ECLI:NL:RBMNE:2022:805

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
16.286894.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld van een baby door GHB-intoxicatie door de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die beschuldigd werd van de dood van haar baby door GHB-intoxicatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de baby, geboren op [2020], op 1 oktober 2020 in de zorg van de verdachte was. De verdachte had GHB gebruikt en de baby is later in een hulpeloze toestand aangetroffen, wat leidde tot haar overlijden op [2020]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van doodslag en zware mishandeling, maar oordeelde dat zij zich schuldig had gemaakt aan dood door schuld in de vorm van roekeloosheid. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van het voorarrest, en stelde tbs met voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende maatregel op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onzorgvuldig had gehandeld door GHB in de nabijheid van haar kind te gebruiken, wat een onaanvaardbaar risico met zich meebracht. De vordering van de benadeelde partij voor affectieschade werd toegewezen, terwijl de vordering voor shockschade werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.286894.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd te P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis,
(hierna te noemen: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 januari 2022, 1 februari 2022 en 2 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. ter Braak en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. Y.H.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, alsmede mr. H.A.F.C. Tack namens de benadeelde partij [benadeelde 1] en mr. W. van Egmond namens de benadeelde partij [benadeelde 2] naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de standpunten van de deskundigen drs. R. van der Hulst, apotheker-toxicoloog bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts bij het NFI, dr. W. Duijst, forensisch arts bij GGD IJsselland, S.A. Moonen, GZ-psycholoog, M.M. Sprock, psychiater en B. de Jong, reclasseringswerker bij Tactus verslavingszorg.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 31 januari 2022 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
feit 1 primair:
in de periode tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 in Lelystad, haar kind [kind] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [kind] GHB toe te dienen en/of bloot te stellen aan GHB;
feit 1 subsidiair:
in de periode tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 in Lelystad, haar kind [kind] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [kind] GHB toe te dienen en/of bloot te stellen aan GHB, ten gevolge waarvan [kind] is overleden;
feit 1 meer subsidiair:
in de periode tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 in Lelystad, haar kind [kind] heeft mishandeld door die [kind] GHB toe te dienen en/of bloot te stellen aan GHB, ten gevolge waarvan [kind] is overleden;
feit 1 meest subsidiair:
in de periode tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 in Lelystad, haar kind [kind] GHB heeft toegediend en/of heeft bloot gesteld aan GHB, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat die [kind] is overleden.
feit 2:
in de periode tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 in Lelystad, haar kind [kind] in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, ten gevolge waarvan [kind] is overleden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 meest subsidiair [1]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Op 2 oktober 2020 omstreeks 01:17 kregen wij verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] onder, de melding van de dienstdoende centralist van de regionale meldkamer Midden Nederland om te gaan naar het [adres] te [woonplaats] voor een reanimatie van een kindje van 8 maanden. Ik ben hierop naar binnen gerend en zag in de woonkamer dat collega [verbalisant 3] al op zijn knieën voor de baby zat. Ik zag dat de baby grauw van kleur was en zag dat de armpjes slap bleven hangen op het moment dat [verbalisant 3] de baby bewoog. Ik zag op een gegeven moment dat [verbalisant 2] naar beneden kwam en naar ons toe kwam lopen en hoorde haar zeggen dat de baby weer een eigen hartslag had maar dat ze nog geen eigen ademhaling had en dat ze zich klaar moesten maken om richting het AMC te gaan. [2]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 5 november 2020 nam ik verbalisant telefonisch contact op met het secretariaat van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van de gemeente Amsterdam. Ik hoorde de medewerker vertellen dat er bij de GGD Amsterdam een zogenoemde “Melding overlijden minderjarige” binnen was gekomen. Dit in verband met het overlijden van [kind] .
Overledene: [kind] , geboren op [2020]
te [geboorteplaats] , overleden op [2020] . [3]
Een
schriftelijk bescheidte weten een brief van het Amsterdam UMC gedateerd 6 november 2020, inhoudende de uitslag van het metabole onderzoek verricht bij [kind] , opgemaakt door dr. F.M. Vaz, klinisch chemicus EMZ, voor zover relevant voor het bewijs:
Wij vonden een extreme urinaire excretie van gamma-hydroxyboterzuur (GHB). Ook zagen we metabolieten die door metabolisme van GHB in het lichaam ontstaan waarna ze ook in de urine terechtkomen (glycolzuur, 2,4- en 3,4-dihydroxyboterzuur). Deze metabolieten worden gevonden bij inname van GHB. Gezien de afwezigheid van threo- en erythro- 4,5-dihydroxyhexanoaat is er geen verdenking op succinic semialdehyde dehydrogenase (SSADH) deficiëntie, een metabole aandoening die gepaard gaat met een verhoogde GHB uitscheiding.
Concluderend:
1. Een metabole ziekte is zeer onwaarschijnlijk.
2. Er is zeer waarschijnlijk sprake van inname van GHB. [4]
Een
schriftelijk bescheidte weten de uitslag van het DNA onderzoek van 17 november 2020, opgemaakt door prof. dr. G.S. Salomons en ir. S.J.M. van Dooren, voor zover relevant voor het bewijs:
ConclusieIn DNA van [kind] is GEEN pathogene variant aangetoond in het ALDH5A 1 gen. Hierdoor is de diagnose SSADH deficiëntie niet waarschijnlijk.
Toelichting:Succinic semialdehyde dehydrogenase (SSADH) deficiëntie (MIM #271980) is een autosomaal recessieve aandoening die veroorzaakt wordt door twee gemuteerde allelen. Het ALDH5A 1 gen (NM_001080.3) is gelokaliseerd op chromosoom 6p22. De exonen en de splice sites zijn geamplificeerd d.m.v. polymerase ketting reactie. Het leesraam (ORF) en de splice sites van het ALDH5A 1 gen zijn geanalyseerd d.m.v. DNA Sanger sequencing. Er zijn geen pathogene varianten gevonden. Echter, het is niet uit te sluiten dat een mutatie gemist is (bv in het promotor gebied, IVS, grote genomische deletie). [5]
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [kind]” van 24 december 2020 opgesteld door drs. R. van der Hulst, apotheker-toxicoloog, voor zover relevant voor het bewijs:
1 In het lichaamsmateriaal van [kind] zijn de volgende stoffen aangetoond:
• GHB
• Benzoylecgonine (omzettingsproduct van cocaïne)
In lichaamsmateriaal zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van andere geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen.
De gemeten GHB-concentratie in de urine van 4800 mg/1 past bij inname/toediening van een werkzame, hoge dosis GHB. Ten tijde van het reanimatiebehoeftig worden was het bewustzijn/gedrag waarschijnlijk beïnvloed door GHB.
2. De gemeten GHB-concentratie in de urine kan het reanimatiebehoeftig worden verklaren. […] De toxicologische bevindingen moeten gezamenlijk met de medische bevindingen worden beschouwd. [6]
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Aanvullende vragen naar aanleiding van het toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [kind] ”van 12 maart 2021 opgesteld door drs. R. van der Hulst, apotheker-toxicoloog, voor zover relevant voor het bewijs:
14. Kan er aan de hand van de concentratie GHB die in de urine van [kind] is aangetroffen uitlatingen worden gedaan over de hoeveelheid GHB die zij heeft binnengekregen en de effecten daarvan op haar gesteldheid?
Jonge kinderen verschillen in lichaamsopbouw en -functie van volwassenen. Hierdoor is de verdeling van stoffen over het lichaam en de omzetting en de uitscheiding van stoffen (farmacokinetiek) soms anders dan bij volwassenen. Dit is mogelijk ook het geval voor GHB. Voor zover ons bekend, is hier echter niet over gepubliceerd in de wetenschappelijke literatuur. Bij volwassenen past de gemeten urineconcentratie bij inname van een werkzame, hoge dosis GHB. Een exacte schatting van een dosis is op basis van urineconcentraties niet te maken. Aangenomen dat er geen sprake is van significant afwijkende farmacokinetiek van GHB ten opzichte van de farmacokinetiek van GHB bij een volwassene, past de gemeten urineconcentratie in de urine van [kind] bij inname/toediening van een werkzame, hoge dosis GHB. De absolute benodigde dosis om een werkzame concentratie in het bloed te bereiken zijn bij kinderen lager dan die voor volwassenen. [7]
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 9 maanden oud meisje” van 1 juni 2021 opgesteld door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, voor zover relevant voor het bewijs:
Bij beoordeling van het geheel aan medische bevindingen betreffende de periode vanaf de geboorte op [2020] , tot de 112-melding door moeder op 2 oktober 2020 omstreeks 01:00 uur, is geen aanwijzing verkregen voor een eventuele (al dan niet bijdragende) ziekelijke oorzaak voor het thuis reanimatiebehoeftig worden van het kind.
Bij de laatst bekende fysieke controle op het CB op 16 juni 2020 werd een normale ontwikkeling geconstateerd. Op 25 september 2020 gaf moeder telefonisch aan het CB door, dat het goed ging met het kind. In de ontvangen gegevens van de huisarts en van het Amsterdam UMC staan geen andere artscontacten, betreffende de eventuele aanwezigheid van een ziekte/aandoening of letsel bij het kind vanaf de geboorte tot 2 oktober 2020, vermeld.
Uit toxicologisch onderzoek door het NFI bleek een hoge GHB-concentratie in de
urine (van meer dan 15 uur na klinische presentatie in het ziekenhuis), die verklaard
wordt door inname of toediening van GHB (of een GHB-vormende stof). De gemeten GHB-concentratie in de urine kon het reanimatiebehoeftig worden verklaren.
Op basis van het voorgaande onderschrijft ondergetekende dat het reanimatie-behoeftig worden thuis met fataal beloop kan passen bij een GHB-intoxicatie. Gelet op de medische gegevens betreffende de medische voorgeschiedenis van het kind, en de medische gegevens van het Amsterdam UMC betreffende 2 en 3 oktober, is er geen aanwijzing bij het kind voor een andere medische (ziekelijke) oorzaak, en/of een traumatische oorzaak (krachtsinwerking met letsel als gevolg).
De lage lichaamstemperatuur bij aantreffen thuis en na aankomst op de SEH kan passen bij hersenfunctiestoornissen (door beschadiging van de hersenstam na doorgemaakt zuurstoftekort), en dit kan achteraf bezien goed kan passen bij de GHB-intoxicatie.
7 Beantwoording vraagstelling
"Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen:
Hl: [kind] is overleden als gevolg van een intoxicatie met GHB en/of cocaïne.
H2: [kind] is overleden als gevolg van een ziekelijke oorzaak.
H3: [kind] is overleden als gevolg van een krachtsinwerking (accidenteel of niet-accidenteel)."
Het kind overleed na het staken van de medische behandeling, gezien het vastgestelde ernstige hersenletsel met zeer slechte prognose.
GHB-intoxicatie (H1) is een zeer aannemelijke verklaring voor de op 2 oktober 2020 aangetroffen ernstige hersenbeschadiging, op CT/MRI-scans kenmerkend voor een periode met doorgemaakt zuurstoftekort (namelijk, door sterk verminderde ademhaling als gevolg van GHB). Een eventuele bijdrage van cocaïne kan niet worden uitgesloten of aangetoond.
Voor een (eventueel bijdragende) ziekelijke oorzaak (H2), of voor een krachtsinwerking (H3) als oorzaak van het ernstige hersenletsel is geen aanwijzing gevonden in de ontvangen medische gegevens betreffende de geboorte op [2020] t/m [2020] .
Een eventueel fataal verlopen aandoening of letsel in de buik als mogelijke doodsoorzaak is niet onderzocht (bijvoorbeeld met een echo of CT-scan van de buik). Echter, gezien de normale bloedwaardes betreffende lever- en nierfuncties tijdens de gehele opname zou dit (bijvoorbeeld verbloeding uit een leverscheur) een onaannemelijke oorzaak, of bijkomende oorzaak, zijn.
In theorie zijn er andere oorzaken van ernstig zuurstoftekort leidend tot algehele ernstige hersenbeschadiging, zonder andere objectiveerbare afwijkingen, denkbaar. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld smoren, overliggen en/of verdrinking. Hoewel hier geen aanwijzing voor is gevonden, sluit dat dergelijke opties niet uit.
Uitgaande van elkaar uitsluitende hypotheses, is de combinatie van toxicologische uitslagen en klinische bevindingen zeer veel waarschijnlijker onder H1 dan onder H2 en/of H3. [8]
Een
schriftelijk bescheidte weten een brief van het NFI aan de rechter-commissaris van de Rechtbank Midden-Nederland gedateerd 18 november 2021, inhoudende de beantwoording van aanvullende vragen door dr. H.G.T. Nijs, voor zover relevant voor het bewijs:
Zoals u aangeeft, vermeld ik overliggen en smoren als eventueel mogelijke oorzaken voor het optreden van ernstig zuurstoftekort door belemmering van de ademhaling. Overigens geeft het dossier hiervoor geen aanwijzing: het kind sliep in een eigen bed en moeder verklaarde niet over deze mogelijkheden. Daarnaast verklaart overliggen of smoren niet de hoge GHB-concentratie, die afzonderlijk bezien (door ademhalingsdepressie) het reanimatiebehoeftig worden kan verklaren.
Een forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige dr. W. Duijstvan 13 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs:
A) Vraagstelling zoals beantwoord in de rapportage van dr. H.G.T. Nijs d.d. 1 juni 2021
Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen:
H1: [kind] is overleden als gevolg van een intoxicatie met GHB en/of cocaïne.
H2: [kind] is overleden als gevolg van een ziekelijke oorzaak.
H3: [kind] is overleden als gevolg van een krachtsinwerking (accidenteel of niet-accidenteel).
Na het bestuderen van de verstrekte medische gegevens van het AMC, de toxicologische rapporten en de rapporten van dr. Nijs komt een beeld naar voren van een kind van 9 maanden dat in de thuissituatie reanimatiebehoeftig is geworden. BE was bij binnenkomst in het AMC ernstig ‘zuur’ (pH van 6,96 bij binnenkomst) en daarmee levensbedreigend ziek. In het ziekenhuis zijn de onderzoeken ingezet die gebruikelijk zijn bij een kind dat in zeer slechte toestand binnenkomt. Dat onderzoek is breed geweest (zoals dat hoort) en heeft twijfels gekend (zoals dat gaat in de medische wereld). Aanvankelijk werd gedacht aan een infectieziekte; dit bleek later niet het geval. Beeldvormend onderzoek leverde geen aanwijzingen voor trauma op. Toxicologische screening leverde aanvankelijk een negatief resultaat op. Hierbij moet worden aangetekend dat in de gebruikelijke eerste toxicologie screening GHB niet wordt meegenomen (en ‘je vindt niet wat je niet zoekt’). Later bleek bij analyse van de urine in het kader van stofwisselingsonderzoek sprake te zijn van GHB in de urine. In het bloed werd geen GHB aangetroffen. Voor de aanwezigheid van GHB in de urine zijn twee verklaringen mogelijk: 1) er is sprake van een metabole ziekte waardoor het lichaam GHB maakt in toxische hoeveelheden en 2) er is GHB toegediend.
Uit de literatuur blijkt dat bij een metabole ziekte waarbij het lichaam toxische hoeveelheden GHB maakt, zowel in het bloed als in de urine GHB is te vinden. GHB wordt snel uitgescheiden door het lichaam. Bij een metabole ziekte betreffende de GHB wordt steeds nieuwe GHB aangemaakt. Bij toegediende GHB wordt vaak alleen GHB in de urine aangetroffen, omdat de stof snel wordt uitgescheiden (en geen nieuwe GHB wordt aangevoerd). Bij inname van GHB voor binnenkomst in het ziekenhuis is de GHB bij het eerste medische onderzoek vaak al uit het bloed verdwenen (en dus alleen nog in de urine aan te tonen). Bij BE werd in de urine GHB aangetroffen; in het bloed werd
geen GHB aangetroffen. Een metabole stoornis aangaande GHB geeft doorgaans langer durende klinische verschijnselen. Een toediening van GHB geeft kortdurende klinische verschijnselen zoals suf worden, ademhalingsstoornissen en reanimatiebehoeftig worden. Bij BE was sprake van plotseling reanimatiebehoeftig worden, zonder voorafgaande verschijnselen of ontwikkelingsproblemen. Een metabole stoornis geeft andere metabolieten (afbraakproducten) in de urine dan toediening van GHB. Bij BE werden geen metabolieten aangetroffen die bij een metabole stoornis passen. Zowel een metabole stoornis aangaande GHB als het toedienen van GHB bij een kind van 9 maanden is uitermate zeldzaam.
Bij BE werd cocaïne afbraakproducten in de urine aangetroffen. Cocaïne afbraakproducten worden in het lichaam gevonden na een inname van cocaïne. Alles overziend zijn de beschreven bevindingen veel waarschijnlijker onder de hypothese van GHB/cocaïne intoxicatie dan onder de hypothese van trauma of ziekelijke stoornis. [9]
De
verklaring van getuige deskundige dr. W. Duijstter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Betrokkene is onwel geworden in de huiselijke situatie. Er wordt dan gekeken of er sprake is van trauma dan wel ziekte of toegediende / ingenomen GHB. Voor trauma heb ik – afgezien van het onwel worden van [kind] – in de stukken geen indicatie gevonden. Er is geen letsel aangetroffen aan de buitenkant en ook niet bij de CT-scans. Bij het scenario van een ziekte komt nu de rapportage inzake de metabole ziekten, die het scenario dat er géén sprake is van een ziekte harder maakt. Diezelfde rapportage inzake de metabole ziekten, maakt het scenario waarbij er GHB is toegediend / ingenomen waarschijnlijker.
Ik kan geen inschatting maken hoe lang het duurt voordat een baby reanimatiebehoeftig wordt na het binnenkrijgen van GHB. Alles is afhankelijk van de stof, de hoeveelheden en de grootte van het lichaam. GHB heeft zelf ook verschillende sterkten.
De uiterlijke verschijningsvorm van ademtekort is het krijgen van blauwe lippen. Er is ongeveer 1 minuut tot 2 minuten nodig voordat de lippen blauw worden. Bij ademnood treedt er binnen enkele minuten hersenletsel op.
Bij een GHB inname is als eerste zichtbaar dat men suf is en moeilijk aanspreekbaar. Het moment van intoxicatie is als men slap is of trekkerig met de armen en de benen.
Snurken is een term die wij onder elkaar gebruiken. Het betreft een geluid uit de keel en neus en zit op verschillende niveaus. Het kan te maken hebben met verslapping. Een normale pH-waarde is 7,36. Alles onder de 7 is acuut levensbedreigend.
De
verklaring van getuige deskundige dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, ter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
De rapportage van de metabole deskundige is in lijn met hetgeen eerder is opgeschreven vanuit het Amsterdam UMC. De aangetroffen metabolieten zijn met naam genoemd. Dat zijn stoffen die worden aangetroffen bij inname van GHB. Er is een afwezigheid van een aantal stoffen waardoor er geen verdenking is van de aandoening SSADH deficiëntie. Al met al is een metabole ziekte zeer onwaarschijnlijk. De essentie is dat de beide artsen metabole ziekten hetzelfde zeggen. De aanwezigheid van specifieke omzettingsproducten en de afwezigheid van specifieke omzettingsproducten betekent dat de GHB moet zijn ingenomen en dat er geen sprake was van een ziekte. Dat de GHB artefacten zouden zijn uit de katheter wordt ook verworpen. Het feit dat er metabolieten zijn aangetroffen betekent dat ze in het lichaam zijn omgezet.
Ik kan niets zeggen over hoe lang het duurt voordat een baby reanimatiebehoeftig wordt na inname van GHB. De eerste tekenen van zuurstoftekort zijn blauwe lippen en bleekheid. Voor het ontstaan van blauwe lippen bij een baby kan ik geen termijn geven. Het gaat niet om het stoppen van de ademhaling, maar dat het ademen slechter gaat. Bij zuurstoftekort volgt er beschadiging aan allerlei organen.
De
verklaring van getuige deskundige drs. R. van der Hulstter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
De rapportage van de metabole deskundige is in lijn met wat er eerder is geschreven. Ten aanzien van de derde mogelijke oorzaak, de katheter kan dat niet omdat de betreffende katheters niet meer in omloop zijn. Daarnaast zou het niet kunnen omdat je dan geen metabolieten ziet.
Farmacokinetiek gaat over de verdeling en uitscheiding van lichaamsvreemde stoffen door je lichaam. Er zijn geen aanwijzingen in de literatuur dat farmacokinetiek bij baby’s anders zou zijn dan bij volwassenen. Vandaar dat ik de aanname maak dat als de farmacokinetiek bij volwassenen hetzelfde is als bij baby’s, er in de urine van [kind] een hoge werkzame dosering GHB voor een is kind aangetroffen. Ik kan niet zeggen wat de exacte dosering is geweest. Als je weinig drinkt is het erg geconcentreerd. Daarnaast is GHB ook afhankelijk van de concentratie zelf. Dat maakt het vaststellen van een exacte dosering moeilijk.
Een baby is 1/10e van het gewicht van een volwassen persoon. Dit betekent dat een werkzame dosering GHB voor een kind veel lager is dan bij een volwassene. Op basis van de anesthesie kan gesteld worden dat een werkzame dosering GHB voor een kind ongeveer tussen de 50 en 100 milligram GHB per kilogram lichaamsgewicht zal zijn.
GHB is een stof waardoor de hersenactiviteit afneemt. Als je het inneemt bij een lage dosering is er eerst sprake van spierverslapping, bij hoge concentraties GHB word je suf, bij een hogere concentratie ga je slapen en bij een nog hogere concentratie ga je langzamer ademhalen. De snelheid waarin dat gebeurt kan verschillen. Dat is afhankelijk van de dosering en de persoon. Het is geen kwestie van enkele minuten. De GHB komt eerst in de maag terecht en dan in de rest van het lichaam. Als je ademhaling steeds meer wordt geremd gaat zuurstoftekort de overhand nemen.
De
verklaring van verdachteter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Op 1 oktober 2020 heb ik [kind] naar de kinderopvang gebracht.
Rond 16:07 heb ik GHB gehaald. De GHB zat in een waterfles van het merk Saskia van de Lidl. Het was een klein flesje waarin ongeveer 5 á 10 centimeter GHB zat.
Rond 16:30 uur heb ik voor het eerst die dag GHB ingenomen. Ik heb dat flesje vervolgens op het plankje in de keuken gezet. Ik nam de GHB in door deze in een dopje te schenken, ik dronk er iets anders achteraan vanwege de smaak. Het dopje heb ik naast het GHB flesje op dezelfde plank gelegd. Dit dopje was van een ander flesje dan het flesje waarin de GHB zat.
Als ik een dopje GHB nam, nam ik die altijd boven de gootsteen. Daarnaast stond de drinkfles van [kind] . Het is mogelijk dat er GHB op het flesje van [kind] is gevallen. Als je een dopje GHB inschenkt, lekt er GHB overheen, je maakt bewegingen, je kan trillerig zijn. GHB is een dikke plakkerige vloeistof en het is mogelijk dat bij het inschenken ervan in een dopje, het over je vingers heen gaat. De GHB kan aan mijn vingers hebben gezeten.
Wanneer ik gebruikt had, legde ik de spullen rechts bij het aanrecht op de onderste glasplaat. De flesjes en speentjes van [kind] lagen daar soms ook of bij het aanrecht. Ik maakte alleen schoon als de GHB echt op was.
Ik heb [kind] rond kwart voor 5 van de kinderopvang gehaald. Ik gebruikte normaal geen GHB als [kind] erbij was maar op 1 oktober 2020 wel. Het klopt dat ik die dag rond 20:30 uur weer GHB heb gebruikt. Het is mogelijk dat ik ‘out’ ben gegaan. Ik ben vaker ‘out’ geweest. Dat gebeurt van het ene op het andere moment. Als je wakker wordt ga je vaak gewoon verder met hetgeen waarmee je bezig was.
Ik nam eerst GHB en ik heb vervolgens de pizza opgegeten. Ik heb een sigaretje gerookt, ik ben een fles gaan maken en toen ik [kind] vastpakte was ze heel zwaar, haar lippen waren blauw en toen heb ik meteen 112 gebeld. Ik kan niet uitleggen waarom ik drugs gebruikte in de aanwezigheid van [kind] . Ik wist wat de risico’s waren. Het klopt dat ik eerder drugs heb gebruikt waar [kind] bij was.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Tijdens het verhoor van onder andere maandag 16 november 2020 liet verdachte weten dat zij niet altijd haar handen waste na gebruik van GHB. [10]
Een
schriftelijk bescheidte weten een Factsheet GHB van het Trimbos Intituut van december 2018, als bijlage 1 van het requisitoir, voor zover relevant voor het bewijs:
GHB werd enige tijd gebruikt als slaapmiddel en narcosemiddel.
GHB is voornamelijk werkzaam in de hersenen. Na inname wordt GHB opgenomen in het bloed en bereikt het ongeveer 0,5-1,25 uur later de maximale bloedconcentratie.
GHB heeft een zeer smalle werkingsbreedte. Dat wil zeggen dat de concentratie waarbij het werkzaam is en de concentratie waarbij het toxisch (giftig) is dicht bij elkaar liggen. Samen met de niet-rechtlijnige opname maakt dat goed doseren moeilijk. Een gebruiker neemt daarom al snel te veel.
Een overdosering heeft effect op vele orgaansystemen: de hersenen, het maagdarmstelsel, de stofwisseling, de ademhaling, hart en vaten.
Levensbedreigend kunnen de ademhalingsproblemen, trage hartslag en het bewustzijnsverlies zijn. De meest aannemelijke oorzaak van overlijden is een afname van het aantal ademteugen of helemaal stoppen met ademhalen. [11]
Een definitieve rapportage deskundige metabole ziektenvan 3 februari 2022, opgemaakt door dr. M. Rebecca Heiner-Fokkema, voor zover relevant voor het bewijs:
De afwijkingen die gevonden werden in het metabole onderzoek in plasma en urine lieten geen afwijkingen zien die kunnen duiden op andere oorzaken voor lichamelijk falen met een mogelijk verhoogde GHB concentratie ten gevolge. Het lichaam is (voor zover bekend) alleen in staat om overmatig GHB te produceren wanneer er sprake is van een succinaat semialdehyde dehydrogenase (SSADH) deficiëntie. Bij deze aandoening is er echter ook sprake van een hoge excretie van threo- en erythro-4,5-dihydroxyhexanoaat (zie ook vraag 2b, inclusief literatuur). Het verrichte metabole onderzoek kon deze metabolieten niet aantonen.
Naast het metabole onderzoek werd er ook algemeen klinisch chemisch onderzoek
gerapporteerd. De gevonden afwijkingen in het algemene onderzoek liet ook geen
specifieke afwijkingen zien voor ander onderliggend lijden. De afwijkingen zijn goed te verklaren door de langdurige stilstand van de bloedcirculatie, de reanimatie (met eventuele spierschade) en/of de gebruikte medicatie.
De enige genetische aandoening die leidt tot een verhoogde GHB is SSADH deficiëntie. Dit wordt onaannemelijk geacht omdat de metabolieten threo- en erythro-4,5-dihydroxyhexanoaat niet aantoonbaar waren in het organische zuren profiel.
De term onaannemelijk wordt gebruikt omdat genetische GHB-urie of SSADH deficiëntie een zeer zeldzame aandoening is en helaas niet alle patiënten tot in detail zijn beschreven in de literatuur. In theorie zou het daarom zo kunnen zijn dat er een patiënt bestaat waarbij deze stoffen niet verhoogd zijn. Het laboratorium dat de testen heeft uitgevoerd heeft om deze reden ook aanvullend genetisch onderzoek ingezet om een SSADH deficiëntie uit te sluiten. Dit onderzoek liet geen afwijkingen (mutaties) zien in het gen voor deze ziekte (ALDH5A1).
De combinatie van het metabolieten onderzoek en het genetische onderzoek sluiten een
SSADH echter zo goed als zeker uit. [12]
Bewijsoverwegingen
De feiten
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende gang van zaken:
  • in de nacht van 1 oktober 2020 op 2 oktober 2020 kwam er omstreeks 01:17 uur een 112-melding binnen bij de meldkamer. Het betrof een reanimatie van een baby van 8 maanden oud in de woning aan het [adres] te [woonplaats] ;
  • de baby was [kind] (hierna: [kind] ) geboren op [2020] ;
  • verdachte had op 1 oktober 2020 de zorg over haar dochter [kind] ;
  • in de woning aan het [adres] te [woonplaats] was op 1 oktober 2020 GHB aanwezig;
  • verdachte heeft op 1 oktober 2020 GHB gebruikt;
  • na de 112-melding arriveren de hulpdiensten en wordt [kind] gereanimeerd. [kind] wordt met een hartslag, maar zonder een zelfstandige ademhaling, vervoerd naar het Amsterdam UMC;
  • op [2020] is [kind] overleden na het staken van de medische behandeling, gezien het vastgestelde ernstige hersenletsel met zeer slechte prognose.
Wat is de doodsoorzaak van [kind] ?
Verdachte wordt verweten dat zij handelingen heeft verricht die gericht waren op dan wel hebben geleid tot het overlijden van [kind] . Gelet hierop moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden wat de doodsoorzaak van [kind] is geweest.
In eerste instantie werd door de schouwarts een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven. Het Amsterdam UMC heeft ten tijde van de ziekenhuisopname van [kind] verschillende onderzoeken ingezet naar de oorzaak voor het reanimatiebehoeftig worden van [kind] . Ongeveer een maand na het overlijden van [kind] kwam uit het metabole onderzoek van 6 november 2020 naar voren dat er sprake was van een zeer hoge GHB spiegel in de urine die is afgenomen toen [kind] nog leefde. In de vervolgonderzoeken die zijn verricht, is – kort gezegd – gekeken naar drie mogelijke oorzaken voor het overlijden van [kind] , namelijk ziekte, letsel of een GHB-intoxicatie.
Eén van de mogelijkheden die de hoge GHB spiegel, en daarmee het overlijden, zou kunnen verklaren, is dat [kind] leed aan de genetische aandoening SSADH deficiëntie. In dat geval zou haar lichaam uit zichzelf een hogere concentratie GHB dan normaal hebben aangemaakt. Al bij het eerste metabole onderzoek door het Amsterdam UMC van 6 november 2020 werd echter geconcludeerd dat deze mogelijkheid zeer onwaarschijnlijk is. Dit had er onder meer mee te maken dat er bepaalde metabolieten (omzettingsproducten) niet (threo- en erytho-4,5-dihydroxyhexanoaat) en bepaalde metabolieten juist wel (glycolzuur, 2,4- en 3,4-dihydroxyboterzuur) werden aangetroffen. Deze laatste metabolieten passen bij een inname van GHB en niet bij SSADH deficiëntie. Hierna heeft er nog een DNA-onderzoek plaatsgevonden naar deze genetische aandoening. Uit dit DNA-onderzoek is gebleken dat er bij [kind] geen mutatie in het betreffende gen is aangetroffen die past bij SSADH deficiëntie. De conclusie van dit onderzoek is dan ook dat de diagnose SSADH deficiëntie niet waarschijnlijk is. De deskundige metabole ziekten dr. Heiner-Fokkema concludeert in haar definitieve rapportage van 3 februari 2022 dat de combinatie van dit metabole onderzoek en het DNA-onderzoek een SSADH deficiëntie zo goed als zeker uitsluit.
Ook de forensisch artsen Nijs en Duijst hebben de mogelijkheid van een genetische aandoening overwogen. Zij hebben daarbij overwogen dat, als er bij [kind] daadwerkelijk sprake was geweest van SSADH deficiëntie, het GHB-gehalte in het bloed van [kind] ook verhoogd had moeten zijn. Er zou dan immers sprake zijn geweest van een constante aanmaak van GHB door het lichaam, dat zowel terug te zien zou moeten zijn in bloed, urine als liquor. Bij [kind] is er echter bij het toxicologische onderzoek geen GHB in haar bloed (plasma) aangetroffen. Daar komt bij dat er geen aanwijzingen zijn dat [kind] toen zij nog leefde verschijnselen vertoonde die passen bij deze genetische aandoening.
Het voorgaande in samenhang bezien maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het overlijden van [kind] het gevolg is geweest van een metabole ziekte.
Een ander scenario is dat [kind] door een krachtsinwerking (accidenteel of niet accidenteel) is overleden. Bij [kind] is echter geen enkele vorm van inwendig of uitwendig letsel aangetroffen dat bij dit scenario past. Ook blijkt nergens anders uit het dossier dat hiervan sprake zou zijn geweest. Bovendien verklaart dit op geen enkele wijze de hoge GHB spiegel die in haar urine is aangetroffen. De rechtbank acht dit scenario dan ook zeer onwaarschijnlijk.
Voor de volledigheid hebben de deskundigen ook nog gekeken naar de mogelijkheid dat [kind] is overleden door smoren of overligging in haar slaap. Ook hiervoor geldt dat daar geen enkele aanwijzing voor is verkregen in het tactische onderzoek en voorts dat dit evenmin de hoge GHB spiegel in de urine van [kind] verklaart. De rechtbank acht dit scenario dan ook eveneens zeer onwaarschijnlijk.
Dan resteert de vraag of [kind] ten gevolge van inname van GHB is overleden. Apotheker-toxicoloog drs. Van der Hulst heeft in zijn deskundigenrapport melding gemaakt van een gemeten GHB-concentratie in de urine van [kind] van 4800 mg/l, wat volgens hem past bij een inname/toediening van een werkzame, hoge dosis GHB. Ten tijde van het reanimatiebehoeftig worden van [kind] was het bewustzijn/gedrag waarschijnlijk beïnvloed door GHB. De gemeten GHB-concentratie in de urine kan het reanimatiebehoeftig worden verklaren. De forensisch artsen dr. Nijs en dr. Duijst concluderen dat deze bevindingen zeer veel waarschijnlijker respectievelijk veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat [kind] is overleden als gevolg van een GHB-intoxicatie dan als gevolg van een ziekelijke oorzaak of een krachtsinwerking. Zij hebben daarbij zowel gekeken naar de toxicologische uitslagen als de klinische bevindingen. Voorts hebben zij daarbij ter terechtzitting opgemerkt dat de bevindingen van het metabole onderzoek van dr. Heiner-Fokkema deze conclusie alleen maar versterken.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze rapporten van de deskundigen, gelet op de waarschijnlijkheidsoordelen die daarin worden gegeven, een hoge bewijskracht. De rechtbank beschouwt deze rapporten in samenhang met het tactische onderzoek, en komt tot het oordeel dat de enig mogelijke conclusie is dat [kind] is overleden als gevolg van de inname van GHB.
Tussenconclusie rechtbank over doodsoorzaak [kind]
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de doodsoorzaak van [kind] gelegen is in het hersenletsel dat is ontstaan door het zuurstoftekort dat bij [kind] is ingetreden als gevolg van de inname van GHB.
Hoeveel GHB heeft [kind] binnengekregen?
In de urine van [kind] is een GHB-concentratie van 4800 mg/l gemeten. Zoals hiervoor weergegeven past dit volgens de deskundigen bij een inname van een werkzame, hoge dosis GHB. Dat wil zeggen, een hoge dosis voor een baby van 8 maanden. Dit volgt tevens uit het feit dat [kind] als gevolg van de inname van GHB is overleden.
Uit het deskundigenrapport van apotheker-toxicoloog drs. Van der Hulst blijkt dat vanuit de gemeten concentratie in de urine van [kind] een exacte schatting van een dosis niet te maken is. Wel heeft hij aangegeven dat de benodigde dosis om een werkzame concentratie in het bloed te bereiken bij kinderen lager zal zijn dan bij volwassenen. Drs. Van der Hulst heeft ter terechtzitting van 31 januari 2022 benoemd dat op basis van de kennis over GHB bij anesthesie, een werkzame dosis GHB voor een kind ongeveer tussen de 50 en 100 milligram GHB per kilogram lichaamsgewicht zal zijn. Uit de Factsheet GHB van het Trimbos Instituut blijkt dat GHB een zeer smalle werkingsbreedte heeft. Dat betekent dat de concentratie waarbij het werkzaam is en de concentratie waarbij het toxisch is dicht bij elkaar liggen. Een gebruiker neemt al snel teveel. Bij een overdosering kunnen de ademhalingsproblemen, trage hartslag en het bewustzijnsverlies levensbedreigend zijn.
Tussenconclusie over de hoeveelheid GHB die [kind] heeft binnengekregen
De rechtbank kan de exacte dosis die [kind] aan GHB heeft binnen gekregen niet vaststellen. Wel kan de rechtbank aan de hand van de bewijsmiddelen vaststellen dat dit een werkzame, hoge dosis GHB voor een kind moet zijn geweest en dat deze toxisch is geweest omdat het heeft geleid tot het reanimatiebehoeftig worden van [kind] .
Wanneer heeft [kind] GHB binnengekregen?
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [kind] op 1 oktober 2020 op de kinderopvang is geweest waar ze rond 16:45 uur is opgehaald door verdachte. Op dat moment was er nog niets aan de hand met [kind] . De eerste melding bij de meldkamer is van 2 oktober 2020 om 01:17 uur. Op dat moment had [kind] blauwe lippen, was zij niet meer wakker te krijgen en was minimaal sprake van een ademhalingsdepressie. De deskundigen dr. Duijst en dr. Nijs hebben ter terechtzitting verklaard dat zij geen uitspraak kunnen doen over hoelang het duurt voordat een baby reanimatiebehoeftig wordt na het binnenkrijgen van GHB.
Dr. Duijst heeft ter toelichting ter zitting verklaard dat het reanimatiebehoeftig worden afhankelijk is van de hoeveelheid en de sterkte van GHB en van de grootte van het lichaam.
Ook drs. Van der Hulst heeft ter terechtzitting aangegeven dat de snelheid van het reanimatiebehoeftig worden afhankelijk is van de dosering GHB en de persoon. Indien de ademhaling steeds meer wordt geremd gaat het zuurstoftekort de overhand nemen. Ook hij heeft dus geen uitspraak kunnen doen over het moment waarop [kind] reanimatiebehoeftig is geworden. Daarom kan evenmin worden teruggerekend naar het moment waarop [kind] de GHB moet hebben binnengekregen.
Tussenconclusie over het tijdstip dat [kind] GHB heeft binnengekregen
De rechtbank kan op grond van de forensische bevindingen en de tactische bevindingen in het dossier het exacte tijdstip waarop [kind] GHB binnen heeft gekregen niet vaststellen. Wel kan de rechtbank aan de hand van de bewijsmiddelen vaststellen dat dit in de periode tussen 1 oktober 2020 16:45 uur, het moment dat [kind] thuis komt van de kinderopvang, tot
2 oktober 2020 om 01:17 uur, het moment dat verdachte een melding bij de meldkamer doet, moet zijn geweest, nu er voor die tijd niets met [kind] aan de hand was en zij in de loop van de genoemde periode reanimatiebehoeftig is geworden.
Op welke wijze heeft [kind] GHB binnengekregen?
Er zijn twee mogelijke scenario’s voor de wijze waarop [kind] de GHB moet hebben binnengekregen. Ofwel het scenario waarbij de GHB door verdachte aan [kind] is toegediend ofwel het scenario waarbij [kind] de GHB op een andere wijze binnen heeft gekregen. Bij dat laatste scenario kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het morsen van de GHB op de vloer of op de speen van [kind] als gevolg waarvan [kind] het heeft binnengekregen of het anderszins binnen handbereik zijn van de GHB voor [kind] , waarna zij het binnen heeft gekregen.
Op grond van het forensische bewijs, zoals hiervoor weergegeven, kan niet worden geconcludeerd van welk scenario sprake is geweest. Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting zijn eveneens beide scenario’s mogelijk. De tijdspanne waarbinnen [kind] de GHB binnen moet hebben gekregen is breed en de hoeveelheid GHB die [kind] heeft binnen gekregen is niet vast te stellen. Dat verdachte [kind] de GHB actief heeft toegediend, kan dan ook niet onomstotelijk worden vastgesteld.
Juridische kwalificatie
Aan verdachte is onder 1 primair doodslag, subsidiair zware mishandeling en meer subsidiair mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring van die feiten te kunnen komen, is telkens wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte [kind] met opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – van het leven heeft beroofd dan wel (zwaar) lichamelijk letsel heeft toegebracht als gevolg waarvan [kind] is komen te overlijden.
Opzet op de dood of (zwaar) lichamelijk letsel
Dat verdachte [kind] willens en wetens van het leven heeft beroofd dan wel willens en wetens (zwaar) lichamelijk letsel heeft toegebracht, valt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet te bewijzen.
De vraag is vervolgens of verdachte wel voorwaardelijk opzet hierop heeft gehad.
Blijkens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu de dood dan wel (zwaar) lichamelijk letsel – aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal eveneens van de feitelijke omstandigheden van het geval afhangen. Ook daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte bekend was met het gebruik van GHB en met de gezondheidsrisico’s en de gevaren daarvan. Daarnaast was verdachte door GHB-gebruik weleens eerder ‘out’ gegaan. Zij heeft daarover verklaard dat zij dit niet voelt aankomen, maar dat dit opeens gebeurt.
Deze enkele wetenschap bij verdachte van de gevolgen van GHB-gebruik is echter onvoldoende om te kunnen komen tot de conclusie dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel (zwaar) lichamelijk letsel van [kind] .
Verdachte heeft op 1 oktober 2020 GHB in huis gehaald en heeft die dag meerdere malen GHB gebruikt, ook op het moment dat zij alleen thuis was met [kind] . Verdachte heeft verklaard dat zij de GHB gebruikte in de keuken en dat zij het gebruikte flesje en dopje daarna op een plankje in de keuken heeft gelegd, op een hoogte waar [kind] niet bij kon. Zij heeft verder verklaard dat er bij het inschenken van de GHB in het dopje GHB kan worden gemorst. Verder blijkt uit het dossier dat verdachte heeft verklaard dat zij niet altijd haar handen waste na het gebruik van GHB.
Door dit handelen van verdachte in aanwezigheid van [kind] bestond dan ook het risico dat [kind] zou worden blootgesteld aan deze GHB en eveneens dat [kind] die GHB vervolgens binnen zou krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter uit deze gedragingen van verdachte niet worden afgeleid dat zij daarmee ook bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [kind] als gevolg daarvan zou komen te overlijden, dan wel dat aan haar (zwaar) lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Er kan niet worden geconcludeerd dat verdachte, door op die wijze in de buurt van [kind] GHB te gebruiken, de dood dan wel (zwaar) lichamelijk letsel van [kind] als gevolg op de koop toe heeft genomen.
Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Dood door schuld in de vorm van roekeloosheid
Ter beoordeling staat vervolgens of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het meest subsidiair ten laste gelegde feit, te weten dood door schuld. Daarbij is verdachte de zwaarste variant ten laste gelegd, namelijk schuld in de zin van roekeloosheid. Het gaat er daarbij om dat sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is geweest. [kind] is door de gevolgen van een GHB-intoxicatie overleden. Het is door het handelen van verdachte geweest dat [kind] is blootgesteld aan GHB. Immers, verdachte heeft GHB in huis gehaald en gebruikt terwijl zij als enige de zorg had over de 8 maanden oude [kind] . Het is een feit van algemene bekendheid dat GHB op de bij de Opiumwet behorende lijst I staat en dus door de wetgever wordt beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert. Verdachte wist tevens van de potentiële gezondheidsrisico’s van haar GHB-gebruik waaronder het ‘out’ kunnen gaan. Daarnaast ging verdachte zeer onzorgvuldig met de GHB om. Zij gebruikte de GHB in de leefomgeving van [kind] , waar [kind] vrij kroop en liep met een loopwagen. Verdachte heeft ook verklaard dat het kon gebeuren dat zij bij het inschenken van GHB in een dopje dit over haar handen kreeg en dat zij na gebruik van GHB niet altijd haar handen waste. Ook kon het volgens verdachte gebeuren dat daarbij GHB terecht kon komen op het flesje van [kind] , dat naast de wasbak op het aanrecht stond. Door dit handelen heeft verdachte welbewust het onaanvaardbare risico genomen dat zij [kind] aan GHB zou blootstellen met als gevolg dat [kind] deze GHB binnen zou kunnen krijgen en zij als gevolg daarvan zou kunnen komen te overlijden of (zwaar) lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Verdachte is er op een lichtzinnige manier vanuit gegaan dat de risico’s van haar handelen zich niet zouden manifesteren en heeft op geen enkele wijze adequate voorzorgsmaatregelen genomen om dit voorkomen.
De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat [kind] door de schuld van verdachte in de vorm van roekeloosheid, is komen te overlijden.
Vrijspraak feit 2
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat zij als ouder [kind] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten terwijl dit feit de dood ten gevolge heeft gehad door niet tijdig de hulpdiensten in te schakelen, door de hulpdiensten niet in te lichten omtrent de GHB inname door [kind] en door [kind] in de box neer te leggen en/of te laten liggen. Om tot een bewezenverklaring hiervan te kunnen komen, is wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte [kind] met opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – in een hulpeloze toestand heeft gebracht dan wel gelaten.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld op welk exact tijdstip [kind] GHB binnen heeft gekregen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat [kind] GHB binnen heeft gekregen. Het blijft onduidelijk vanaf welk moment het zuurstoftekort als gevolg van de GHB-intoxicatie bij [kind] is aangevangen en vanaf welk moment het klinische beeld dermate is gaan veranderen dat gesproken kan worden van een voor een leek herkenbare verminderde staat van bewustzijn en/of hulpbehoevendheid. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 1 oktober 2020 om 22:00 uur hoorde dat [kind] snurkende geluiden maakte en dat zij zwaar aanvoelde. Deskundige drs. Van der Hulst heeft ter terechtzitting verklaard dat een snurkgeluid kan passen bij een verslapping van de spieren. Deskundige dr. Duijst heeft dit beaamd en daaraan toegevoegd dat voor een leek het onderscheid tussen het geluid van snurken en een verslapping van de spieren moeilijk te maken is. Ook de deskundige Nijs heeft in zijn rapport van 18 november 2021 aangegeven dat een snurkend geluid om 22.00 uur, gezien het geheel aan gegevens (zwaar aanvoelend, ‘slapend ‘ kind, en het beloop), kan worden geduid als een uiting van ademhalingsbelemmering in het kader van ademhalingsdepressie. Nijs geeft echter ook aan dat als alleen sprake was van wat ‘snurkende’ geluiden, en een kind dat volgens moeder zwaar aanvoelde waardoor ze dacht dat het bijna sliep, en er geen andere voor een leek verontrustende klinische verschijnselen waren, het op zichzelf voorstelbaar is dat geen medische hulp werd ingeschakeld.
Verder geeft hij aan dat het beloop inclusief ontstaansmoment daarvan niet nader kan worden aangegeven.
De conclusie is dat niet kan worden vastgesteld dat [kind] vóór 2 oktober 2020 om 01:17 uur, het tijdstip waarop de hulpdiensten door verdachte zijn ingeschakeld, hulpbehoevend is geweest. De rechtbank komt daarom aan het beantwoorden van de vragen of er opzet dan wel voorwaardelijk opzet is geweest, niet toe.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte derhalve van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 meest subsidiair:
op één of meer tijdstippen in de periode gelegen tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 te Lelystad, telkens roekeloos, haar kind genaamd [kind] (geboren op [2020] ) heeft laten kruipen en/of lopen (in een loopwagen) door, in elk geval heeft blootgesteld aan, een (woon)ruimte waar tevens een verdovend middel, (binnen het (hand)bereik van die [kind] ) aanwezig was (GHB (gamma-hydroxyboterzuur), waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [kind] is overleden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1 meest subsidiair:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren, met aftrek van het voorarrest en verdachte ter beschikking te stellen met de voorwaarden zoals geformuleerd door de rechtbank bij het bevel tot schorsing van 29 juni 2021 (hierna: tbs met voorwaarden).
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Wetboek van Strafrecht gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het strafblad van verdachte en de persoonlijke omstandigheden. Daarnaast dient verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te worden geacht. De raadsvrouw heeft voorts verzocht een straf op te leggen waarbij verdachte niet opnieuw in detentie moet, zodat verdachte zo snel mogelijk klinisch kan worden behandeld.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Door de schuld van verdachte is haar acht maanden oude dochtertje [kind] overleden. Verdachte heeft door haar handelen [kind] haar recht op leven ontnomen. Haar grootste goed, dat juist door haar moeder beschermd had moeten worden, is haar afgenomen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij GHB in huis heeft gehaald en gebruikt, terwijl zij als enige de volledige zorg had over [kind] en voor haar verantwoordelijk was. Verdachte heeft bovendien niet alleen GHB gebruikt, maar ook cocaïne gesnoven, crack gerookt en alcohol gebruikt. Het behoeft geen betoog dat verdachte aldus op een volstrekt onverantwoordelijke en onnavolgbare wijze is omgegaan met de zorg over [kind] , die aan haar was toevertrouwd. Daar komt bij dat verdachte de GHB op een zodanig onzorgvuldige wijze heeft gebruikt dat zij daarbij onaanvaardbare risico’s voor [kind] heeft genomen, die zich treurig genoeg ook daadwerkelijk hebben verwezenlijkt.
Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat zij niet direct volledig openheid van zaken heeft gegeven. Zo heeft zij het flesje met GHB weggegooid voordat de politie kwam en heeft zij tegenover de artsen en de politie haar GHB gebruik verzwegen. Pas toen uit medisch onderzoek naar voren kwam dat er GHB in de urine van [kind] was aangetroffen, kon verdachte er niet langer omheen en heeft zij de politie ingelicht over haar gebruik. Dit heeft niet alleen extra verdriet bij de nabestaanden veroorzaakt, maar ook het strafrechtelijk onderzoek gefrustreerd doordat bepaalde onderzoeken niet meer mogelijk waren. Onderzoek dat wellicht nog wel mogelijk was geweest als verdachte meteen openheid van zaken had gegeven en dat mogelijk meer duidelijkheid had kunnen brengen in deze zaak.
Zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen verklaringen van de vader, tante en opa van [kind] en de schriftelijke slachtofferverklaring van haar oma, hebben zij door het overlijden van hun dochter, respectievelijk nichtje en kleinkind een onherstelbaar verlies geleden. Het moet een ondraaglijk verdriet voor hen zijn om te weten dat [kind] nooit ouder zal worden dan 8 maanden en dat zij nooit zullen weten wat voor een persoon zij had kunnen zijn. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele bestraffing recht kan doen aan de pijn en het verdriet bij de nabestaanden, dat zij hebben door het overlijden van [kind] .
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 25 mei 2021;
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 7 mei 2021, opgemaakt door S.A. Moonen, GZ-psycholoog;
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 7 mei 2021, opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater;
  • een reclasseringsrapportage van 8 december 2021, opgemaakt door G.J. Schoeber, reclasseringswerker bij Tactus verslavingszorg;
  • een e-mail van 28 januari 2022 van de reclassering aan het Openbaar Ministerie.
Uit de uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor een vergelijkbaar delict is veroordeeld.
De psycholoog concludeert in haar rapport dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van een posttraumatische stressstoornis en ernstige verslavingsproblematiek. Daarbij heeft verdachte een onrijpe persoonlijkheid met borderline trekken en is er sprake van een ongecompliceerde rouw. De psychiater komt in haar rapport van 7 mei 2021 tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een ernstige verslavingsproblematiek alsmede een posttraumatische stressstoornis en een onrijpe persoonlijkheid die zij classificeert als een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis.
Volgens de psycholoog en de psychiater waren deze problematiek en stoornissen aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit. De psycholoog beschrijft in haar rapport dat het voor haar niet mogelijk is om een uitspraak te doen over een mogelijk verband tussen de problematiek van verdachte en hetgeen haar wordt verweten omdat niet duidelijk is wat er precies op 1 oktober 2020 is gebeurd. De psycholoog kan daarom geen vertaling maken naar een advies over de mate van toerekenbaarheid. Wel is het volgens de psycholoog evident dat de verslavingsproblematiek van verdachte samenhangt met het overlijden van haar kind.
De psychiater beschrijft dat als de rechtbank zou oordelen dat het voor verdachte reeds eerder dan 01.00 uur duidelijk moet zijn geweest dat [kind] zich in een alarmerende toestand bevond en verdachte daar niet adequaat op heeft gereageerd, er wellicht een verband is met de vastgestelde stoornis in cocaïne en GHB gebruik. Het middelengebruik is volgens de psychiater namelijk feitelijk onlosmakelijk verbonden met de onrijpe persoonlijkheid en traumatische voorgeschiedenis aangezien deze aan het middelengebruik ten grondslag liggen. De psychiater adviseert daarom het niet op tijd hulp in roepen (als dat zou worden bewezen) verminderd toe te rekenen aan verdachte.
Ook bij het bewezen verklaarde feit gaat het om gedragingen die verdachte heeft verricht, nadat zij drugs had gebruikt. En ook daar is sprake geweest van het niet adequaat handelen en/of reageren. De rechtbank komt dan ook, mede op basis van wat de deskundigen hebben opgeschreven en wat hiervoor is weergegeven, tot de conclusie dat het feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank zal daar bij de strafoplegging dan ook rekening mee houden.
Ten aanzien van het recidiverisico onthoudt de psycholoog zich van een beoordeling over een verband tussen de problematiek van verdachte en het ten laste gelegde. Zij kan daarom geen risicoinschatting maken. De psycholoog acht het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld voor zowel haar verslavingsproblematiek als voor haar trauma- en persoonlijkheidsproblematiek. Gelet op de aard en de ernst van de problematiek wordt gedacht aan een klinische behandeling in een forensische verslavingskliniek. Om de behandeling vorm te geven geeft de psycholoog haar voorkeur voor het kader van tbs met voorwaarden omdat de verwachting is dat er op die wijze recht kan worden gedaan aan zowel de behandelnoodzaak als de gevaarsrisico’s. Daarnaast is het belangrijk dat er na de klinische behandelfase en het eindigen van het tbs-kader langdurig toezicht kan blijven bestaan om een vinger aan de pols te houden rondom een volgende zwangerschap en opvoeding van een kind in relatie tot haar problematiek c.q. terugval in middelengebruik. Om dit te realiseren noemt de psycholoog tevens de optie van het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Het risico op terugval in middelengebruik wordt door de psychiater als hoog ingeschat. Dit laat zich volgens de psychiater echter niet meteen vertalen naar een hoog recidiverisico betreffende het ten laste gelegde aangezien er dan sprake dient te zijn van een combinatie van zorg voor een kind en middelengebruik. De psychiater adviseert een klinische opname in een forensische dubbeldiagnose kliniek waarbij ingezet dient te worden op behandeling van de verslaving van verdachte, maar vooral ook de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling met gebrekkige copingvaardigheden. Aansluitend aan de klinische fase zal verdachte verder begeleid dienen te worden in een ambulante fase. Volgens de psychiater kan dit binnen het kader van terbeschikkingstelling. Verdachte zal dan voldoende lang gevolgd kunnen worden, mede ook gezien de hoge kans op terugval in middelengebruik en haar kinderwens. Een tbs met voorwaarden in combinatie met een gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel geeft voldoende mogelijkheden om verdachte in de tijd te kunnen volgen.
Ter terechtzitting van 1 februari 2022 hebben de deskundigen, S.A. Moonen, GZ-psycholoog en M.M. Sprock, psychiater, hun standpunten herhaald en hun adviezen gehandhaafd.
Uit het reclasseringsrapport van 8 december 2021 blijkt dat de reclassering het recidiverisico als laag inschat. Op basis van het verloop van het tweede schorsingstoezicht constateert de reclassering dat er bij verdachte sprake is van een sterk gegroeid ziekte-inzicht en -besef en een intrinsieke motivatie voor behandeling en begeleiding. Verdachte is abstinent en geeft openheid en inzicht in haar verslavingsgedrag. De reclassering acht het opleggen van tbs met voorwaarden daarom niet nodig. Behandeling en begeleiding van de problematiek van verdachte kan volgens de reclassering in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijk strafdeel.
Uit een e-mail van 28 januari 2022 van de reclassering aan het Openbaar Ministerie blijkt dat de reclassering heeft vernomen dat er een behandelimpasse is ontstaan inzake de klinische behandeling van verdachte. FVK Basalt heeft aangegeven dat de behandeling van verdachte voortijdig negatief zal worden beëindigd omdat de voorwaarden die verbonden zijn aan het schorsingstoezicht door verdachte zijn overtreden. Ter terechtzitting heeft de deskundige, de heer B. de Jong, reclasseringswerker bij Tactus verslavingszorg, aangegeven dat het advies van de reclassering van 8 december 2021 naar aanleiding van de e-mail van 28 januari 2022 zal wijzigen. Op de vraag op welke wijze dit advies zal wijzigen, kon de deskundige ter terechtzitting geen uitspraken doen.
De straf en maatregel
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel aan verdachte moet(en) worden opgelegd.
Oplegging van de tbs-maatregel
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of een tbs-maatregel, met voorwaarden of met dwangverpleging, aangewezen is. Artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt dat de verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit (i) een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, ter beschikking kan worden gesteld indien sprake is van (ii) een misdrijf genoemd in artikel 37a, lid 1, onder 1 Sr en (iii) de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist.
I: Gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestvermogens:
De rechtbank volgt de psycholoog en de psychiater in hun hierboven genoemde conclusie dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Nu de behandeling van verdachte is stopgezet wegens het overtreden van de schorsingsvoorwaarden, kan worden geconcludeerd dat verdachte nog niet uitbehandeld is en deze stoornis nog steeds aanwezig is bij verdachte.
II: Een misdrijf genoemd in artikel 37a lid 1, onder 1 Sr:
Het door verdachte begane feit is een misdrijf dat met een gevangenisstraf van vier jaar wordt bedreigd. Het is aldus een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid Sr, oplegging van de tbs-maatregel mogelijk is.
III: De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen:
De rechtbank is verder van oordeel dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de tbs-maatregel eist. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit (dood door schuld) en de deskundigen hebben de kans op terugval in middelengebruik ingeschat als hoog. In combinatie met de kinderwens van verdachte speelt er daardoor een recidiverisico. De psycholoog heeft in haar rapportage de voorkeur voor het kader van tbs met voorwaarden beschreven omdat de verwachting is dat er op die wijze recht kan worden gedaan aan zowel de behandelnoodzaak als de gevaarsrisico’s. De psychiater heeft hieromtrent in haar rapportage weergegeven dat het recidiverisico voldoende te managen is binnen het kader van tbs met voorwaarden als de termijn van negen jaar eventueel verlengd kan worden met gebruikmaking van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel indien de persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek van verdachte nog aanwezig zijn.
Gelet op voorgaande overwegingen acht de rechtbank de problematiek van verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om haar onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen – mede gelet op het recidiverisico zoals aangenomen en omschreven door de psycholoog en de psychiater – dat aan verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte voor wat betreft het onder 1 meest subsidiair bewezen verklaarde feit tbs met voorwaarden opgelegd dient te worden. Voor de te formuleren voorwaarden heeft de rechtbank de voorwaarden zoals genoemd in het rapport van de reclassering van 8 december 2021 als uitgangspunt genomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat onder de daarin genoemde voorwaarden eveneens valt dat verdachte openheid van zaken geeft omtrent haar sociale contacten.
De rechtbank ziet, gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die zij aan verdachte zal opleggen, geen aanleiding om de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Voor het geval de voorwaarden worden overtreden en alsnog dwangverpleging wordt bevolen, overweegt de rechtbank reeds nu het volgende. De rechtbank markeert dat de tbs maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De duur van de tbs met dwangverpleging kan daarom in het geval van omzetting een periode van vier jaar te boven gaan.
De tbs met voorwaarden kan maximaal negen jaren duren (artikel 38e, tweede lid Wetboek van Strafrecht).
Oplegging van gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat vanuit een oogpunt van normbevestiging en vergelding daarnaast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Verder heeft de rechtbank daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, zoals die blijkt uit wat hiervoor is overwogen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet daarop, niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het voorarrest, maar dat een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden is.
De rechtbank zal wel een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu zij verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en van het onder 2 ten laste gelegde zal vrijspreken. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat, zoals hiervoor is overwogen, het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank leidt uit de Pro Justitia rapporten van 7 mei 2021 af dat de kans op herhaling van het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten hoog is bij een terugval in middelengebruik en de zorg voor een kind. De psycholoog acht het van belang dat er na de klinische behandelfase en het eindigen van het tbs-kader langdurig toezicht kan blijven bestaan, om een vinger aan de pols te houden rondom een volgende zwangerschap en opvoeding van een kind in relatie tot haar problematiek c.q. terugval in middelengebruik. Om dit te realiseren dient gedacht te worden aan een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Ook de psychiater acht dit van belang.
Mede gelet op de inschatting van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheid om verdachte, ook na afloop van de tbs met voorwaarden, langdurig onder toezicht te stellen, noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst nog verder terug te kunnen dringen, dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden. De rechtbank stelt verder vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr is voldaan. De rechtbank zal daarom aan verdachte tevens deze maatregel opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Een beslissing over de duur van de maatregel is bij de oplegging van de maatregel niet aan de orde. De rechtbank merkt ten overvloede op dat deze maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking pas kan worden tenuitvoergelegd, na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie voor beëindiging van de tbs-maatregel en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting een beslaglijst overlegd en daarin aangekruist welke goederen terug kunnen naar verdachte, te weten: een groot notitieblok met rode kaft, een kleine notitieblok, een mandje met babyspullen: 9x drinkfles Difrax, 5x fles Dr. Browns, 3x fles Lansino, 2x drinkbeker, 1x handpomp Nuby, 8x spenen en doppen voor flessen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Groot notitieblok met rode kaft (goednummer A.2.01.001);
- 1 STK Klein notitieblok (goednummer A.2.01.002);
- 1 STK Mandje met babyspullen: 9x drinkfles Difrax, 5x fles Dr. Browns, 3x fles Lansino, 2x drinkbeker, 1x handpomp Nuby, 8x spenen en doppen voor flessen (goednummer: A.4.01.001).

10.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 35.000,-. Dit bedrag bestaat uit € 20.000,- immateriële schade in de vorm van affectieschade en € 15.000,- shockschade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 meest subsidiaire ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toegewezen kan worden.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Primair ten aanzien van de vordering benadeelde partij
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat in verband met haar conclusie tot vrijspraak, de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair ten aanzien van de gevorderde affectieschade
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, refereert de raadsvrouw zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade aan het oordeel van de rechtbank omdat de gevorderde affectieschade overeenkomstig het Besluit vergoeding affectieschade is.
Subsidiair ten aanzien van de gevorderde shockschade
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, stelt de raadsvrouw zich ten aanzien van de gevorderde shockschade primair op het standpunt dat deze dient te worden afgewezen omdat niet aan het confrontatievereiste is voldaan. Subsidiair dient de gevorderde shockschade niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Uiterst subsidiair dient de vordering aanzienlijk te worden gematigd omdat er onvoldoende informatie is betreffende het verband tussen de confrontatie en de hoogte van de beweerdelijke schade.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Bij het bepalen van het door de benadeelde partij geleden nadeel gaat de rechtbank uit van de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade van 20 april 2018 zijn vastgesteld. In dit besluit wordt in het geval van een kind dat als gevolg van een misdrijf is overleden, een forfaitaire vergoeding genoemd van € 20.000,-. Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde misdrijf, waardeert de rechtbank het geleden nadeel door de benadeelde partij op dit bedrag te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 1 oktober 2020.
Shockschade
De benadeelde partij heeft daarnaast € 15.000,- gevorderd ter zake shockschade. Van shockschade die voor schadevergoeding in aanmerking komt is slechts onder strikte voorwaarden sprake. Vergoeding daarvan kan plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name voordoen indien iemand tot wie het slachtoffer in een nauwe relatie staat bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
De rechtbank ziet in de overgelegde stukken dat [benadeelde 1] zijn dochter [kind] in het ziekenhuis op de intensive care heeft zien liggen en ook mede de beslissing heeft moeten nemen om de beademing van [kind] te stoppen. Het is voor de rechtbank zonder meer invoelbaar dat dit zeer zwaar en emotioneel ingrijpend moet zijn geweest voor de benadeelde partij. Getoetst aan de strikte criteria die voor de toewijzing van shockschade gelden, is de rechtbank echter van oordeel dat geen sprake is van een ‘directe confrontatie’ waarin een onverwacht en onverhoeds element zit. Hoe ingrijpend het overlijden van zijn dochter en de gevolgen hiervan voor de heer [benadeelde 1] ook zijn, aan hem kan onder deze omstandigheden geen vergoeding voor shockschade worden toegekend. De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij voor dit deel afwijzen.
Totaal
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 20.000,- toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 1 oktober 2020. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z en 307 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 meest subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
  • verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
o verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
o verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
  • verdachte continueert haar behandeling in forensische verslavingskliniek Basalt (fvk) of een vergelijkbare zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • verdachte laat zich – na afloop van de klinische opname – behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de begeleiding;
  • verdachte verblijft – na afloop van de klinische behandeling – in een instelling voor beschermd of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie op aanvraag van de reclassering een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • verdachte laat zich, indien de reclassering dit nodig acht, na afloop van de klinische opname begeleiden door een (forensisch) FACT-team, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de begeleiding;
  • verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de biologische vader van [kind] , de heer [benadeelde 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht. De politie houdt toezicht op de naleving van dit verbod;
- geeft opdracht aan de reclassering de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Groot notitieblok met rode kaft (goednummer A.2.01.001);
  • 1 STK Klein notitieblok (goednummer A.2.01.002);
  • 1 STK Mandje met babyspullen: 9x drinkfles Difrax, 5x fles Dr. Browns, 3x fles Lansino, 2x drinkbeker, 1x handpomp Nuby, 8x spenen en doppen voor flessen (goednummer: A.4.01.001).
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 20.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 135 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. V.C. Kool en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Tason Avila en S.A.A.M. van der Heijden MSc, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2022.
S.A.A.M. van der Heijden MSc is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 te Lelystad, in elk geval in Nederland, haar kind genaamd [kind] (geboren op [2020] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [kind] één of meerdere malen een vloeistof althans een middel/substantie te laten drinken en/of toe te dienen en/of te geven die een hoeveelheid GHB (gamma-hydroxyboterzuur), althans een verdovend/slaapverwekkend/bedwelmend en/of voor de gezondheid schadelijk middel, bevatte en/of die [kind] te laten kruipen en/of lopen (in een loopwagen) door, in elk geval bloot te stellen aan, een (woon)ruimte waar tevens (verschillende hoeveelheden) verdovende middelen, in elk geval voor de gezondheid schadelijke middelen, (binnen het (hand)bereik van die [kind] ) aanwezig waren (waaronder cocaïne en/of GHB (gamma-hydroxyboterzuur));
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 te Lelystad, in elk geval in Nederland, (telkens) haar kind genaamd [kind] (geboren op [2020] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig zuurstoftekort leidend tot algehele ernstige hersenbeschadiging, heeft toegebracht, doordie [kind] één of meerdere malen een vloeistof althans een middel/substantie te laten drinken en/of toe te dienen en/of te gegeven, die een hoeveelheid GHB (gamma-hydroxyboterzuur), althans een verdovend/slaapverwekkend/bedwelmend en/of voor de gezondheid schadelijk middel bevatte en/of die [kind] te laten kruipen en/of lopen (in een loopwagen) door, in elk geval bloot te stellen aan, een (woon)ruimte waar tevens (verschillende hoeveelheden) verdovende middelen, in elk geval voor de gezondheid schadelijke middelen, (binnen het (hand)bereik van die [kind] ) aanwezig waren (waaronder cocaïne en/of GHB (gamma-hydroxyboterzuur)), terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 oktober
2020 en 2 oktober 2020 te Lelystad, in elk geval in Nederland, (telkens) haar kind genaamd [kind] (geboren op [2020] ) heeft mishandeld door de gezondheid van die [kind] te benadelen door haar één of meerdere malen een vloeistof althans een middel/substantie te laten drinken en/of toe te dienen en/of te geven, die een hoeveelheid GHB (gamma-hydroxyboterzuur), althans een verdovend/slaapverwekkend/bedwelmend en/of voor de gezondheid schadelijk middel bevatte en/of die [kind] te laten kruipen en/of lopen (in een loopwagen) door, in elk geval bloot te stellen aan, een (woon)ruimte waar tevens (verschillende hoeveelheden) verdovende middelen, in elk geval voor de gezondheid schadelijke middelen, (binnen het (hand)bereik van die [kind] ) aanwezig waren (waaronder cocaïne en/of GHB (gamma-hydroxyboterzuur)), ten gevolge waarvan die [kind] is overleden;meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 te Lelystad, in elk geval in Nederland, (telkens) roekeloos, in elk geval zeer, aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend haar kind genaamd [kind] (geboren op [2020] ) één of meerdere malen een vloeistof althans een middel/substantie te drinken heeft gegeven en/of heeft toegediend en/of heeft gegeven, die een hoeveelheid GHB (gamma-hydroxyboterzuur), althans een verdovend/slaapverwekkend/bedwelmend en/of voor de gezondheid schadelijk middel bevatte en/of die [kind] heeft laten kruipen en/of lopen (in een loopwagen) door, in elk geval bloot te stellen aan, een (woon)ruimte waar tevens (verschillende hoeveelheden) verdovende middelen, in elk geval voor de gezondheid schadelijke middelen, (binnen het (hand)bereik van die [kind] ) aanwezig waren (waaronder cocaïne en/of GHB (gamma-hydroxyboterzuur)), waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [kind] is overleden;
2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 oktober 2020 en 2 oktober 2020 te Lelystad, in elk geval in Nederland, (telkens) haar kind genaamd [kind] (geboren op [2020] ) tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij als ouder de wet verplicht was, opzettelijk in een hulpeloze situatie heeft gebracht en/of gelaten, immers heeft zij, verdachte, terwijl zij wist dat die [kind] buiten bewustzijn, althans in verminderde staat van bewustzijn, en/of hulpbehoevend was geraakt
- niet (tijdig) de hulpdienst (te weten, de ambulance), althans (medische) hulp en/of verzorging, gealarmeerd/opgeroepen/ingeschakeld, en/of derden belet/bewogen/geïnstrueerd die (medische) hulp(dienst) en/of verzorging (niet) te alarmeren/op te roepen/in te schakelen, en/of (vervolgens)
- die hulpdiensten (te weten, de ambulance en/of de politie), althans (medische) hulp en/of verzorging niet (tijdig) ingelicht dat die [kind] (vermoedelijk) een hoeveelheid GHB (gamma-hydroxyboterzuur), althans een verdovend/slaapverwekkend/bedwelmend en/of voor de gezondheidschadelijk middel had binnengekregen en/of- die [kind] in de box (neer) te leggen en/of laten liggen, terwijl het feit de dood van die [kind] ten gevolge heeft gehad;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 juni 2021, genummerd PL0900-2020320401, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 792 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 juni 2021 (forensisch dossier), genummerd 2020320401, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 281. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 1 en 2.
3.Pagina 15.
4.Pagina 29.
5.Pagina 2 van een brief van het Amsterdam UMC van 17 november 2020 gericht aan dr. T. Sieswerda-Hoogendoorn inhoudende de uitslag van een DNA onderzoek van wijlen [kind] , 1-2.
6.Pagina 35 van het forensisch dossier.
7.Pagina’s 54 en 55 van het forensisch dossier.
8.Pagina’s 72, 73 en 74 van het forensisch dossier.
9.Pagina’s 2 en 3 van de forensisch medisch letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige W. Duijst door de rechter-commissaris van 13 januari 2022, p. 1 tot en met 11.
10.Pagina 572.
11.Factsheet GHB van december 2018, als bijlage 1 van het requisitoir van officier van justitie mr. E. ter Braak.
12.Pagina’s 4, 5, en 6 van de definitieve rapportage deskundige metabole ziekten gedateerd 3 februari 2022, p. 1 tot en met 7.