ECLI:NL:RBMNE:2022:822

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
9691052
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoording en eindrekening door bewindvoerder aan erfgenamen na financieel wanbeheer

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenbeschikking uitgesproken in een zaak betreffende de verantwoording van een bewindvoerder na het overlijden van de rechthebbende. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder, [handelsnaam] B.V., als gevolg van financieel wanbeheer eerder was ontslagen en veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag aan de rechthebbende. De zaak betreft de verantwoording van de bewindvoerder aan de erfgenamen, waarbij de kantonrechter oordeelt dat de bewindvoerder niet aan [handelsnaam] B.V. hoeft te verantwoorden, maar aan de erfgenamen van de overleden rechthebbende. De kantonrechter heeft [handelsnaam] B.V. opgedragen om binnen vier weken een kopie van het testament aan te leveren, zodat de erfgenamen geïdentificeerd kunnen worden. De beslissing is genomen in het kader van de wettelijke verplichtingen van de bewindvoerder om verantwoording af te leggen aan de rechthebbende en diens erfgenamen, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft benadrukt dat de eindrekening en verantwoording ten overstaan van de kantonrechter moet plaatsvinden, en dat de schade die is ontstaan door het handelen van de bewindvoerder nog moet worden begroot. De verdere beslissingen in de zaak zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bewindsbureau
locatie Utrecht
zaaknummer: 9691052 \ UT VERZ 22-2051 EH
BM nummer : [BM nummer]
Ambtshalve beschikking van de kantonrechter d.d. 3 maart 2022
met betrekking tot:
[rechthebbende] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1936,
overleden te [plaatsnaam] op [overlijdensdatum] 2022,
laatst gewoond hebbende te [postcode] [buurtschap] , [adres] ,
hierna te noemen: rechthebbende

1.De feiten en de procedure

1.1.
Bij beschikking van 9 februari 2005 heeft de kantonrechter te Utrecht het vermogen van rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. De kantonrechter heeft daarbij [onderneming 1] N.V. benoemd tot bewindvoerder.
1.2.
Na de fusie van deze bewindvoerder met [onderneming 2] N.V. is bij beschikking van 27 mei 2010 [onderneming 1] N.V. ontslagen als bewindvoerder en [onderneming 3] B.V., thans handelend onder de naam [handelsnaam] B.V. (hierna te noemen: [handelsnaam] ) benoemd
tot opvolgend bewindvoerder.
1.3.
Bij beschikking van 26 maart 2020 heeft de kantonrechter te Utrecht [handelsnaam] – wegens financieel wanbeheer– ambtshalve ontslagen als bewindvoerder en [onderneming 4] B.V. benoemd tot opvolgend bewindvoerder. De kantonrechter heeft [handelsnaam] daarbij veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 3.615,05 aan rechthebbende. Deze terugbetaling betreft een deel van de teveel in rekening gebrachte beloning. In deze beschikking is verder overwogen dat de (af)waardering van de goederen van rechthebbende vragen oproept, terwijl daarnaast goederen uit het vermogen van rechthebbende lijken zijn te verdwenen. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de sierraden ter waarde van € 17.745,-.
1.4.
Op 2 februari 2021 heeft de kantonrechter, samen met de bewindvoerder, een bezoek gebracht aan de [onderneming 5] , alwaar [handelsnaam] de inboedelgoederen van rechthebbende, volgens lijsten opgesteld door [handelsnaam] , grotendeels bestaande uit kunst en antiek, heeft laten opslaan. Tijdens dat bezoek heeft de kantonrechter geconstateerd dat de inboedelgoederen van rechthebbende onzorgvuldig waren opgeslagen. Zo lagen grafische werken van onder meer [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] in kartonnen dozen, ontbrak elke vorm van klimaatcontrole in de opslagruimte (de buitendeuren stonden open) en lagen diverse andere grafische werken zonder enige vorm van bescherming in verhuisdozen. Daarnaast was de opslagruimte voor een groot deel ook gevuld met goederen die geen of nagenoeg geen waarde vertegenwoordigen in het maatschappelijk verkeer zoals bijvoorbeeld aftandse fietsen, zwaar beschadigd en onherstelbaar meubilair en bankafschriften uit 1985.
1.5.
Na het bezoek aan de [onderneming 5] op 2 februari 2021 heeft de kantonrechter een onderzoek ingesteld naar de wijze van opslag bij de [onderneming 5] met als doel om te achterhalen of de wijze van opslag bij de [onderneming 5] tot een waardevermindering van één of meer goederen heeft geleid.
1.6.
Bij brief van 8 april 2021 heeft de kantonrechter [handelsnaam] verzocht een toelichting te geven op de door de kantonrechter geconstateerde verschillen tussen de drie in het dossier bevindende taxatierapporten (van respectievelijk [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] ). Bij een vergelijking van de lijsten lijkt voor tenminste € 120.000,- aan goederen te zijn verdwenen. Verder heeft de kantonrechter bij brief van 8 april 2021 medegedeeld dat zij de bewindvoerder de opdracht heeft gegeven om uit te zoeken of alle waardevolle goederen die op de meest recente taxatielijst (van [naam 6] ) staan vermeld ook daadwerkelijk in de opslagruimte aanwezig zijn en om uit te zoeken of de wijze van opslag bij de [onderneming 5] tot een waardevermindering van één of meer goederen heeft geleid.
1.7.
Bij brief van 22 juni 2021 heeft [handelsnaam] gereageerd op de brief van 8 april 2021. In de brief van 22 juni 2021 heeft [handelsnaam] , zakelijk weergegeven, aangevoerd dat [handelsnaam] op dit moment geen adequaat antwoord kan geven op de in de brief van 8 april 2021 gestelde vragen. Althans, niet zonder de opslagruimte te bezoeken en in contact te treden met de heer [naam 7] van [naam 6] en rechthebbende. [handelsnaam] heeft de kantonrechter dan ook verzocht hiertoe over te mogen gaan.
1.8.
Op 15 juni 2021 heeft de bewindvoerder via een bericht in KEI Toezicht aangegeven dat hij de heer [naam 8] , van de [onderneming 6] (hierna te noemen: [naam 8] ) heeft benaderd met de vraag of hij een schifting kan maken tussen waardevolle zaken en zaken die nagenoeg geen waarde vertegenwoordigen in het maatschappelijk verkeer. Ook heeft de bewindvoerder in het bericht van 15 juni 2021 aangegeven dat hij [naam 8] heeft gevraagd om de waardevolle goederen te taxeren
en om te onderzoeken of de wijze van opslag bij de [onderneming 5] heeft geleid tot een waardevermindering van de waardevolle goederen van rechthebbende.
1.9.
Op 8 september 2021 heeft de bewindvoerder via KEI Toezicht aangegeven dat [naam 8] inmiddels een schifting heeft gemaakt tussen de goederen en dat de waardevolle goederen inmiddels bij [naam 8] zijn opgeslagen op een wijze die recht doet aan hun waarde. De bewindvoerder heeft daarbij benadrukt dat hij de goederen die in extreem slechte staat verkeerden of geringe waarde vertegenwoordigen heeft laten afvoeren waardoor [naam 8] de opslagruimte van de goederen heeft weten te reduceren van 32m3 naar 16m3.
Verder heeft de bewindvoerder een taxatierapport van [naam 8] meegestuurd.
1.10.
Uit het taxatierapport van [naam 8] komt onder meer naar voren dat [naam 6] naar de mening van [naam 8] grove fouten heeft gemaakt bij het taxeren, die volgens [naam 8] een grote invloed hebben op de meerdere prijsbepalingen en (omschrijvingen).
Zo heeft [naam 6] in het taxatierapport ‘
[.] ’opgenomen met een totale waarde van € 80,-, terwijl hier twee houtsneden van [naam 9] tussen zaten met een waarde van € 250,- per stuk en heeft [naam 6] een “
[..] ”opgenomen in de taxatielijst, terwijl dit overduidelijk Europees aardewerk
is. Daarnaast heeft [naam 6] drie werken van [naam 10] getaxeerd op een bedrag
van in totaal € 11.000,-, terwijl dit drie nadrukken zijn en slechts een geringe waarde vertegenwoordigen in het maatschappelijk verkeer, te weten € 150,- per stuk.
1.11.
Verder komt er uit het taxatierapport van [naam 8] naar voren dat de staat van veel goederen ronduit slecht is te noemen. [naam 8] heeft daarbij wel benadrukt dat hij op dit moment niet met alle zekerheid kan zeggen of dit is ontstaan door de wijze van opslag bij de [onderneming 5] . Wat wel vaststaat volgens [naam 8] is dat de vochtige omgeving bij de [onderneming 5] niet bevorderlijk is geweest voor de kostbare werken en dat de [naam 1] in ieder geval wel lijkt te zijn beschadigd door een onzorgvuldige wijze van opslag. Naar de mening van [naam 8] hadden de kostbare grafische werken dan ook op zijn minst moeten worden opgeslagen in een geklimatiseerde omgeving.
1.12.
Bij e-mailbericht van 17 januari 2022 heeft de bewindvoerder medegedeeld dat rechthebbende op [overlijdensdatum] 2022 is overleden en dat het in gang zetten van de uitvaart van rechthebbende onnodig lang heeft stilgelegen. Verder heeft de bewindvoerder in het
e-mailbericht van 17 januari 2022 aangegeven dat hij na het overlijden van rechthebbende erachter is gekomen dat er op 13 april 2018 een testament is opgesteld waarbij [handelsnaam] is benoemd tot executeur. Volgens de bewindvoerder heeft [handelsnaam] dit bij de overdracht van dit dossier niet vermeld. Evenmin heeft [handelsnaam] bij overdracht van het dossier een kopie van het testament meegestuurd. Daar er bij de bewindvoerder geen directe familieleden van rechthebbende bekend waren, heeft de bewindvoerder nog wel aan [handelsnaam] gevraagd om aan te geven welke personen of organisaties bij testament van 13 april 2018 tot erfgenamen zijn benoemd. De bewindvoerder heeft daarbij benadrukt dat [handelsnaam] weigert deze informatie aan de bewindvoerder te geven.
1.13.
Bij e-mailbericht van 7 februari 2022 heeft de bewindvoerder aangegeven dat de notaris die het testament van rechthebbende heeft opgesteld, weigert om een kopie hiervan aan de bewindvoerder te verstrekken. De bewindvoerder heeft daarbij benadrukt dat de notaris wel een verklaring van executele heeft aangeleverd. De bewindvoerder heeft de verklaring van executele als bijlage aan het e-mailbericht van 7 februari 2022 gehecht. Uit de verklaring van executele komt onder meer naar voren dat rechthebbende geen kinderen of andere legitimarissen heeft achtergelaten, dat rechthebbende blijkens opgave van het Centraal Testamentenregister voor het laatst rechtsgeldig op 13 april 2018 over haar nalatenschap heeft beschikt en dat [handelsnaam] daarbij is benoemd tot executeur. Verder heeft de bewindvoerder aangegeven dat hij op de korte termijn zal overgaan tot het opmaken van een eindrekening en verantwoording en deze zal voorleggen aan de executeur.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 1:445 lid 1 BW dient de bewindvoerder jaarlijks en aan het einde van het bewind verantwoording af te leggen aan de rechthebbende, alsmede aan het einde van zijn taak aan zijn opvolger. Een en ander geschiedt ten overstaan van de kantonrechter.
2.2.
Op grond van artikel 1:445 lid 5 BW moet voor het overige overeenkomstige toepassing worden gegeven aan hetgeen ten aanzien van de voogdijrekening is bepaald in de regeling van de paragrafen 10 en 11 van afdeling 6 van titel 14 van Boek 1 BW. Tot laatstgenoemde
regeling behoort artikel 1:373 lid 1 BW, dat (onder meer) bepaalt dat de voogd de rekening en verantwoording doet hetzij aan de meerderjarig gewordende, hetzij aan de erfgenamen van de minderjarige (bij overlijden), hetzij aan zijn opvolger in het bewind. Voorts is van
belang dat artikel 1:374 lid 1 BW bepaalt dat de in artikel 1:373 lid 1 BW bedoelde rekening en verantwoording wordt afgelegd ten overstaan van de kantonrechter en dat op grond van artikel 1:374 lid 2 BW de kantonrechter beslist bij geschillen die bij de aflegging van een dergelijke rekening en verantwoording mochten rijzen. Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat in geval van een meerderjarigenbewind, de bewindvoerder na het overlijden van de rechthebbende, verantwoording dient af te leggen aan de erfgenamen of de executeur, ten overstaan van de kantonrechter.
2.3.
In beginsel neemt de kantonrechter genoegen met een goedkeuring van de eindrekening
en verantwoording door de executeur. In het onderhavige geval gaat de kantonrechter daar
niet mee akkoord. [handelsnaam] is namelijk bij beschikking van 26 maart 2020 ambtshalve
ontslagen als bewindvoerder als gevolg van financieel wanbeheer. [handelsnaam] is daarbij
ook veroordeeld om een bedrag van € 3.615,05 terug te betalen aan rechthebbende. Daar
komt bij dat er naar het oordeel van de kantonrechter op dit moment ook in voldoende mate
vast is komen te staan dat het handelen van [handelsnaam] en in het bijzonder waarop [handelsnaam] de
(waardevolle) goederen van rechthebbende heeft laten opslaan bij de [onderneming 5] , tot
schade heeft geleid bij rechthebbende, welke schade thans nog moet worden begroot. Daarbij
zal worden meegenomen de waarde van de goederen die gedurende het bewind van [handelsnaam]
zijn verdwenen.
2.4.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de kantonrechter in strijd met de
goede orde indien de bewindvoerder de eindrekening en verantwoording zou moeten
afleggen aan [handelsnaam] . Dat de bewindvoerder de eindrekening en verantwoording hoe dan
ook moet afleggen ten overstaan van de kantonrechter doet daar niets aan af. Naar het
oordeel van de kantonrechter dient de bewindvoerder de eindrekening en verantwoording
dan ook af te leggen aan de erfgenamen van rechthebbende. Wie de erfgenamen zijn, is op
dit moment noch bij de kantonrechter, noch bij de bewindvoerder bekend. De kantonrechter
bepaalt dan ook dat [handelsnaam] binnen vier weken na dagtekening van deze beschikking hier
meer duidelijkheid over dient te verschaffen door een kopie van het testament aan te leveren.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter:
- bepaalt dat de bewindvoerder de eindrekening en verantwoording dient af te leggen aan de erfgenamen van rechthebbende;
- bepaalt dat [handelsnaam] binnen vier weken na dagtekening van deze beschikking de kantonrechter en de bewindvoerder in het bezit dient te stellen van een kopie van het testament van rechthebbende;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A.M. Penders, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. F.H. Schormans, kantonrechter, op 3 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.