij niet inziet waarom het pensioen van [eiser sub 1] c.s. wel zou moeten worden verhoogd en de pensioenen van andere voormalige [gedaagde] -medewerkers niet. [gedaagde] ziet ook niet in wat de rechtvaardiging zou zijn om het pensioen van [eiser sub 1] c.s. door middel van bijstortingen te verhogen, terwijl de middelen waaruit dat moet worden betaald niet van hem zijn maar van alle Nederlanders, die het gemiddeld genomen - zeker als het gaat om hun pensioen(opbouw) - aanzienlijk minder hebben getroffen dan [eiser sub 1] c.s.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser sub 1] c.s. aan de Wachtgeldregeling, de Toeslagregeling en het Pensioenreglement geen onvoorwaardelijk recht kan ontlenen op indexatie van zijn pensioen en dat deze regelingen [gedaagde] ook niet de verplichting opleggen om aanvullende stortingen te doen in het uitkerings-depot om indexatie van de pensioenen mogelijk te maken. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of op [gedaagde] uit hoofde van goed werkgeverschap desalniettemin een inspanningsverplichting rust om indexatie mogelijk te maken en of [gedaagde] zich voldoende van deze inspanningsverplichting heeft gekweten.
4.2.
[eiser sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat het de bedoeling van het oorspronkelijke bestuur was dat de pensioenen zouden worden geïndexeerd. Hij verwijst hiervoor naar een notitie van de actuarissen [onderneming] van 6 augustus 2008 die in opdracht van [gedaagde] is opgesteld. In deze notitie wordt een berekening gemaakt van de extra voorziening voor het indexatiedepot die nodig zou zijn om toekomstige indexaties mogelijk te maken. Deze varieert van € 467.140,-- bij een indexatie van 1,50% tot € 2.154.242,-- bij een indexatie van 3,00%.
4.3.
[eiser sub 1] c.s. beroept zich daarnaast op een verslag van de bestuursvergadering van [gedaagde] van 19 september 2008. Hierin staat onder meer het volgende:
“6.
Aanvullende begroting 2008 en voorziening discontinuïteit
De notitie van [onderneming] wordt uitgebreid besproken. (…) Er dient een nieuw pensioencontract met NN tot stand te komen, omdat het huidige afloopt. De voorkeur heeft een 12-jarig contract i.p.v. een 10-jarig, omdat in 2021 het laatste wachtgeld afloopt en er alleen nog pensioengerechtigden over zijn. Voorts zal worden gevraagd om een variant met 3,50% door te rekenen. Ook moet nog eens worden bezien of het toeslagfonds toereikend is gevuld. En waar komen latere noodzakelijke dotaties vandaan? Wat het bedrag betreft (€ 980.257) inzake de tegemoetkomingen in ziektekostenpremie en hypotheekrente wordt het als nuttig ervaren om ook daartussen een uitsplitsing te hebben.
Besloten wordt om bovenop het totaal van de begroting (inclusief de discontinuïteitsreserve) zekerheidshalve een opslag van 10% zal worden gelegd. De aanvullende begroting zal met enkele aanpassingen en aanvullingen in de volgende vergadering zo mogelijk worden vastgesteld. De Ministers zullen deze moeten goedkeuren.”
Volgens [eiser sub 1] c.s. volgt hieruit dat het de intentie was van het toenmalige bestuur - dat begin 2011 is vervangen - om indexatie van de pensioenen in de toekomst mogelijk te maken.
4.4.
[gedaagde] betwist dat dit uit deze stukken kan worden afgeleid. Volgens [gedaagde] blijkt uit deze stukken alleen dat het toenmalige bestuur zich de vraag heeft gesteld of het toeslagdepot voldoende gevuld was. Dit betekent echter niet dat [eiser sub 1] c.s. dus ook recht heeft op bijstortingen of indexatiefinanciering. [gedaagde] stelt verder dat de discontinuïteitsreserve van 10% niets te maken had met de vraag of het toeslagdepot in de toekomst kon worden verhoogd. [gedaagde] heeft toegelicht dat het hier gaat om het bestemmingsfonds discontinuïteit dat is gevormd in het kader van de voor de uitvoering van de Wachtgeldregeling beschikbaar gestelde bedragen voor niet te kwantificeren personele verplichtingen.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat het huidige bestuur van [gedaagde] geen informatie heeft kunnen geven over de vraag wat het toenmalige bestuur destijds ten aanzien van de voorzieningen die nodig waren voor toekomstige indexaties heeft beoogd en besloten. De kantonrechter gaat er - bij gebrek aan aanwijzingen die in een andere richting wijzen - op basis van het verslag van de bestuursvergadering van 19 september 2008 van uit dat het toenmalige bestuur het tot zijn taak rekende om mogelijkheden om te kunnen indexeren te onderzoeken (
“Ook moet nog eens worden bezien of het toeslagfonds toereikend is gevuld. En waar komen latere noodzakelijke dotaties vandaan?”). Het toenmalige bestuur heeft hiermee tot uitdrukking gebracht dat het niet wilde volstaan met de eventuele vaststelling dat het fonds ontoereikend is gevuld en het tot zijn verantwoordelijkheid rekende de mogelijkheden te onderzoeken of de dan noodzakelijke aanvulling kan worden verkregen. Het bestuur heeft daarmee blijk gegeven van een op hem rustende inspanningsverplichting. Het huidige bestuur lijkt van die lijn te zijn afgeweken door zelfstandig - zonder hierover met de Staat te overleggen - te besluiten dat nader onderzoek naar de mogelijkheid van bijstortingen niet nodig is. Zij heeft hiermee niet voldaan aan haar inspanningsverplichting en dit moet in de gegeven omstandigheden in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap worden geacht.
4.6.
Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat zij rekening heeft te houden met de bestaande regeling in de I&A Zvw die erop neer komt dat na afwikkeling van de Wachtgeldregeling het resterend saldo naar de Staat terug moet vloeien. Het lag daarom voor de hand dat het bestuur van [gedaagde] contact had opgenomen met de Staat om na te gaan of de Staat enige oplossing in de sfeer van het indexatieperspectief zou kunnen ondersteunen.
4.7.
[gedaagde] heeft dit na de mondelinge behandeling alsnog gedaan. Zij heeft VWS bij brief van 20 januari 2022 gevraagd of VWS ermee kan instemmen dat zij enig bedrag stort in het toeslagdepot van Nationale-Nederlanden, waarmee in de toekomst de pensioenen van alle voormalige medewerkers van [gedaagde] (geheel of gedeeltelijk) kunnen worden verhoogd.
4.8.
VWS heeft bij brief van 25 januari 2022 onder meer het volgende geantwoord:
“Het bestuur van de [gedaagde] heeft ten behoeve van haar personeel een financiële voorziening vastgesteld, die in geval van beëindiging van de werkzaamheden van de [gedaagde] voorzien in een wachtgeld- en vutregeling voor het personeel. Het pensioen voor de oud-werknemers betreft een gegarandeerd pensioen.
Ten aanzien van de pensioenen van ambtenaren constateer ik dat de afgelopen jaren een indexatie is uitgebleven en ook de komende jaren geen indexatie in de lijn der verwachting ligt. In weging van het collectieve belang (het betreffen immers publieke middelen), het individuele belang van de oud-medewerkers, en de aansluiting bij wat maatschappelijk gangbaar is, acht ik het niet redelijk om enig batig saldo van de financiële voorziening te storten in het toeslagendepot. Het ministerie van VWS is daarom niet bereid in te stemmen met uw verzoek.”
4.9.
De kantonrechter acht dit standpunt van VWS niet onredelijk. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat door [gedaagde] is gesteld en door [eiser sub 1] c.s. niet is betwist, dat de voormalige werknemers van [gedaagde] - waaronder [eiser sub 1] c.s. - ten opzichte van de meeste andere Nederlandse werknemers al in een zeer gunstige positie verkeren, onder meer doordat op hen een eindloonregeling van toepassing is in plaats van een middelloonregeling, zij na de beëindiging van hun dienstverband nog pensioen hebben opgebouwd en zij door die voortgezette pensioenopbouw vanaf het einde van hun dienstverband tot hun pensionering als gevolg van het zogenaamde backservice element in de eindloonregeling de facto indexaties hebben gehad. Hun pensioenen zijn hierdoor vanaf 2009 steeds verhoogd, terwijl de gemiddelde Nederlander zijn pensioen vanaf 2009 alleen maar in relatieve waarde zag dalen.
4.10.
Gelet hierop kan van [gedaagde] redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij bij VWS bezwaar maakt tegen de weigering om in te stemmen met een storting in het toeslagdepot. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] buiten VWS om nog de mogelijkheid heeft om enig bedrag in het toeslagdepot te storten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] met haar verzoek aan VWS van 20 januari 2022 op dit moment wél aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan om nader onderzoek naar de mogelijkheid van bijstortingen te doen en dat zij niet in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap handelt door verder onderzoek naar de mogelijkheid van bijstortingen achterwege te laten en haar weigering om een storting te doen in het toeslagdepot te handhaven. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zullen worden afgewezen.
4.11.
[eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 2.490,-- (2 punten x tarief € 1.245,--) voor salaris gemachtigde.
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.490,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s., onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken door mr. D.C.P.M. Straver op 2 maart 2022.