4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 meest subsidiair
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Op 2 oktober 2020 omstreeks 01:17 kregen wij verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] onder, de melding van de dienstdoende centralist van de regionale meldkamer Midden Nederland om te gaan naar het [adres] te [woonplaats] voor een reanimatie van een kindje van 8 maanden. Ik ben hierop naar binnen gerend en zag in de woonkamer dat collega [verbalisant 3] al op zijn knieën voor de baby zat. Ik zag dat de baby grauw van kleur was en zag dat de armpjes slap bleven hangen op het moment dat [verbalisant 3] de baby bewoog. Ik zag op een gegeven moment dat [verbalisant 2] naar beneden kwam en naar ons toe kwam lopen en hoorde haar zeggen dat de baby weer een eigen hartslag had maar dat ze nog geen eigen ademhaling had en dat ze zich klaar moesten maken om richting het AMC te gaan.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 5 november 2020 nam ik verbalisant telefonisch contact op met het secretariaat van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van de gemeente Amsterdam. Ik hoorde de medewerker vertellen dat er bij de GGD Amsterdam een zogenoemde “Melding overlijden minderjarige” binnen was gekomen. Dit in verband met het overlijden van [kind] .
Overledene: [kind] , geboren op [2020]
te [geboorteplaats] , overleden op [2020] .
Een
schriftelijk bescheidte weten een brief van het Amsterdam UMC gedateerd 6 november 2020, inhoudende de uitslag van het metabole onderzoek verricht bij [kind] , opgemaakt door dr. F.M. Vaz, klinisch chemicus EMZ, voor zover relevant voor het bewijs:
Wij vonden een extreme urinaire excretie van gamma-hydroxyboterzuur (GHB). Ook zagen we metabolieten die door metabolisme van GHB in het lichaam ontstaan waarna ze ook in de urine terechtkomen (glycolzuur, 2,4- en 3,4-dihydroxyboterzuur). Deze metabolieten worden gevonden bij inname van GHB. Gezien de afwezigheid van threo- en erythro- 4,5-dihydroxyhexanoaat is er geen verdenking op succinic semialdehyde dehydrogenase (SSADH) deficiëntie, een metabole aandoening die gepaard gaat met een verhoogde GHB uitscheiding.
Concluderend:
1. Een metabole ziekte is zeer onwaarschijnlijk.
2. Er is zeer waarschijnlijk sprake van inname van GHB.
Een
schriftelijk bescheidte weten de uitslag van het DNA onderzoek van 17 november 2020, opgemaakt door prof. dr. G.S. Salomons en ir. S.J.M. van Dooren, voor zover relevant voor het bewijs:
ConclusieIn DNA van [kind] is GEEN pathogene variant aangetoond in het ALDH5A 1 gen. Hierdoor is de diagnose SSADH deficiëntie niet waarschijnlijk.
Toelichting:Succinic semialdehyde dehydrogenase (SSADH) deficiëntie (MIM #271980) is een autosomaal recessieve aandoening die veroorzaakt wordt door twee gemuteerde allelen. Het ALDH5A 1 gen (NM_001080.3) is gelokaliseerd op chromosoom 6p22. De exonen en de splice sites zijn geamplificeerd d.m.v. polymerase ketting reactie. Het leesraam (ORF) en de splice sites van het ALDH5A 1 gen zijn geanalyseerd d.m.v. DNA Sanger sequencing. Er zijn geen pathogene varianten gevonden. Echter, het is niet uit te sluiten dat een mutatie gemist is (bv in het promotor gebied, IVS, grote genomische deletie).
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [kind]” van 24 december 2020 opgesteld door drs. R. van der Hulst, apotheker-toxicoloog, voor zover relevant voor het bewijs:
1 In het lichaamsmateriaal van [kind] zijn de volgende stoffen aangetoond:
• GHB
• Benzoylecgonine (omzettingsproduct van cocaïne)
In lichaamsmateriaal zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van andere geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen.
De gemeten GHB-concentratie in de urine van 4800 mg/1 past bij inname/toediening van een werkzame, hoge dosis GHB. Ten tijde van het reanimatiebehoeftig worden was het bewustzijn/gedrag waarschijnlijk beïnvloed door GHB.
2. De gemeten GHB-concentratie in de urine kan het reanimatiebehoeftig worden verklaren. […] De toxicologische bevindingen moeten gezamenlijk met de medische bevindingen worden beschouwd.
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Aanvullende vragen naar aanleiding van het toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [kind] ”van 12 maart 2021 opgesteld door drs. R. van der Hulst, apotheker-toxicoloog, voor zover relevant voor het bewijs:
14. Kan er aan de hand van de concentratie GHB die in de urine van [kind] is aangetroffen uitlatingen worden gedaan over de hoeveelheid GHB die zij heeft binnengekregen en de effecten daarvan op haar gesteldheid?
Jonge kinderen verschillen in lichaamsopbouw en -functie van volwassenen. Hierdoor is de verdeling van stoffen over het lichaam en de omzetting en de uitscheiding van stoffen (farmacokinetiek) soms anders dan bij volwassenen. Dit is mogelijk ook het geval voor GHB. Voor zover ons bekend, is hier echter niet over gepubliceerd in de wetenschappelijke literatuur. Bij volwassenen past de gemeten urineconcentratie bij inname van een werkzame, hoge dosis GHB. Een exacte schatting van een dosis is op basis van urineconcentraties niet te maken. Aangenomen dat er geen sprake is van significant afwijkende farmacokinetiek van GHB ten opzichte van de farmacokinetiek van GHB bij een volwassene, past de gemeten urineconcentratie in de urine van [kind] bij inname/toediening van een werkzame, hoge dosis GHB. De absolute benodigde dosis om een werkzame concentratie in het bloed te bereiken zijn bij kinderen lager dan die voor volwassenen.
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 9 maanden oud meisje” van 1 juni 2021 opgesteld door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, voor zover relevant voor het bewijs:
Bij beoordeling van het geheel aan medische bevindingen betreffende de periode vanaf de geboorte op [2020] , tot de 112-melding door moeder op 2 oktober 2020 omstreeks 01:00 uur, is geen aanwijzing verkregen voor een eventuele (al dan niet bijdragende) ziekelijke oorzaak voor het thuis reanimatiebehoeftig worden van het kind.
Bij de laatst bekende fysieke controle op het CB op 16 juni 2020 werd een normale ontwikkeling geconstateerd. Op 25 september 2020 gaf moeder telefonisch aan het CB door, dat het goed ging met het kind. In de ontvangen gegevens van de huisarts en van het Amsterdam UMC staan geen andere artscontacten, betreffende de eventuele aanwezigheid van een ziekte/aandoening of letsel bij het kind vanaf de geboorte tot 2 oktober 2020, vermeld.
Uit toxicologisch onderzoek door het NFI bleek een hoge GHB-concentratie in de
urine (van meer dan 15 uur na klinische presentatie in het ziekenhuis), die verklaard
wordt door inname of toediening van GHB (of een GHB-vormende stof). De gemeten GHB-concentratie in de urine kon het reanimatiebehoeftig worden verklaren.
Op basis van het voorgaande onderschrijft ondergetekende dat het reanimatie-behoeftig worden thuis met fataal beloop kan passen bij een GHB-intoxicatie. Gelet op de medische gegevens betreffende de medische voorgeschiedenis van het kind, en de medische gegevens van het Amsterdam UMC betreffende 2 en 3 oktober, is er geen aanwijzing bij het kind voor een andere medische (ziekelijke) oorzaak, en/of een traumatische oorzaak (krachtsinwerking met letsel als gevolg).
De lage lichaamstemperatuur bij aantreffen thuis en na aankomst op de SEH kan passen bij hersenfunctiestoornissen (door beschadiging van de hersenstam na doorgemaakt zuurstoftekort), en dit kan achteraf bezien goed kan passen bij de GHB-intoxicatie.
7 Beantwoording vraagstelling
"Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen:
Hl: [kind] is overleden als gevolg van een intoxicatie met GHB en/of cocaïne.
H2: [kind] is overleden als gevolg van een ziekelijke oorzaak.
H3: [kind] is overleden als gevolg van een krachtsinwerking (accidenteel of niet-accidenteel)."
Het kind overleed na het staken van de medische behandeling, gezien het vastgestelde ernstige hersenletsel met zeer slechte prognose.
GHB-intoxicatie (H1) is een zeer aannemelijke verklaring voor de op 2 oktober 2020 aangetroffen ernstige hersenbeschadiging, op CT/MRI-scans kenmerkend voor een periode met doorgemaakt zuurstoftekort (namelijk, door sterk verminderde ademhaling als gevolg van GHB). Een eventuele bijdrage van cocaïne kan niet worden uitgesloten of aangetoond.
Voor een (eventueel bijdragende) ziekelijke oorzaak (H2), of voor een krachtsinwerking (H3) als oorzaak van het ernstige hersenletsel is geen aanwijzing gevonden in de ontvangen medische gegevens betreffende de geboorte op [2020] t/m [2020] .
Een eventueel fataal verlopen aandoening of letsel in de buik als mogelijke doodsoorzaak is niet onderzocht (bijvoorbeeld met een echo of CT-scan van de buik). Echter, gezien de normale bloedwaardes betreffende lever- en nierfuncties tijdens de gehele opname zou dit (bijvoorbeeld verbloeding uit een leverscheur) een onaannemelijke oorzaak, of bijkomende oorzaak, zijn.
In theorie zijn er andere oorzaken van ernstig zuurstoftekort leidend tot algehele ernstige hersenbeschadiging, zonder andere objectiveerbare afwijkingen, denkbaar. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld smoren, overliggen en/of verdrinking. Hoewel hier geen aanwijzing voor is gevonden, sluit dat dergelijke opties niet uit.
Uitgaande van elkaar uitsluitende hypotheses, is de combinatie van toxicologische uitslagen en klinische bevindingen zeer veel waarschijnlijker onder H1 dan onder H2 en/of H3.
Een
schriftelijk bescheidte weten een brief van het NFI aan de rechter-commissaris van de Rechtbank Midden-Nederland gedateerd 18 november 2021, inhoudende de beantwoording van aanvullende vragen door dr. H.G.T. Nijs, voor zover relevant voor het bewijs:
Zoals u aangeeft, vermeld ik overliggen en smoren als eventueel mogelijke oorzaken voor het optreden van ernstig zuurstoftekort door belemmering van de ademhaling. Overigens geeft het dossier hiervoor geen aanwijzing: het kind sliep in een eigen bed en moeder verklaarde niet over deze mogelijkheden. Daarnaast verklaart overliggen of smoren niet de hoge GHB-concentratie, die afzonderlijk bezien (door ademhalingsdepressie) het reanimatiebehoeftig worden kan verklaren.
Een forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige dr. W. Duijstvan 13 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs:
A) Vraagstelling zoals beantwoord in de rapportage van dr. H.G.T. Nijs d.d. 1 juni 2021
Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen:
H1: [kind] is overleden als gevolg van een intoxicatie met GHB en/of cocaïne.
H2: [kind] is overleden als gevolg van een ziekelijke oorzaak.
H3: [kind] is overleden als gevolg van een krachtsinwerking (accidenteel of niet-accidenteel).
Na het bestuderen van de verstrekte medische gegevens van het AMC, de toxicologische rapporten en de rapporten van dr. Nijs komt een beeld naar voren van een kind van 9 maanden dat in de thuissituatie reanimatiebehoeftig is geworden. BE was bij binnenkomst in het AMC ernstig ‘zuur’ (pH van 6,96 bij binnenkomst) en daarmee levensbedreigend ziek. In het ziekenhuis zijn de onderzoeken ingezet die gebruikelijk zijn bij een kind dat in zeer slechte toestand binnenkomt. Dat onderzoek is breed geweest (zoals dat hoort) en heeft twijfels gekend (zoals dat gaat in de medische wereld). Aanvankelijk werd gedacht aan een infectieziekte; dit bleek later niet het geval. Beeldvormend onderzoek leverde geen aanwijzingen voor trauma op. Toxicologische screening leverde aanvankelijk een negatief resultaat op. Hierbij moet worden aangetekend dat in de gebruikelijke eerste toxicologie screening GHB niet wordt meegenomen (en ‘je vindt niet wat je niet zoekt’). Later bleek bij analyse van de urine in het kader van stofwisselingsonderzoek sprake te zijn van GHB in de urine. In het bloed werd geen GHB aangetroffen. Voor de aanwezigheid van GHB in de urine zijn twee verklaringen mogelijk: 1) er is sprake van een metabole ziekte waardoor het lichaam GHB maakt in toxische hoeveelheden en 2) er is GHB toegediend.
Uit de literatuur blijkt dat bij een metabole ziekte waarbij het lichaam toxische hoeveelheden GHB maakt, zowel in het bloed als in de urine GHB is te vinden. GHB wordt snel uitgescheiden door het lichaam. Bij een metabole ziekte betreffende de GHB wordt steeds nieuwe GHB aangemaakt. Bij toegediende GHB wordt vaak alleen GHB in de urine aangetroffen, omdat de stof snel wordt uitgescheiden (en geen nieuwe GHB wordt aangevoerd). Bij inname van GHB voor binnenkomst in het ziekenhuis is de GHB bij het eerste medische onderzoek vaak al uit het bloed verdwenen (en dus alleen nog in de urine aan te tonen). Bij BE werd in de urine GHB aangetroffen; in het bloed werd
geen GHB aangetroffen. Een metabole stoornis aangaande GHB geeft doorgaans langer durende klinische verschijnselen. Een toediening van GHB geeft kortdurende klinische verschijnselen zoals suf worden, ademhalingsstoornissen en reanimatiebehoeftig worden. Bij BE was sprake van plotseling reanimatiebehoeftig worden, zonder voorafgaande verschijnselen of ontwikkelingsproblemen. Een metabole stoornis geeft andere metabolieten (afbraakproducten) in de urine dan toediening van GHB. Bij BE werden geen metabolieten aangetroffen die bij een metabole stoornis passen. Zowel een metabole stoornis aangaande GHB als het toedienen van GHB bij een kind van 9 maanden is uitermate zeldzaam.
Bij BE werd cocaïne afbraakproducten in de urine aangetroffen. Cocaïne afbraakproducten worden in het lichaam gevonden na een inname van cocaïne. Alles overziend zijn de beschreven bevindingen veel waarschijnlijker onder de hypothese van GHB/cocaïne intoxicatie dan onder de hypothese van trauma of ziekelijke stoornis.
De
verklaring van getuige deskundige dr. W. Duijstter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Betrokkene is onwel geworden in de huiselijke situatie. Er wordt dan gekeken of er sprake is van trauma dan wel ziekte of toegediende / ingenomen GHB. Voor trauma heb ik – afgezien van het onwel worden van [kind] – in de stukken geen indicatie gevonden. Er is geen letsel aangetroffen aan de buitenkant en ook niet bij de CT-scans. Bij het scenario van een ziekte komt nu de rapportage inzake de metabole ziekten, die het scenario dat er géén sprake is van een ziekte harder maakt. Diezelfde rapportage inzake de metabole ziekten, maakt het scenario waarbij er GHB is toegediend / ingenomen waarschijnlijker.
Ik kan geen inschatting maken hoe lang het duurt voordat een baby reanimatiebehoeftig wordt na het binnenkrijgen van GHB. Alles is afhankelijk van de stof, de hoeveelheden en de grootte van het lichaam. GHB heeft zelf ook verschillende sterkten.
De uiterlijke verschijningsvorm van ademtekort is het krijgen van blauwe lippen. Er is ongeveer 1 minuut tot 2 minuten nodig voordat de lippen blauw worden. Bij ademnood treedt er binnen enkele minuten hersenletsel op.
Bij een GHB inname is als eerste zichtbaar dat men suf is en moeilijk aanspreekbaar. Het moment van intoxicatie is als men slap is of trekkerig met de armen en de benen.
Snurken is een term die wij onder elkaar gebruiken. Het betreft een geluid uit de keel en neus en zit op verschillende niveaus. Het kan te maken hebben met verslapping. Een normale pH-waarde is 7,36. Alles onder de 7 is acuut levensbedreigend.
De
verklaring van getuige deskundige dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, ter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
De rapportage van de metabole deskundige is in lijn met hetgeen eerder is opgeschreven vanuit het Amsterdam UMC. De aangetroffen metabolieten zijn met naam genoemd. Dat zijn stoffen die worden aangetroffen bij inname van GHB. Er is een afwezigheid van een aantal stoffen waardoor er geen verdenking is van de aandoening SSADH deficiëntie. Al met al is een metabole ziekte zeer onwaarschijnlijk. De essentie is dat de beide artsen metabole ziekten hetzelfde zeggen. De aanwezigheid van specifieke omzettingsproducten en de afwezigheid van specifieke omzettingsproducten betekent dat de GHB moet zijn ingenomen en dat er geen sprake was van een ziekte. Dat de GHB artefacten zouden zijn uit de katheter wordt ook verworpen. Het feit dat er metabolieten zijn aangetroffen betekent dat ze in het lichaam zijn omgezet.
Ik kan niets zeggen over hoe lang het duurt voordat een baby reanimatiebehoeftig wordt na inname van GHB. De eerste tekenen van zuurstoftekort zijn blauwe lippen en bleekheid. Voor het ontstaan van blauwe lippen bij een baby kan ik geen termijn geven. Het gaat niet om het stoppen van de ademhaling, maar dat het ademen slechter gaat. Bij zuurstoftekort volgt er beschadiging aan allerlei organen.
De
verklaring van getuige deskundige drs. R. van der Hulstter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
De rapportage van de metabole deskundige is in lijn met wat er eerder is geschreven. Ten aanzien van de derde mogelijke oorzaak, de katheter kan dat niet omdat de betreffende katheters niet meer in omloop zijn. Daarnaast zou het niet kunnen omdat je dan geen metabolieten ziet.
Farmacokinetiek gaat over de verdeling en uitscheiding van lichaamsvreemde stoffen door je lichaam. Er zijn geen aanwijzingen in de literatuur dat farmacokinetiek bij baby’s anders zou zijn dan bij volwassenen. Vandaar dat ik de aanname maak dat als de farmacokinetiek bij volwassenen hetzelfde is als bij baby’s, er in de urine van [kind] een hoge werkzame dosering GHB voor een is kind aangetroffen. Ik kan niet zeggen wat de exacte dosering is geweest. Als je weinig drinkt is het erg geconcentreerd. Daarnaast is GHB ook afhankelijk van de concentratie zelf. Dat maakt het vaststellen van een exacte dosering moeilijk.
Een baby is 1/10e van het gewicht van een volwassen persoon. Dit betekent dat een werkzame dosering GHB voor een kind veel lager is dan bij een volwassene. Op basis van de anesthesie kan gesteld worden dat een werkzame dosering GHB voor een kind ongeveer tussen de 50 en 100 milligram GHB per kilogram lichaamsgewicht zal zijn.
GHB is een stof waardoor de hersenactiviteit afneemt. Als je het inneemt bij een lage dosering is er eerst sprake van spierverslapping, bij hoge concentraties GHB word je suf, bij een hogere concentratie ga je slapen en bij een nog hogere concentratie ga je langzamer ademhalen. De snelheid waarin dat gebeurt kan verschillen. Dat is afhankelijk van de dosering en de persoon. Het is geen kwestie van enkele minuten. De GHB komt eerst in de maag terecht en dan in de rest van het lichaam. Als je ademhaling steeds meer wordt geremd gaat zuurstoftekort de overhand nemen.
De
verklaring van verdachteter terechtzitting van 31 januari 2022, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Op 1 oktober 2020 heb ik [kind] naar de kinderopvang gebracht.
Rond 16:07 heb ik GHB gehaald. De GHB zat in een waterfles van het merk Saskia van de Lidl. Het was een klein flesje waarin ongeveer 5 á 10 centimeter GHB zat.
Rond 16:30 uur heb ik voor het eerst die dag GHB ingenomen. Ik heb dat flesje vervolgens op het plankje in de keuken gezet. Ik nam de GHB in door deze in een dopje te schenken, ik dronk er iets anders achteraan vanwege de smaak. Het dopje heb ik naast het GHB flesje op dezelfde plank gelegd. Dit dopje was van een ander flesje dan het flesje waarin de GHB zat.
Als ik een dopje GHB nam, nam ik die altijd boven de gootsteen. Daarnaast stond de drinkfles van [kind] . Het is mogelijk dat er GHB op het flesje van [kind] is gevallen. Als je een dopje GHB inschenkt, lekt er GHB overheen, je maakt bewegingen, je kan trillerig zijn. GHB is een dikke plakkerige vloeistof en het is mogelijk dat bij het inschenken ervan in een dopje, het over je vingers heen gaat. De GHB kan aan mijn vingers hebben gezeten.
Wanneer ik gebruikt had, legde ik de spullen rechts bij het aanrecht op de onderste glasplaat. De flesjes en speentjes van [kind] lagen daar soms ook of bij het aanrecht. Ik maakte alleen schoon als de GHB echt op was.
Ik heb [kind] rond kwart voor 5 van de kinderopvang gehaald. Ik gebruikte normaal geen GHB als [kind] erbij was maar op 1 oktober 2020 wel. Het klopt dat ik die dag rond 20:30 uur weer GHB heb gebruikt. Het is mogelijk dat ik ‘out’ ben gegaan. Ik ben vaker ‘out’ geweest. Dat gebeurt van het ene op het andere moment. Als je wakker wordt ga je vaak gewoon verder met hetgeen waarmee je bezig was.
Ik nam eerst GHB en ik heb vervolgens de pizza opgegeten. Ik heb een sigaretje gerookt, ik ben een fles gaan maken en toen ik [kind] vastpakte was ze heel zwaar, haar lippen waren blauw en toen heb ik meteen 112 gebeld. Ik kan niet uitleggen waarom ik drugs gebruikte in de aanwezigheid van [kind] . Ik wist wat de risico’s waren. Het klopt dat ik eerder drugs heb gebruikt waar [kind] bij was.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs, zakelijk weergegeven:
Tijdens het verhoor van onder andere maandag 16 november 2020 liet verdachte weten dat zij niet altijd haar handen waste na gebruik van GHB.
Een
schriftelijk bescheidte weten een Factsheet GHB van het Trimbos Intituut van december 2018, als bijlage 1 van het requisitoir, voor zover relevant voor het bewijs:
GHB werd enige tijd gebruikt als slaapmiddel en narcosemiddel.
GHB is voornamelijk werkzaam in de hersenen. Na inname wordt GHB opgenomen in het bloed en bereikt het ongeveer 0,5-1,25 uur later de maximale bloedconcentratie.
GHB heeft een zeer smalle werkingsbreedte. Dat wil zeggen dat de concentratie waarbij het werkzaam is en de concentratie waarbij het toxisch (giftig) is dicht bij elkaar liggen. Samen met de niet-rechtlijnige opname maakt dat goed doseren moeilijk. Een gebruiker neemt daarom al snel te veel.
Een overdosering heeft effect op vele orgaansystemen: de hersenen, het maagdarmstelsel, de stofwisseling, de ademhaling, hart en vaten.
Levensbedreigend kunnen de ademhalingsproblemen, trage hartslag en het bewustzijnsverlies zijn. De meest aannemelijke oorzaak van overlijden is een afname van het aantal ademteugen of helemaal stoppen met ademhalen.
Een definitieve rapportage deskundige metabole ziektenvan 3 februari 2022, opgemaakt door dr. M. Rebecca Heiner-Fokkema, voor zover relevant voor het bewijs:
De afwijkingen die gevonden werden in het metabole onderzoek in plasma en urine lieten geen afwijkingen zien die kunnen duiden op andere oorzaken voor lichamelijk falen met een mogelijk verhoogde GHB concentratie ten gevolge. Het lichaam is (voor zover bekend) alleen in staat om overmatig GHB te produceren wanneer er sprake is van een succinaat semialdehyde dehydrogenase (SSADH) deficiëntie. Bij deze aandoening is er echter ook sprake van een hoge excretie van threo- en erythro-4,5-dihydroxyhexanoaat (zie ook vraag 2b, inclusief literatuur). Het verrichte metabole onderzoek kon deze metabolieten niet aantonen.
Naast het metabole onderzoek werd er ook algemeen klinisch chemisch onderzoek
gerapporteerd. De gevonden afwijkingen in het algemene onderzoek liet ook geen
specifieke afwijkingen zien voor ander onderliggend lijden. De afwijkingen zijn goed te verklaren door de langdurige stilstand van de bloedcirculatie, de reanimatie (met eventuele spierschade) en/of de gebruikte medicatie.
De enige genetische aandoening die leidt tot een verhoogde GHB is SSADH deficiëntie. Dit wordt onaannemelijk geacht omdat de metabolieten threo- en erythro-4,5-dihydroxyhexanoaat niet aantoonbaar waren in het organische zuren profiel.
De term onaannemelijk wordt gebruikt omdat genetische GHB-urie of SSADH deficiëntie een zeer zeldzame aandoening is en helaas niet alle patiënten tot in detail zijn beschreven in de literatuur. In theorie zou het daarom zo kunnen zijn dat er een patiënt bestaat waarbij deze stoffen niet verhoogd zijn. Het laboratorium dat de testen heeft uitgevoerd heeft om deze reden ook aanvullend genetisch onderzoek ingezet om een SSADH deficiëntie uit te sluiten. Dit onderzoek liet geen afwijkingen (mutaties) zien in het gen voor deze ziekte (ALDH5A1).
De combinatie van het metabolieten onderzoek en het genetische onderzoek sluiten een
SSADH echter zo goed als zeker uit.
De feiten
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende gang van zaken:
- in de nacht van 1 oktober 2020 op 2 oktober 2020 kwam er omstreeks 01:17 uur een 112-melding binnen bij de meldkamer. Het betrof een reanimatie van een baby van 8 maanden oud in de woning aan het [adres] te [woonplaats] ;
- de baby was [kind] (hierna: [kind] ) geboren op [2020] ;
- verdachte had op 1 oktober 2020 de zorg over haar dochter [kind] ;
- in de woning aan het [adres] te [woonplaats] was op 1 oktober 2020 GHB aanwezig;
- verdachte heeft op 1 oktober 2020 GHB gebruikt;
- na de 112-melding arriveren de hulpdiensten en wordt [kind] gereanimeerd. [kind] wordt met een hartslag, maar zonder een zelfstandige ademhaling, vervoerd naar het Amsterdam UMC;
- op [2020] is [kind] overleden na het staken van de medische behandeling, gezien het vastgestelde ernstige hersenletsel met zeer slechte prognose.
Wat is de doodsoorzaak van [kind] ?
Verdachte wordt verweten dat zij handelingen heeft verricht die gericht waren op dan wel hebben geleid tot het overlijden van [kind] . Gelet hierop moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden wat de doodsoorzaak van [kind] is geweest.
In eerste instantie werd door de schouwarts een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven. Het Amsterdam UMC heeft ten tijde van de ziekenhuisopname van [kind] verschillende onderzoeken ingezet naar de oorzaak voor het reanimatiebehoeftig worden van [kind] . Ongeveer een maand na het overlijden van [kind] kwam uit het metabole onderzoek van 6 november 2020 naar voren dat er sprake was van een zeer hoge GHB spiegel in de urine die is afgenomen toen [kind] nog leefde. In de vervolgonderzoeken die zijn verricht, is – kort gezegd – gekeken naar drie mogelijke oorzaken voor het overlijden van [kind] , namelijk ziekte, letsel of een GHB-intoxicatie.
Eén van de mogelijkheden die de hoge GHB spiegel, en daarmee het overlijden, zou kunnen verklaren, is dat [kind] leed aan de genetische aandoening SSADH deficiëntie. In dat geval zou haar lichaam uit zichzelf een hogere concentratie GHB dan normaal hebben aangemaakt. Al bij het eerste metabole onderzoek door het Amsterdam UMC van 6 november 2020 werd echter geconcludeerd dat deze mogelijkheid zeer onwaarschijnlijk is. Dit had er onder meer mee te maken dat er bepaalde metabolieten (omzettingsproducten) niet (threo- en erytho-4,5-dihydroxyhexanoaat) en bepaalde metabolieten juist wel (glycolzuur, 2,4- en 3,4-dihydroxyboterzuur) werden aangetroffen. Deze laatste metabolieten passen bij een inname van GHB en niet bij SSADH deficiëntie. Hierna heeft er nog een DNA-onderzoek plaatsgevonden naar deze genetische aandoening. Uit dit DNA-onderzoek is gebleken dat er bij [kind] geen mutatie in het betreffende gen is aangetroffen die past bij SSADH deficiëntie. De conclusie van dit onderzoek is dan ook dat de diagnose SSADH deficiëntie niet waarschijnlijk is. De deskundige metabole ziekten dr. Heiner-Fokkema concludeert in haar definitieve rapportage van 3 februari 2022 dat de combinatie van dit metabole onderzoek en het DNA-onderzoek een SSADH deficiëntie zo goed als zeker uitsluit.
Ook de forensisch artsen Nijs en Duijst hebben de mogelijkheid van een genetische aandoening overwogen. Zij hebben daarbij overwogen dat, als er bij [kind] daadwerkelijk sprake was geweest van SSADH deficiëntie, het GHB-gehalte in het bloed van [kind] ook verhoogd had moeten zijn. Er zou dan immers sprake zijn geweest van een constante aanmaak van GHB door het lichaam, dat zowel terug te zien zou moeten zijn in bloed, urine als liquor. Bij [kind] is er echter bij het toxicologische onderzoek geen GHB in haar bloed (plasma) aangetroffen. Daar komt bij dat er geen aanwijzingen zijn dat [kind] toen zij nog leefde verschijnselen vertoonde die passen bij deze genetische aandoening.
Het voorgaande in samenhang bezien maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het overlijden van [kind] het gevolg is geweest van een metabole ziekte.
Een ander scenario is dat [kind] door een krachtsinwerking (accidenteel of niet accidenteel) is overleden. Bij [kind] is echter geen enkele vorm van inwendig of uitwendig letsel aangetroffen dat bij dit scenario past. Ook blijkt nergens anders uit het dossier dat hiervan sprake zou zijn geweest. Bovendien verklaart dit op geen enkele wijze de hoge GHB spiegel die in haar urine is aangetroffen. De rechtbank acht dit scenario dan ook zeer onwaarschijnlijk.
Voor de volledigheid hebben de deskundigen ook nog gekeken naar de mogelijkheid dat [kind] is overleden door smoren of overligging in haar slaap. Ook hiervoor geldt dat daar geen enkele aanwijzing voor is verkregen in het tactische onderzoek en voorts dat dit evenmin de hoge GHB spiegel in de urine van [kind] verklaart. De rechtbank acht dit scenario dan ook eveneens zeer onwaarschijnlijk.
Dan resteert de vraag of [kind] ten gevolge van inname van GHB is overleden. Apotheker-toxicoloog drs. Van der Hulst heeft in zijn deskundigenrapport melding gemaakt van een gemeten GHB-concentratie in de urine van [kind] van 4800 mg/l, wat volgens hem past bij een inname/toediening van een werkzame, hoge dosis GHB. Ten tijde van het reanimatiebehoeftig worden van [kind] was het bewustzijn/gedrag waarschijnlijk beïnvloed door GHB. De gemeten GHB-concentratie in de urine kan het reanimatiebehoeftig worden verklaren. De forensisch artsen dr. Nijs en dr. Duijst concluderen dat deze bevindingen zeer veel waarschijnlijker respectievelijk veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat [kind] is overleden als gevolg van een GHB-intoxicatie dan als gevolg van een ziekelijke oorzaak of een krachtsinwerking. Zij hebben daarbij zowel gekeken naar de toxicologische uitslagen als de klinische bevindingen. Voorts hebben zij daarbij ter terechtzitting opgemerkt dat de bevindingen van het metabole onderzoek van dr. Heiner-Fokkema deze conclusie alleen maar versterken.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze rapporten van de deskundigen, gelet op de waarschijnlijkheidsoordelen die daarin worden gegeven, een hoge bewijskracht. De rechtbank beschouwt deze rapporten in samenhang met het tactische onderzoek, en komt tot het oordeel dat de enig mogelijke conclusie is dat [kind] is overleden als gevolg van de inname van GHB.
Tussenconclusie rechtbank over doodsoorzaak [kind]
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de doodsoorzaak van [kind] gelegen is in het hersenletsel dat is ontstaan door het zuurstoftekort dat bij [kind] is ingetreden als gevolg van de inname van GHB.
Hoeveel GHB heeft [kind] binnengekregen?
In de urine van [kind] is een GHB-concentratie van 4800 mg/l gemeten. Zoals hiervoor weergegeven past dit volgens de deskundigen bij een inname van een werkzame, hoge dosis GHB. Dat wil zeggen, een hoge dosis voor een baby van 8 maanden. Dit volgt tevens uit het feit dat [kind] als gevolg van de inname van GHB is overleden.
Uit het deskundigenrapport van apotheker-toxicoloog drs. Van der Hulst blijkt dat vanuit de gemeten concentratie in de urine van [kind] een exacte schatting van een dosis niet te maken is. Wel heeft hij aangegeven dat de benodigde dosis om een werkzame concentratie in het bloed te bereiken bij kinderen lager zal zijn dan bij volwassenen. Drs. Van der Hulst heeft ter terechtzitting van 31 januari 2022 benoemd dat op basis van de kennis over GHB bij anesthesie, een werkzame dosis GHB voor een kind ongeveer tussen de 50 en 100 milligram GHB per kilogram lichaamsgewicht zal zijn. Uit de Factsheet GHB van het Trimbos Instituut blijkt dat GHB een zeer smalle werkingsbreedte heeft. Dat betekent dat de concentratie waarbij het werkzaam is en de concentratie waarbij het toxisch is dicht bij elkaar liggen. Een gebruiker neemt al snel teveel. Bij een overdosering kunnen de ademhalingsproblemen, trage hartslag en het bewustzijnsverlies levensbedreigend zijn.
Tussenconclusie over de hoeveelheid GHB die [kind] heeft binnengekregen
De rechtbank kan de exacte dosis die [kind] aan GHB heeft binnen gekregen niet vaststellen. Wel kan de rechtbank aan de hand van de bewijsmiddelen vaststellen dat dit een werkzame, hoge dosis GHB voor een kind moet zijn geweest en dat deze toxisch is geweest omdat het heeft geleid tot het reanimatiebehoeftig worden van [kind] .
Wanneer heeft [kind] GHB binnengekregen?
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [kind] op 1 oktober 2020 op de kinderopvang is geweest waar ze rond 16:45 uur is opgehaald door verdachte. Op dat moment was er nog niets aan de hand met [kind] . De eerste melding bij de meldkamer is van 2 oktober 2020 om 01:17 uur. Op dat moment had [kind] blauwe lippen, was zij niet meer wakker te krijgen en was minimaal sprake van een ademhalingsdepressie. De deskundigen dr. Duijst en dr. Nijs hebben ter terechtzitting verklaard dat zij geen uitspraak kunnen doen over hoelang het duurt voordat een baby reanimatiebehoeftig wordt na het binnenkrijgen van GHB.
Dr. Duijst heeft ter toelichting ter zitting verklaard dat het reanimatiebehoeftig worden afhankelijk is van de hoeveelheid en de sterkte van GHB en van de grootte van het lichaam.
Ook drs. Van der Hulst heeft ter terechtzitting aangegeven dat de snelheid van het reanimatiebehoeftig worden afhankelijk is van de dosering GHB en de persoon. Indien de ademhaling steeds meer wordt geremd gaat het zuurstoftekort de overhand nemen. Ook hij heeft dus geen uitspraak kunnen doen over het moment waarop [kind] reanimatiebehoeftig is geworden. Daarom kan evenmin worden teruggerekend naar het moment waarop [kind] de GHB moet hebben binnengekregen.
Tussenconclusie over het tijdstip dat [kind] GHB heeft binnengekregen
De rechtbank kan op grond van de forensische bevindingen en de tactische bevindingen in het dossier het exacte tijdstip waarop [kind] GHB binnen heeft gekregen niet vaststellen. Wel kan de rechtbank aan de hand van de bewijsmiddelen vaststellen dat dit in de periode tussen 1 oktober 2020 16:45 uur, het moment dat [kind] thuis komt van de kinderopvang, tot
2 oktober 2020 om 01:17 uur, het moment dat verdachte een melding bij de meldkamer doet, moet zijn geweest, nu er voor die tijd niets met [kind] aan de hand was en zij in de loop van de genoemde periode reanimatiebehoeftig is geworden.
Op welke wijze heeft [kind] GHB binnengekregen?
Er zijn twee mogelijke scenario’s voor de wijze waarop [kind] de GHB moet hebben binnengekregen. Ofwel het scenario waarbij de GHB door verdachte aan [kind] is toegediend ofwel het scenario waarbij [kind] de GHB op een andere wijze binnen heeft gekregen. Bij dat laatste scenario kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het morsen van de GHB op de vloer of op de speen van [kind] als gevolg waarvan [kind] het heeft binnengekregen of het anderszins binnen handbereik zijn van de GHB voor [kind] , waarna zij het binnen heeft gekregen.
Op grond van het forensische bewijs, zoals hiervoor weergegeven, kan niet worden geconcludeerd van welk scenario sprake is geweest. Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting zijn eveneens beide scenario’s mogelijk. De tijdspanne waarbinnen [kind] de GHB binnen moet hebben gekregen is breed en de hoeveelheid GHB die [kind] heeft binnen gekregen is niet vast te stellen. Dat verdachte [kind] de GHB actief heeft toegediend, kan dan ook niet onomstotelijk worden vastgesteld.
Juridische kwalificatie
Aan verdachte is onder 1 primair doodslag, subsidiair zware mishandeling en meer subsidiair mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring van die feiten te kunnen komen, is telkens wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte [kind] met opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – van het leven heeft beroofd dan wel (zwaar) lichamelijk letsel heeft toegebracht als gevolg waarvan [kind] is komen te overlijden.
Opzet op de dood of (zwaar) lichamelijk letsel
Dat verdachte [kind] willens en wetens van het leven heeft beroofd dan wel willens en wetens (zwaar) lichamelijk letsel heeft toegebracht, valt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet te bewijzen.
De vraag is vervolgens of verdachte wel voorwaardelijk opzet hierop heeft gehad.
Blijkens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu de dood dan wel (zwaar) lichamelijk letsel – aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal eveneens van de feitelijke omstandigheden van het geval afhangen. Ook daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte bekend was met het gebruik van GHB en met de gezondheidsrisico’s en de gevaren daarvan. Daarnaast was verdachte door GHB-gebruik weleens eerder ‘out’ gegaan. Zij heeft daarover verklaard dat zij dit niet voelt aankomen, maar dat dit opeens gebeurt.
Deze enkele wetenschap bij verdachte van de gevolgen van GHB-gebruik is echter onvoldoende om te kunnen komen tot de conclusie dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel (zwaar) lichamelijk letsel van [kind] .
Verdachte heeft op 1 oktober 2020 GHB in huis gehaald en heeft die dag meerdere malen GHB gebruikt, ook op het moment dat zij alleen thuis was met [kind] . Verdachte heeft verklaard dat zij de GHB gebruikte in de keuken en dat zij het gebruikte flesje en dopje daarna op een plankje in de keuken heeft gelegd, op een hoogte waar [kind] niet bij kon. Zij heeft verder verklaard dat er bij het inschenken van de GHB in het dopje GHB kan worden gemorst. Verder blijkt uit het dossier dat verdachte heeft verklaard dat zij niet altijd haar handen waste na het gebruik van GHB.
Door dit handelen van verdachte in aanwezigheid van [kind] bestond dan ook het risico dat [kind] zou worden blootgesteld aan deze GHB en eveneens dat [kind] die GHB vervolgens binnen zou krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter uit deze gedragingen van verdachte niet worden afgeleid dat zij daarmee ook bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [kind] als gevolg daarvan zou komen te overlijden, dan wel dat aan haar (zwaar) lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Er kan niet worden geconcludeerd dat verdachte, door op die wijze in de buurt van [kind] GHB te gebruiken, de dood dan wel (zwaar) lichamelijk letsel van [kind] als gevolg op de koop toe heeft genomen.
Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Dood door schuld in de vorm van roekeloosheid
Ter beoordeling staat vervolgens of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het meest subsidiair ten laste gelegde feit, te weten dood door schuld. Daarbij is verdachte de zwaarste variant ten laste gelegd, namelijk schuld in de zin van roekeloosheid. Het gaat er daarbij om dat sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is geweest. [kind] is door de gevolgen van een GHB-intoxicatie overleden. Het is door het handelen van verdachte geweest dat [kind] is blootgesteld aan GHB. Immers, verdachte heeft GHB in huis gehaald en gebruikt terwijl zij als enige de zorg had over de 8 maanden oude [kind] . Het is een feit van algemene bekendheid dat GHB op de bij de Opiumwet behorende lijst I staat en dus door de wetgever wordt beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert. Verdachte wist tevens van de potentiële gezondheidsrisico’s van haar GHB-gebruik waaronder het ‘out’ kunnen gaan. Daarnaast ging verdachte zeer onzorgvuldig met de GHB om. Zij gebruikte de GHB in de leefomgeving van [kind] , waar [kind] vrij kroop en liep met een loopwagen. Verdachte heeft ook verklaard dat het kon gebeuren dat zij bij het inschenken van GHB in een dopje dit over haar handen kreeg en dat zij na gebruik van GHB niet altijd haar handen waste. Ook kon het volgens verdachte gebeuren dat daarbij GHB terecht kon komen op het flesje van [kind] , dat naast de wasbak op het aanrecht stond. Door dit handelen heeft verdachte welbewust het onaanvaardbare risico genomen dat zij [kind] aan GHB zou blootstellen met als gevolg dat [kind] deze GHB binnen zou kunnen krijgen en zij als gevolg daarvan zou kunnen komen te overlijden of (zwaar) lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Verdachte is er op een lichtzinnige manier vanuit gegaan dat de risico’s van haar handelen zich niet zouden manifesteren en heeft op geen enkele wijze adequate voorzorgsmaatregelen genomen om dit voorkomen.
De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat [kind] door de schuld van verdachte in de vorm van roekeloosheid, is komen te overlijden.
Vrijspraak feit 2
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat zij als ouder [kind] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten terwijl dit feit de dood ten gevolge heeft gehad door niet tijdig de hulpdiensten in te schakelen, door de hulpdiensten niet in te lichten omtrent de GHB inname door [kind] en door [kind] in de box neer te leggen en/of te laten liggen. Om tot een bewezenverklaring hiervan te kunnen komen, is wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte [kind] met opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – in een hulpeloze toestand heeft gebracht dan wel gelaten.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld op welk exact tijdstip [kind] GHB binnen heeft gekregen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat [kind] GHB binnen heeft gekregen. Het blijft onduidelijk vanaf welk moment het zuurstoftekort als gevolg van de GHB-intoxicatie bij [kind] is aangevangen en vanaf welk moment het klinische beeld dermate is gaan veranderen dat gesproken kan worden van een voor een leek herkenbare verminderde staat van bewustzijn en/of hulpbehoevendheid. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 1 oktober 2020 om 22:00 uur hoorde dat [kind] snurkende geluiden maakte en dat zij zwaar aanvoelde. Deskundige drs. Van der Hulst heeft ter terechtzitting verklaard dat een snurkgeluid kan passen bij een verslapping van de spieren. Deskundige dr. Duijst heeft dit beaamd en daaraan toegevoegd dat voor een leek het onderscheid tussen het geluid van snurken en een verslapping van de spieren moeilijk te maken is. Ook de deskundige Nijs heeft in zijn rapport van 18 november 2021 aangegeven dat een snurkend geluid om 22.00 uur, gezien het geheel aan gegevens (zwaar aanvoelend, ‘slapend ‘ kind, en het beloop), kan worden geduid als een uiting van ademhalingsbelemmering in het kader van ademhalingsdepressie. Nijs geeft echter ook aan dat als alleen sprake was van wat ‘snurkende’ geluiden, en een kind dat volgens moeder zwaar aanvoelde waardoor ze dacht dat het bijna sliep, en er geen andere voor een leek verontrustende klinische verschijnselen waren, het op zichzelf voorstelbaar is dat geen medische hulp werd ingeschakeld.
Verder geeft hij aan dat het beloop inclusief ontstaansmoment daarvan niet nader kan worden aangegeven.
De conclusie is dat niet kan worden vastgesteld dat [kind] vóór 2 oktober 2020 om 01:17 uur, het tijdstip waarop de hulpdiensten door verdachte zijn ingeschakeld, hulpbehoevend is geweest. De rechtbank komt daarom aan het beantwoorden van de vragen of er opzet dan wel voorwaardelijk opzet is geweest, niet toe.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte derhalve van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.