ECLI:NL:RBMNE:2022:825

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 304
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak na intrekking voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, welke aanvankelijk was afgewezen door verweerder in een besluit van 28 december 2021. Na het indienen van bezwaar heeft verweerder op 1 februari 2022 besloten om de aanvraag alsnog goed te keuren en een urgentieverklaring te verlenen. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld. De rechter heeft vastgesteld dat de kosten voor rechtsbijstand, die door een derde beroepsmatig is verleend, op € 1.300,- komen. Dit bedrag is opgebouwd uit punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het verzoekschrift, met een waarde per punt en een wegingsfactor. Tevens is vermeld dat verzoekster recht heeft op vergoeding van het griffierecht van € 184,- door verweerder.

De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/304

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L.F. Buis),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 december 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 1 februari 2022 heeft verweerder het primaire besluit laten vervallen en in plaats daarvan besloten dat aan verzoekster een urgentieverklaring wordt verleend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Aan verzoekster is namelijk een urgentieverklaring verleend.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten toe als kennelijk gegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.300,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
5. De voorzieningenrechter wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- kan vergoeden. Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.300,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.